WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem contact op met een erkendeToyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper. In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
van
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 150)
Wanneer de Safe Exit Assist wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie (→blz. 144)
branden. De melding “Safe Exit Assist
OFF” (Safe Exit Assist uit) wordt dan
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De Safe Exit Assist wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer, een melding op het instrumentenpaneel en via
een gesproken bericht.
AVoertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans groot is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
5
Rijden
• Als er uitrusting die een sensor kanhinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Wanneer een voertuig uw auto van opzij passeert
• Wanneer een gesignaleerde naderende auto een bocht maakt
• Als er zich ronddraaiende objecten, zoals een ventilator van een
airco-unit, in de buurt van de auto
bevinden • Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten (vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)
• Wanneer de afstand tussen uw auto en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
• Wanneer een sensor of de omgeving van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog of omlaag staat door de belading van
de auto
5.4.16 RCD (Rear Camera
Detection)*
*Indien aanwezig
Wanneer de auto achteruitrijdt, kan de
Rear Camera Detection-functie
voetgangers signaleren in het
detectiegebied achter de auto. Als een
voetganger wordt gesignaleerd, klinkt er
een zoemer en wordt er een icoon
weergegeven op het multimedia-display
om de bestuurder over de voetganger te
informeren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De herkennings- en
regelmogelijkheden voor dit systeem
zijn beperkt.
De bestuurder moet voorzichtig rijden
door altijd zijn verantwoordelijkheid te
nemen zonder te veel op het systeem te
vertrouwen en inzicht te hebben in de
situaties om hem heen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
311
5
Rijden
sportwagens niet zijn ontworpen om
in het terrein te presteren. Daarom
kan de auto bij scherpe bochten bij te
hoge snelheid over de kop slaan.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Neem altijd de volgende
waarschuwingen in acht om de kans op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Als een auto over de kop slaat, heefteen inzittende zonder
veiligheidsgordel een aanzienlijk
grotere kans op ernstig letsel dan
een inzittende die wel een
veiligheidsgordel draagt. Alle
inzittenden dienen daarom gebruik
te maken van hun gordels.
• Vermijd waar mogelijk scherpe bochten en abrupte manoeuvres. Het
verkeerd bedienen van deze auto kan
resulteren in het verliezen van de
controle over de auto of in het over
de kop slaan van de auto, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
• Door het laden van voorwerpen op het imperiaal (indien aanwezig) zal
het zwaartepunt hoger komen te
liggen. Vermijd hoge snelheden, snel
optrekken, het maken van scherpe
bochten, plotseling remmen en
abrupte manoeuvres, om te
voorkomen dat u de controle over de
auto verliest of dat de auto over de
kop slaat door een bedieningsfout.
• Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Door het profiel en het
hogere zwaartepunt is uw auto
gevoeliger voor zijwind dan een
gewone auto. U hebt meer controle
over de auto als u langzamer rijdt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Rijd niet horizontaal over steilehellingen. Recht omhoog of recht
naar beneden rijden wordt
aanbevolen. Uw auto (en elke andere
vergelijkbare terreinauto) kan
gemakkelijker opzij omslaan dan
voor- of achterover.
Terreinrijden
Uw auto is niet specifiek ontworpen voor
het rijden in het terrein. Neem de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht
om problemen te voorkomen als het
absoluut noodzakelijk is in het terrein te
rijden.
• Rijd alleen in gebieden waar off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom. Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden. Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Neem altijd de volgende
waarschuwingen in acht om de kans op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
• Pak de spaken van het stuurwiel niet vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
5.5 Rijtips
372
7.1 Onderhoud en
verzorging
7.1.1 Reinigen en beschermen
van het exterieur van uw auto
Reinig de onderdelen en materialen op de
daarvoor juiste wijze.
Reinigingsinstructies
• Spoel de auto van boven naarbeneden af met veel water en
verwijder zo vuil en stof van de
carrosserie, uit de wielkasten en van
de onderkant van de auto.
• Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap).
• Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig
af met water.
• Veeg overtollig water weg.
• Wanneer het water niet meer in druppels op de lak blijft liggen, moet
de auto opnieuw in de was worden
gezet.
Zet de auto alleen in de was als de
carrosserie is afgekoeld.
Zelfherstellende coating
De carrosserie is voorzien van een
zelfherstellende coating die bestand is
tegen kleine, oppervlakkige krassen die
worden veroorzaakt in een
autowasstraat, enz.
• De coating heeft een levensduur van 5 tot 8 jaar vanaf het moment dat de
auto vanuit de fabriek is geleverd.
• De hersteltijd varieert afhankelijk van de diepte van de kras en de
buitentemperatuur. De hersteltijd kan
korter worden wanneer de coating
verwarmd wordt met warm water.
• Diepe krassen die zijn veroorzaakt door sleutels, muntstukken e.d.
kunnen niet worden hersteld.
• Gebruik geen was met schuurmiddelen. Wassen in de wasstraat
• Voordat u de wasstraat inrijdt:
– Klap de spiegels in
– Schakel de elektrisch bedienbareachterklep uit (indien aanwezig)
Begin met wassen vanaf de voorzijde
van de auto. Klap de spiegels weer uit
voordat u gaat rijden.
• Sommige borstels in wasstraten kunnen krassen veroorzaken op de
carrosserie en andere onderdelen
(velgen, enz.), waardoor de lak van uw
auto wordt beschadigd.
• In sommige automatische wasstraten wordt de achterspoiler (indien
aanwezig) mogelijk niet gereinigd.
Ook bestaat er mogelijk een
verhoogde kans op schade aan de
auto.
• Wanneer de transmissie in stand N moet worden gehouden, raadpleeg
dan blz. 222
Hogedrukreinigers
Spuit niet van dichtbij op de randen van
de portieren of de ruiten en blijf er niet
langdurig op spuiten, omdat er anders
water in het interieur terecht kan
komen.
Opmerkingen voor auto's met Smart
entry-systeem en startknop
• Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:– Leg de sleutel op een afstand van ten minste 2 m van de auto als u de
auto wast. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen
(→blz. 179).
7.1 Onderhoud en verzorging
410
• Als de elektronische sleutel zich in deauto bevindt en een portiergreep nat
wordt tijdens het wassen van de auto,
klinkt er mogelijk een zoemer buiten
de auto en kan de melding “Key
Detected In Vehicle” (sleutel
gesignaleerd in auto) weergegeven
worden op het multi-
informatiedisplay. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
Velgen en wieldoppen
• Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na het gebruik weg met water.
• Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de
lak tegen beschadiging te
beschermen.– Gebruik geen zuurhoudende of alkalische middelen of
schuurmiddelen.
– Gebruik geen harde borstels.
– Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen,
bijvoorbeeld na het rijden of
stilstaan bij warm weer, nog warm
zijn.
Gespoten remklauwen (indien
aanwezig)
• Gebruik alleen neutrale reinigingsmiddelen. Gebruik geen
harde borstels of schuurmiddelen,
omdat deze de lak beschadigen.
• Reinig de remklauwen niet met reinigingsmiddelen als ze warm zijn.
• Spoel het reinigingsmiddel direct na het gebruik af. Remblokken en -klauwen
Als de auto geparkeerd wordt met
vochtige remblokken of remschijven,
kan er roest ontstaan waardoor de
remblokken of remschijven vast kunnen
komen te zitten. (Alvorens de auto na
een wasbeurt te parkeren is het
raadzaam langzaam te rijden en het
rempedaal een aantal keren in te
trappen om de onderdelen te drogen.)
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in het
elektromotorcompartiment komt.
Anders kunnen de elektrische
componenten, enz. vlam vatten.
Bij het wassen van de voorruit (auto's
met ruitenwissers met regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwissers in de volgende gevallen
onverwacht in werking treden.
Hierdoor kunnen uw handen bekneld
raken en kunt u ernstig letsel oplopen,
en hierdoor kunnen de
7.1 Onderhoud en verzorging
411
7
Onderhoud en verzorging
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
Als een sproeier niet werkt of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het EV-systeem warm is of nog werkt.
Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol
en kan vlam vatten als het bijvoorbeeld
op hete elektromotoronderdelen wordt
gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of antivries in
plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de
ruitensproeiervloeistoffles aangegeven
temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
7.3.5 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk
van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren
zichtbaar zijn op de banden. Controleer
de banden tevens op ongelijkmatige
slijtage, zoals overmatige slijtage aan een
zijde van het loopvlak.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
426
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
de positie van de band bepaalt.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
8. Rijd met een snelheid van ongeveer 40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de registratie van de posities van de
banden is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of hoger,
kan de registratie worden voltooid als er
gedurende langere tijde met de auto
wordt gereden. Parkeer de auto op een
veilige plaats gedurende ongeveer
15 minuten als de initialisatie na 1 uur of
langer rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is. De initialisatieprocedure
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet correct is
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de wielpositieregistratie mogelijk langer
dan gebruikelijk of is registratie niet
mogelijk.– Er wordt niet gereden met een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een onverharde weg
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als de
initialisatie na 1 uur of langer rijden niet
is voltooid en rijd vervolgens nogmaals
met de auto.
• Als de auto tijdens de wielpositieregistratie achteruit wordt
gereden, worden alle tot dan toe
verzamelde gegevens gewist. Ga
nogmaals rijden.
Instellen van de bandenspanning
Wanneer u de bandenspanning moet
instellen
In de volgende situaties moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden uitgevoerd.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
432
Instellen m.b.v. de huidige
bandenspanning1. Breng de banden op de voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
2. Start het EV-systeem ( →blz. 214)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Current Pressure”
(instellen met huidige
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
8. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK. Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is ingesteld,
wordt op het multi-informatiedisplay een
melding weergegeven die aangeeft dat
het instellen is voltooid.
A“Setting Pressure Wait a Moment”
(Spanning wordt ingesteld, even
geduld a.u.b.)
Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem (instellen met
de huidige bandenspanning)
• Wanneer de bandenspanning wordt ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem variëren afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de
bandenspanning is ingesteld. Daarom
kan er een waarschuwing worden
afgegeven, zelfs als de
bandenspanning iets daalt of als de
bandenspanning hoger wordt dan
toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
434