Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor isingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:– Afhankelijk van de vorm van het object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten: • Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonderhobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
– Wanneer de camera achter is bedekt(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Als er zich een knipperende lamp in het detectiegebied bevindt, zoals de
alarmknipperlichten van een ander
voertuig
– Als er sneeuwkettingen of een bandenreparatieset worden
gebruikt
• Omstandigheden waaronder de werking van de Rear Camera
Detection-functie mogelijk niet opvalt– De zoemer is mogelijk moeilijk te horen wanneer er veel
omgevingsgeluid is, het volume van
het audiosysteem hoog staat, de
airconditioning is ingeschakeld, enz.
– Als de temperatuur in het interieur extreem hoog of laag is, werkt het
scherm van het audiosysteem
mogelijk niet goed.
5.4.17 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object of voetganger groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken. Wanneer het systeem oordeelt
dat een aanrijding met een gesignaleerd
object of een voetganger zeer
waarschijnlijk is, worden de remmen
automatisch bekrachtigd om te helpen
een aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Stilstaande objecten voor en achter de
auto (indien aanwezig)
→Blz. 319 Bewegende voertuigen achter de auto
(indien aanwezig)
→Blz. 321
Voetgangers achter de auto (indien
aanwezig)
→Blz. 321
Stilstaande objecten rond de auto (auto's
met Advanced Park)
→Blz. 324
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving. Het
Parking Support Brake-systeem is
ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
• Het Parking Support Brake-systeem is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
315
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Ontgrendel bij het starten van deafstandsbedieningsfunctie de
portieren met de afstandsbediening
van de elektronische sleutel.
• Als de afstandsbedieningsfunctie in werking is, moet de bestuurder binnen
ongeveer 3 m van de auto blijven. Als
de bestuurder verder dan ongeveer
3 m van de auto komt, wordt de
afstandsbedieningsfunctie
onderbroken en wordt er een melding
weergegeven op de smartphone. De
werking van de
afstandsbedieningsfunctie kan
worden hervat door dichter naar de
auto te lopen.
• De koplampen worden ingeschakeld als de omgeving donker is.
• Als de werking van het systeem wordt uitgeschakeld ten gevolge van een
storing, gaan de alarmknipperlichten
knipperen. De alarmknipperlichten
worden uitgeschakeld als aan een van
de volgende voorwaarden wordt
voldaan:– Er wordt een portier geopend
– Er zijn ongeveer 3 minuten verstreken sinds de
alarmknipperlichten begonnen te
knipperen
• De afstandsbedieningsfunctie kan alleen worden gestart als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:– Als het EV-systeem wordt gestart nadat de ondersteuningsmodus is
geselecteerd
– Als het contact UIT staat
– Als de op afstand bedienbare airconditioning is ingeschakeld
• Als de portieren worden vergrendeld met de instapfunctie nadat ze zijn
ontgrendeld met de
afstandsbediening, wordt het
vergrendelen mogelijk vertraagd.OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van Advanced Park
Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
• Controleer het laadniveau van debatterij van de smartphone alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. Als de batterij van de
smartphone leeg raakt tijdens het
gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie, wordt de
begeleiding onderbroken. Tevens
wordt de afstandsbedieningsfunctie
niet gestart als dit wordt geprobeerd
terwijl het laadniveau van de batterij
van de smartphone 20% of lager is.
• Schakel de Bluetooth- communicatiefunctie van de
smartphone in alvorens de
afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. De
afstandsbedieningsfunctie kan niet
worden gebruikt als de Bluetooth-
functie is uitgeschakeld.
• Schakel tijdens het gebruik van de afstandsbedieningsfunctie de
Bluetooth-functie van de smartphone
niet uit en verbreek niet de verbinding
met het multimediasysteem. Als er
geen verbinding kan worden gemaakt
met de auto via Bluetooth, kan de
afstandsbedieningsfunctie niet
worden gebruikt.
• Als tijdens het gebruik van de afstandsbedieningsfunctie een
oproep wordt ontvangen, enz., en een
andere app wordt geopend, wordt de
afstandsbedieningsfunctie
onderbroken. De begeleiding kan
worden hervat als de Remote
Park-app binnen 3 minuten opnieuw
wordt geopend. Als er 3 minuten of
meer zijn verstreken, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden
Als de smartphone geen verbinding
kan maken met de auto, ontgrendel de
portieren dan weer met de
elektronische sleutel.
2. Selecteer de toets “Start” op het scherm van de smartphone.
Het contact wordt AAN gezet.
3. Controleer of de mogelijke vertrekrichting wordt weergegeven
en selecteer de vertrekrichting.
4. Volg continu het werkingsgebied op het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
Nadat de begeleiding is gestart, kan
deze halverwege stoppen of kan de
rijrichting van de auto worden
gewijzigd.
5. Verplaats de auto naar de positie waar de begeleiding wordt beëindigd en
stap in de auto terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt.
Stop de bediening van het scherm van
de smartphone of stap in de auto om
de begeleiding halverwege te
stoppen.
Wegrijden bij gebruik van de op afstand
bedienbare airconditioning
• Zelfs wanneer de remote airconditioning is ingeschakeld, kunt u
de ondersteuning bij het verlaten van
een parkeervak gebruiken. • Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gestart terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
de handelingen niet worden gevolgd
op een smartphone, kan de
begeleiding worden uitgeschakeld
door in de auto te stappen en het
rempedaal in te trappen.
Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie en
geheugenfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de geheugenfunctie op afstand te
bedienen als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij een parkeervak dat eerder is
geregistreerd, tot stilstand wordt
gebracht. Ook kan, afhankelijk van de
conditie van het parkeervak enzovoort,
de stand van de transmissie worden
gewijzigd door de begeleidingsregeling
als de rijrichting van de auto moet
worden veranderd. 1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 346)
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 346)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. [OK]. Als de toets [MODE] wordt
weergegeven, kan deze worden
geselecteerd om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
5. Verlaat de auto terwijl u de elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
353
5
Rijden
Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van AdvancedPark wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt geopend
• De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in werking
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd “Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt
• De PKSB (Parking Support Brake) of de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van de afstandsbedieningsfunctie
uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u in te stappen terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt en de
auto handmatig te parkeren met behulp
van het stuurwiel.
• Als aan een voorwaarde voor het stoppen van Advanced Park-
begeleiding wordt voldaan, met
uitzondering van het onderbreken
door het openen van een portier of
het losmaken van de
bestuurdersgordel
• Als de afstandsbedieningsfunctie wordt gebruikt terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
het contact AAN wordt gezet voordat
de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld
• Als er 5 minuten zijn verstreken sinds het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is gestart
• Als er 3 minuten zijn verstreken sinds er een handeling is uitgevoerd
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
356
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Vermijd plotseling accelereren,abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
plotseling regeneratief remmen
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik de LTA (Lane Tracing Assist) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de
volgende systemen omdat hierdoor
de parkeerrem kan worden bediend,
zelfs wanneer de automatische
werking uitgeschakeld is.– Brake Hold-systeem
– Parkeren met de afstandsbedieningsfunctie
• Parkeer de auto en selecteer schakelstand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet
vrij komen. Blokkeer bij het parkeren
van de auto de wielen zonder de
parkeerrem te gebruiken. Het niet in
acht nemen hiervan kan gevaarlijk zijn
omdat de auto onverwacht in
beweging kan komen, hetgeen kan
leiden tot een ongeval. Wanneer de
parkeerrem in de automatische modus
staat, wordt de parkeerrem
gedeactiveerd wanneer schakelstand
P wordt geselecteerd. (→Blz. 225)
• Controleer als de auto geparkeerd is zonder de parkeerrem te activeren of
de transmissie niet uit schakelstand P
kan worden gehaald.
• Als de auto stilstaat en de remmen vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
5.5 Rijtips
370
6.1 Gebruik van de airconditioning en deachterruitverwarming .........376
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO) .....376
6.1.2 Automatische airconditioning . . .377
6.1.3 Op afstand bedienbare airconditioning ..........383
6.1.4 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........385
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .387 6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .387
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .389 6.3.1 Overzicht van opbergmogelijkheden .......389
6.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte .392
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur .....396
6.4.1 Elektrisch bedienbaar zonnescherm
*...........396
6.4.2 Overige voorzieningen in het interieur ..............397
Voorzieningen in het interieur6
375
6.1 Gebruik van de
airconditioning en de
achterruitverwarming
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO)
De stoelverwarming*, stoelventilatoren*
en stuurwielverwarming*worden elk
automatisch geregeld overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur, de
temperatuur in de auto, enz. ALL AUTO
(ECO) regelt het stroomverbruik op zo'n
manier dat de actieradius wordt
geoptimaliseerd en het comfort in het
interieur behouden blijft.
*Indien aanwezig
Inschakelen van de regeling ALL AUTO
(ECO)
Druk op de toets ALL AUTO (ECO).
Het lampje van de toets ALL AUTO (ECO)
gaat branden; de automatische
airconditioning, stoelverwarming
*,
stoelventilatoren*en
stuurwielverwarming*werken in de
automatische modus.
Wanneer een van de systemen
handmatig wordt bediend, dooft de
indicator. Alle overige functies blijven
echter in de automatische modus werken.
Zelfs als de regeling ALL AUTO (ECO)
wordt uitgeschakeld, worden de
airconditioning, de stoelverwarming/-
ventilatoren en de stuurwielverwarming
niet uitgeschakeld.
Als de voorruit beslaat door een daling
van de buitentemperatuur terwijl de
regeling ALL AUTO (ECO) actief is, kunt u
de voorruit ontwasemen door op de
schakelaar AUTO van het
bedieningspaneel van de airconditioning
te drukken.
*Indien aanwezig Bediening van elk systeem
Airconditioning (→blz. 376)
De temperatuur kan voor elke zitplaats
afzonderlijk worden ingesteld.
Stoelverwarming (indien aanwezig) en
-ventilatoren (indien aanwezig)
(→blz. 385)
Verwarming of ventilatie wordt
automatisch geselecteerd
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, enz.
Stuurwielverwarming (indien aanwezig)
(→blz. 385)
De stuurwielverwarming werkt
automatisch overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur,
enz.
Detectiefunctie passagier
De stoelverwarming en -ventilator
werken automatisch als er een passagier
is gesignaleerd op de
voorpassagiersstoel.
Werking stoelverwarming (indien
aanwezig)/-ventilatie (indien
aanwezig)
Als de schakelaar stoelverwarming/-
ventilatie in de stand AUTO staat, werkt
de functie zonder dat er een passagier
wordt gesignaleerd. Als in die situatie op
de toets ALL AUTO (ECO) wordt gedrukt,
werkt de stoelverwarming/-ventilatie
afhankelijk van de gesignaleerde
aanwezigheid van een passagier op de
desbetreffende stoel.
Werking stoelverwarming achter
(indien aanwezig)
De stoelverwarming achter wordt niet
geregeld door de ALL AUTO
(ECO)-regeling.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
376