het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor het instellen van de
bandenspanning (instellen met de
huidige bandenspanning)
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
instelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet correct
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.WAARSCHUWING!
Bij het instellen met de huidige
bandenspanning
Zorg ervoor dat u de bandenspanning
van elke band op het juiste niveau
afstelt voordat u de bandenspanning
instelt. Anders kan het voorkomen dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag
wordt, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Wanneer moeten de identificatiecodes
worden geregistreerd
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders gemonteerd worden, moeten
de ID-codes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspannings-
waarschuwingssysteem-ECU.
Hoe moeten de identificatiecodes worden
geregistreerd 1. Parkeer de auto op een veilige plaats en wacht ongeveer 15 minuten.
2. Start het EV-systeem. ( →Blz. 214)
De procedure voor de
identificatiecoderegistratie kan niet
worden uitgevoerd wanneer de auto
rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
435
7
Onderhoud en verzorging
Het kan langer dan normaal duren om
de registratie te voltooien als de
rijsnelheid niet ten minste 40 km/h is.
Als de registratie na ten minste 1 uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
registratieprocedure vanaf het begin.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Normaal gesproken kan de wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De identificatiecoderegistratie wordt uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
• De identificatiecodes kunt u zelf registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset in
korte tijd worden gewisseld.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk.– Wanneer de auto niet gedurende ten minste ongeveer 15 minuten is
geparkeerd voordat er met de auto
wordt gereden
– Er wordt niet gereden met een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
– Er bevindt zich een wiel met bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto • Als de auto tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden alle
tot dan toe verzamelde gegevens
gewist. Ga nogmaals rijden.
• Als de registratie na ten minste een uur rijden niet is voltooid, herhaal dan
de identificatiecoderegistratie vanaf
het begin.
• Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
de identificatiecoderegistratie, is de
procedure mogelijk niet gestart. Voer
de procedure nogmaals uit vanaf het
begin.
• Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de identificatiecodes
ook na het uitvoeren van de
bovenstaande procedure nog niet
kunnen worden geregistreerd.
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
Selecteer, om de
identificatiecoderegistratie te annuleren
nadat deze is gestart, nogmaals “Register
New Valve/ID” (registreer nieuw
ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning.
Als het waarschuwingslampje niet dooft,
is de identificatiecoderegistratie mogelijk
niet goed geannuleerd. Selecteer, om de
registratie te annuleren, nogmaals
“Register New Valve/ID” (registreer
nieuw ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
437
7
Onderhoud en verzorging
uitgeruste deskundige weten dat er
bandenreparatievloeistof is
ingespoten.
Als de band te hard wordt opgepompt 1. Neem de slang los van het ventiel.
2. Plaats het ontluchtingsdopje op het uiteinde van de slang en druk het
uitsteeksel in het ventiel om wat lucht
uit de band te laten ontsnappen.
3. Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en
sluit dan de slang weer aan.
4. Schakel de compressor in, wacht een paar seconden en schakel deze dan
weer uit. Controleer of de
bandenspanningsmeter de
voorgeschreven spanning aangeeft.
(→Blz. 502)
Zet de compressor weer aan als de
spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste
spanning is bereikt.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset
• Vervang de bandenspanningssensor en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.WAARSCHUWING!
Bij het repareren van een lekke band
• Parkeer de auto op een veilige plaatsen een vlakke ondergrond.
• Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen direct nadat met de auto
is gereden niet aan. Nadat met de
auto is gereden, zijn de wielen en het
gedeelte rond de remmen mogelijk
zeer heet. Wanneer u deze delen met
uw handen, voeten of andere
lichaamsdelen aanraakt, kan dit
leiden tot brandwonden.
• Sluit de slang stevig aan op het ventiel terwijl het wiel aan de auto
bevestigd is.
Als de slang niet goed op het ventiel
is aangesloten, kan er lekkage van
lucht optreden waarbij
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuit.
• Als de slang tijdens het vullen loskomt van het ventiel, is het
mogelijk dat de slang abrupte
bewegingen maakt vanwege de
luchtdruk.
• Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof
naar buiten komen als de slang wordt
losgemaakt of wanneer u lucht uit de
band laat ontsnappen.
• Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de
procedure niet volgt, kan de
bandenreparatievloeistof naar
buiten spuiten.
• Bewaar afstand tot de band wanneer deze gerepareerd wordt, omdat de
band kan klappen. Zet de schakelaar
van de compressor direct uit als u
ziet dat de band scheurtjes vertoont
of vervormt.
• De reparatieset kan oververhit raken als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de
compressor niet langer dan
40 minuten achter elkaar.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
484
ANoodontgrendelingshendel
Wanneer u de
noodontgrendelingshendel gebruikt om
de kleppen te ontgrendelen
Houd u aan het volgende.
• Oefen geen overmatige kracht uit op de ring
• Trek de ring niet te ver in horizontale richting
Gebruik de hendel alleen in
noodgevallen.
Laat, als het probleem blijft bestaan, de
auto direct nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
8.2.9 Als de elektronische sleutel
niet goed werkt
Als de communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto is
verbroken (→blz. 180) of de
elektronische sleutel niet kan worden
gebruikt omdat de batterij leeg is, werken
het Smart entry-systeem met startknop
en de afstandsbediening niet. In
dergelijke gevallen kunnen de portieren
en de achterklep worden geopend of kan
het EV-systeem worden gestart volgens
onderstaande procedure. Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
• Controleer of het Smart
entry-systeem met startknop niet is
uitgeschakeld door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
• Controleer of de energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie
ingeschakeld, schakel hem dan uit.
(→Blz. 180)
OPMERKING
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle
elektronische sleutels die bij uw auto zijn
geleverd, naar een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→blz. 158) om de volgende handelingen
uit te voeren:
1. Vergrendelen van alle portieren
2. Ontgrendelen van alle portieren
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
488