Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is,
kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in.
4.5.3 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 175) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met een
signaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 183)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
•De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Let goed op
de omgeving om te zorgen dat u veilig
rijdt. Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt er
niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
gevolgen ervan worden gereduceerd.
Te veel vertrouwen op dit systeem kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Voor een veilig gebruik:→blz. 169
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 169
Signaleerbare objecten
Het systeem kan de volgende objecten
signaleren. (De signaleerbare objecten
verschillen afhankelijk van de functie.)
• Voertuigen
• Fietsen
*
• Voetgangers
• Motorfietsen*
*
Alleen als signaleerbaar object
gesignaleerd als ermee wordt gereden.
Systeemfuncties
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt dat een
aanrijding waarschijnlijk is, klinkt er een
zoemer en worden er een icoon en een
waarschuwingsmelding weergegeven op
het multi-informatiedisplay om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
175
4
Rijden
– Bij het afslaan naar links of rechts
voor een tegenligger of voetganger
langs
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een tegemoetkomend voertuig of
tegemoetkomende voetganger
stopt direct voordat hij/zij binnen
de koers van de auto komt
– Als bij het afslaan naar links of
rechts een tegenligger ook links of
rechts afslaat voor uw auto
– Als het stuurwiel wordt bewogen in
de richting van de baan van een
tegenligger
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Onder bepaalde omstandigheden,
zoals de volgende, kan een
signaleerbaar object mogelijk niet
worden gedetecteerd door de voorste
sensoren, waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
slingerende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Bij het plotseling opdoemen van
een signaleerbaar object
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, stalen
rijplaat of een andere auto bevindt
– Als het signaleerbare object zichonder een bepaalde constructie
bevindt
– Als het signaleerbare object deels
verborgen is achter een ander
voorwerp (grote koffer, paraplu,
vangrail, enz.)
– Als meerdere signaleerbare
objecten elkaar overlappen
– Als een helder licht, zoals van de
zon, wordt gereflecteerd door het
signaleerbare object
– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet
– Als het signaleerbare object
vanwege de kleur of helderheid niet
goed opvalt
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Bij het naderen van een auto onder
een hoek
– Als de voorligger een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is
– Als de voetganger of fietser kleiner
is dan ongeveer 1 m of langer dan
ongeveer 2 m
– Als het silhouet van een voetganger
of fietser onduidelijk is
(bijvoorbeeld door het dragen van
een regenjas of lange rok)
– Als een voetganger of fietser
vooroverbuigt of gehurkt zit
– Als een voetganger of fietser een
hoge snelheid heeft
– Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Als een signaleerbaar object niet
goed opvalt, zoals tijdens de
schemering, of 's nachts of in een
tunnel
– Als de auto een poosje heeft
stilgestaan nadat het
hybridesysteem is gestart
– Tijdens of enkele seconden na het
afslaan naar links of rechts
– Tijdens of enkele seconden na het
rijden in een bocht
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
182
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u in
een file staat, werkt deze functie op
basis van de positie van de auto's voor
en naast u.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet
stevig wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
display en wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Pak het stuurwiel stevig vast om de
functie weer in te schakelen.•
Als de auto de rijstrook dreigt te
verlaten terwijl het systeem in werking
is, wordt er een waarschuwing getoond
op het display en klinkt er een zoemer.
Wanneer de zoemer klinkt, controleer
dan het gebied rondom de auto en stuur
de auto voorzichtig terug naar het
midden van de rijstrook.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
184
• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder rijdt zonder het
stuurwiel vast te houden terwijl de
functie in werking is.
Als er gedurende een bepaalde tijd geen
handelingen worden gesignaleerd zal er
een zoemer klinken, wordt de
waarschuwing weergegeven en wordt
de functie tijdelijk uitgeschakeld. Deze
waarschuwing kan ook worden gegeven
als de bestuurder het stuurwiel weinig
bedient gedurende een langere periode.
Afhankelijk van de omstandigheden, de
manier van bedienen en de conditie van
de weg, wordt er mogelijk geen
waarschuwing gegeven.
In-/uitschakelen van het systeem
De LTA-functie wordt afwisselend in- en
uitgeschakeld, telkens wanneer de toets
LTA wordt ingedrukt.
Het controlelampje LTA gaat branden als
de LTA-functie wordt ingeschakeld.
WAARSCHUWING!
Situaties waarin de functies mogelijk
niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als een voorligger van rijstrook
wisselt (uw auto kan de voorligger
volgen en ook van rijstrook wisselen)
• Als een voorligger slingert (uw auto
kan ook gaan slingeren en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger de rijstrook verlaat
(uw auto kan de voorligger volgen en
ook de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger dicht langs de
rand van de rijstrook rijdt (uw auto
kan de voorligger volgen en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als er een bewegend voorwerp in de
buurt is (afhankelijk van de positie
van het voorwerp ten opzichte van
uw auto, gaat uw auto mogelijk
slingeren)
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 174
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 169
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
186
• Auto's met BSM: Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurassistentie.
*Grens tussen weg en berm, stoeprand,
vangrail, enz.
Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
aan te sporen het stuurwiel vast te
houden en klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
•
Wanneer het systeem signaleert dat de
bestuurder het stuurwiel niet stevig
vasthoudt of wanneer het stuurwiel niet
wordt bediend terwijl de Lane Depar-
ture Alert in werking is. De waarschu-
wingszoemer klinkt langer naarmate de
stuurassistentie vaker moet ingrijpen.
Zelfs wanneer het systeem merkt dat de
bestuurder het stuurwiel bedient, zal de
waarschuwingszoemer klinken.
Suggestie rustpauze bestuurder
Als de auto slingert wordt er een
boodschap weergegeven en klinkt er
een waarschuwingszoemer om de
bestuurder aan te sporen om een
rustpauze te nemen.Afhankelijk van de omstandigheden en
de conditie van de weg, werkt deze
functie mogelijk niet.
Wijzigen van LDA-instellingen
• Het LDA-systeem kan worden in- of
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
• De instellingen van de LDA worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 428)
WAARSCHUWING!
Situaties waarin het systeem
mogelijk niet goed werkt
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als de grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz. onduidelijk
of onregelmatig is.
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 174
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 174
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 169
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
190
4.5.6 RSA (Road Sign Assist)
(indien aanwezig)
Het RSA-systeem herkent bepaalde
verkeersborden door gebruik te maken
van de camera voor en/of het
navigatiesysteem (als er informatie over
de snelheidslimiet beschikbaar is) en
waarschuwt de bestuurder via meldingen
op het display en de zoemer.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
• Vertrouw niet uitsluitend op het
RSA-systeem. Het RSA-systeem
ondersteunt de bestuurder door
informatie over verkeersborden te
geven, maar het is geen vervanging
van het eigen inzicht en de
oplettendheid van de bestuurder. De
bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Let goed op
de omgeving om te zorgen dat u
veilig rijdt.
Situaties waarin het RSA-systeem
beter niet gebruikt kan worden
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 169
Situaties waarin het systeem
mogelijk niet goed werkt
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
Weergavefunctie
• Wanneer de camera voor een
verkeersbord herkent of er informatie
over een verkeersbord beschikbaar is
via het navigatiesysteem, wordt het
bord weergegeven op het display.
• Er kunnen meerdere verkeersborden
worden weergegeven.
Het maximum aantal weer te geven
verkeersborden is afhankelijk van de
specificaties van de auto.Werkingsvoorwaarden voor weergave
verkeersborden
Verkeersborden worden weergegeven
wanneer aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan:
• Het systeem heeft een verkeersbord
gesignaleerd
In de volgende situaties wordt een
verkeersbord mogelijk niet langer
weergegeven:
• Als er gedurende een bepaalde
afstand geen nieuw verkeersbord is
gesignaleerd
• Als het systeem vaststelt dat de auto
op een andere weg is gaan rijden,
zoals na een afslag naar links of rechts
Situaties waarin de weergave mogelijk
niet goed werkt
In de volgende situaties werkt het
RSA-systeem mogelijk niet goed en
signaleert het geen verkeersborden of
geeft het een verkeerd bord weer. Dit
duidt echter niet op een storing.
• Als het verkeersbord vuil of vervaagd
is, scheef staat of krom is
• Als een elektronisch verkeersbord
weinig contrast heeft
• Als het verkeersbord geheel of
gedeeltelijk verscholen gaat achter
boombladeren, een paal, o.i.d.
• Als het verkeersbord slechts korte tijd
zichtbaar is voor de camera
• Als de rijomstandigheden (afslaan,
rijstrookwisseling, enz.) onjuist
worden beoordeeld
• Als het verkeersbord direct na een
verkeersknooppunt staat of bij een
aangrenzende rijstrook net voordat
rijstroken samenkomen
• Als er stickers op de achterzijde van de
voorligger zitten
• Als het verkeersbord lijkt op een
verkeersbord dat compatibel is met
het systeem
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
192
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem dient alleen ter
ondersteuning van de bestuurder bij
het bepalen van de afstand tussen de
eigen auto en een bepaalde voorligger.
Het systeem is niet bedoeld om
onvoorzichtig of roekeloos rijgedrag te
rechtvaardigen en kan ook niet helpen
tijdens het rijden bij slecht zicht.
De bestuurder moet de omgeving van
de auto in de gaten houden, ook als de
auto stilstaat.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden bij de beoordeling
door de bestuurder
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem bepaalt of de afstand
tussen de eigen auto en een bepaalde
voorligger binnen een vastgelegd
bereik ligt. Het systeem kan geen
andere beoordelingen maken. Het is
daarom strikt noodzakelijk dat u zelf
alert blijft en inschat of een situatie
mogelijk gevaarlijk is.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden bij de handelingen
van de bestuurder
Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem heeft geen functies
om aanrijdingen met een voorligger te
voorkomen of vermijden. Daarom dient
u wanneer er gevaar dreigt direct de
controle over de auto te nemen en juist
te handelen om de veiligheid te
garanderen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties waarin het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem beter niet
gebruikt kan worden
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem in de volgende
situaties niet. Aangezien het systeem
dan niet goed werkt, kan het gebruik
ervan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Op wegen met voetgangers, fietsers,
enz.
• Als wordt gereden op een oprit of
afrit van een autosnelweg of
autoweg
• Als de naderingswaarschuwing vaak
klinkt
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 173
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 174
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
196
Voorliggers die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
In de volgende situaties en afhankelijk
van de omstandigheden kan het
systeem de auto mogelijk onvoldoende
afremmen of versnellen. Bedien dan zelf
het rempedaal of het gaspedaal.
Omdat de sensor deze voertuigen
wellicht niet op de juiste manier
signaleert, wordt er mogelijk geen
naderingswaarschuwing (→blz. 201)
gegeven.
• Als een ander voertuig uw auto snijdt
of extreem langzaam of snel uw
rijstrook verlaat
• Bij het wisselen van rijstrook
• Als de voorligger een lage snelheid
heeft
• Als er een andere auto stilstaat op
dezelfde rijstrook
• Als er een motorfiets rijdt op dezelfde
rijstrook
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor andere voertuigen
mogelijk niet op de juiste manier
signaleert, werkt het systeem mogelijk
niet goed.
• Wanneer een voorligger plotseling
remt
• Als de auto langzaam van rijstrook
wisselt, bijvoorbeeld in een file
Naderingswaarschuwing
In situaties waarbij de auto een voorligger
nadert en het systeem niet voldoende
kan afremmen, bijvoorbeeld wanneer de
voorligger plotseling van opzij opduikt,
wordt er een waarschuwing weergegeven
en klinkt er een zoemer om de bestuurder
te waarschuwen. Trap het rempedaal in
om voldoende afstand tot uw voorligger
te houden.Mogelijk worden geen waarschuwingen
gegeven
In de volgende situaties werkt de
waarschuwing mogelijk niet goed als de
tussenafstand klein is.
• Als de snelheid van de voorligger
gelijk is aan of hoger is dan de
snelheid van uw auto
• Als de voorligger extreem langzaam
rijdt
• Direct nadat de snelheid voor de
cruise control is ingesteld
• Wanneer het gaspedaal wordt
ingetrapt
Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid
Als er een bocht wordt gesignaleerd,
neemt de rijsnelheid af. Na de bocht stopt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid.
Afhankelijk van de situatie keert de
rijsnelheid vervolgens terug naar de
ingestelde snelheid.
In situaties waarin de afstandsregeling in
werking moet treden, zoals wanneer een
voorligger uw auto snijdt, wordt de
functie voor verlaging van de
bochtensnelheid uitgeschakeld.
Situaties waarin de functie voor
verlaging van de bochtensnelheid
mogelijk niet werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid mogelijk niet:
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
201
4
Rijden