WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Reparatie, aanpassing, verwijdering ofvervanging van stuurwiel,
instrumentenpaneel, dashboard,
stoelen of stoelbekleding, voor-,
midden- en achterstijlen, dakzijrails,
voorportierpanelen,
voorportierbekleding of luidsprekers
in de voorportieren
• Aanpassing van het voorportierpaneel (bijvoorbeeld een gat erin maken)
• Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de
zijkant van het
passagierscompartiment
• Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
• Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
• Montage van elektronische apparatuur zoals een zend- en
ontvanginstallatie of CD-speler
1.2 Veiligheids-
voorzieningen voor
kinderen
1.2.1 Handmatig in-/
uitschakelsysteem airbag
Met dit systeem kan de
voorpassagiersairbag worden
uitgeschakeld.
Schakel deze airbags alleen uit als er een
baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel gebruikt wordt. Systeemonderdelen
AControlelampje PASSENGER AIR BAG
De controlelampjes PASSENGER AIR
BAG en ON gaan branden als het
airbagsysteem is ingeschakeld en
gaan na ongeveer 60 seconden uit
(alleen als het contact AAN staat).
BAan/uit-schakelaar airbag
Airbags voor voorpassagier
uitschakelen
Steek de mechanische sleutel in de
slotcilinder en zet de slotcilinder in stand
OFF.
Het controlelampje OFF gaat branden
(alleen als het contact AAN staat).
1 .1 Voor een veilig gebruik
36
Informatie over controlelampje
PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen
optreedt, is er mogelijk een storing in het
systeem aanwezig. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Het controlelampje OFF gaat nietbranden als de aan/uit-schakelaar van
de airbag in stand OFF wordt gezet.
• Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van de
airbag van ON naar OFF wordt gezet.
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het
baby- of kinderzitje altijd op een
achterstoel. Als de achterstoel niet kan
worden gebruikt, mag de voorstoel
worden gebruikt zo lang de
aan/uit-schakelaar van de airbag in
stand OFF wordt gezet.
Als de airbag niet handmatig is
uitgeschakeld, kan de kracht die met
het activeren (opblazen) van de airbag
gepaard gaat, dodelijk of ernstig letsel
veroorzaken.
Als er geen baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel is geplaatst
Controleer of de aan/uit-schakelaar
van de airbag in stand ON staat. Als de
schakelaar in stand OFF staat, zal de
airbag in geval van een ongeval niet
worden geactiveerd, waardoor dodelijk
of ernstig letsel kan ontstaan.
1.2.2 Rijden met kinderen in de
auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht als er kinderen in de auto
aanwezig zijn.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje
tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste
wijze te dragen.
• U wordt aangeraden om kinderen opde achterstoelen te vervoeren om te
voorkomen dat ze per ongeluk tegen
onderdelen aankomen, zoals het
stuurwiel en de
ruitenwisserschakelaar.
• Gebruik het kinderslot van het achterportier of de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening om te voorkomen dat
kinderen het portier openen tijdens
het rijden of per ongeluk de elektrisch
bedienbare ruit bedienen. (→Blz. 162,
blz. 195)
• Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaamsdelen vast
kunnen komen te zitten of bekneld
kunnen raken, zoals de elektrisch
bedienbare ruiten, de motorkap, de
achterklep, de stoelen enz.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto aanwezig
zijn
Laat kinderen nooit alleen in de auto
achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de
auto te starten of de neutraalstand in te
schakelen. Daarnaast kunnen kinderen
zich bezeren als ze met de ruiten of
andere systemen in de auto spelen.
Verder kan de temperatuur in de auto
zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat
kinderen fataal kan worden.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
37
1
Veiligheid en beveiliging
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van een baby- of
kinderzitje
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Gebruik nooit een tegen derijrichting in geplaatst baby- of
kinderzitje op de voorpassagiersstoel
als de aan/uit-schakelaar voor de
airbag in stand ON staat. (→Blz. 36)
Bij een ongeval kan het kind ernstig
letsel oplopen door de kracht
waarmee de voorpassagiersairbag
wordt geactiveerd.
• Een waarschuwingslabel op de zonneklep aan passagierszijde geeft
aan dat het niet is toegestaan om
een tegen de rijrichting in geplaatst
baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel te plaatsen.
In onderstaande afbeelding is het label in detail te zien.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
• Plaats een in de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje alleen op de
voorstoel als het niet anders kan. Als
er een zitje waarin het kind met het
gezicht in de rijrichting zit op de
voorpassagiersstoel wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver
mogelijk naar achteren worden
geschoven. Als dat niet gedaan
wordt, kan er dodelijk of ernstig
letsel ontstaan als de airbags
geactiveerd worden.
• Laat een kind niet met het hoofd ofeen ander lichaamsdeel tegen het
portier leunen of tegen dat deel van
de stoel, de voor- of achterstijlen of
de dakzijrails leunen waarin de side
airbags of de curtain airbags zijn
ondergebracht, ook niet als het kind
in een baby- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel
oplopen als bij een aanrijding de side
airbags of de curtain airbags worden
geactiveerd.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
40
Auto's met rechtse besturing
Uitschakelen van voorpas-
sagiersairbag.
Inschakelen van voorpassa-
giersairbag. Gebruik nooit
een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinder-
zitje op de voorpassagiers-
stoel als de aan/uit-
schakelaar voor de airbag in
stand ON staat.
Geschikt voor een “univer-
seel” baby- of kinderzitje
vastgezet met een veilig-
heidsgordel.
Geschikt voor een in de rij-
richting geplaatst “univer-
seel” baby- of kinderzitje
vastgezet met een veilig-
heidsgordel.
Geschikt voor een baby- of
kinderzitje dat is vermeld in
de informatie met betrek-
king tot aanbevolen baby-
en kinderzitjes.
Geschikt voor i-Size- en
ISOfix-baby- of kinderzitjes.
Met een bevestigingspunt
voor de bovenste gordel.
*1Schuif de voorstoel helemaal naar
achteren. Als de hoogte van de
passagiersstoel kan worden versteld, dan
moet deze in de hoogste positie staan.
*2Zet de rugleuning zo veel mogelijk
rechtop. Indien er bij het plaatsen van een
in de rijrichting geplaatst kinderzitje een
opening aanwezig is tussen het
kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het zitje en de
rugleuning goed contact maken.
*3Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de werking van
het baby- of kinderzitje hindert. Zet
anders de hoofdsteun in de hoogste
stand.
*4: Niet geschikt voor baby- of
kinderzitjes met steunpoot.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
43
1
Veiligheid en beveiliging
Meer informatie over het plaatsen van baby- en kinderzitjes
Zitpositie
Stoelpositienummer
*2
Aan/uit-schakelaar airbag ON OFF
Zitpositie geschikt voor uni-verseel zitje vastgezet met gordel (Ja/Nee)
*1
Ja
Alleen in de rijrichting Ja Ja Ja Ja
Zitpositie i-Size (Ja/Nee) Nee Nee Ja Nee Ja
Zitpositie geschikt voor zij- waarts geplaatst zitje (L1/ L2/Nee) Nee Nee Nee Nee Nee
Geschikte bevestiging voor tegen de rijrichting in ge-
plaatst zitje (R1/R2X/R2/R3/ Nee) Nee Nee
R1, R2X,
R2, R3 NeeR1, R2X,
R2, R3
Geschikte bevestiging voor in de rijrichting geplaatst zitje (F2X/F2/F3/Nee) Nee Nee
F2X, F2,
F3 NeeF2X, F2,
F3
Geschikte bevestiging voor zitkussen (B2/B3/Nee) Nee Nee B2, B3 Nee B2, B3
*1Alle universele categorieën (groep 0, 0+, I, II en III).
*2Niet geschikt voor baby- of kinderzitjes met steunpoot.
Toyota raadt gebruikers aan om gebruik te maken van zitpositie
en.
ISOfix-baby- of kinderzitjes worden onderverdeeld in verschillende “bevestigingen”. Het
baby- of kinderzitje kan worden gebruikt voor de zitposities voor de in de bovenstaande
tabel genoemde “bevestigingen”. Raadpleeg de onderstaande tabel voor het soort
“bevestiging”. Als uw baby- of kinderzitje geen soort “bevestiging” heeft (of wanneer u de
informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg dan de “voertuiglijst”
van het baby- of kinderzitje voor informatie over de geschiktheid of informeer bij de
verkoper van uw kinderzitje.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
44
Systeemonderdelen
AMicrofoon
BToets SOS*
CControlelampjes
DLuidspreker
*Deze toets is bestemd voor
communicatie met de eCall-medewerker.
Andere SOS-toetsen van overige
systemen van een auto hebben geen
betrekking op het apparaat en zijn niet
bestemd voor communicatie met de
eCall-medewerker.
Noodoproepdiensten
Automatische noodoproepen
Als een airbag wordt geactiveerd, belt het
systeem automatisch het eCall-
controlecentrum.
*De medewerker van
het controlecentrum ontvangt de locatie
van auto, het tijdstip waarop het ongeval
plaatsvond en het VIN van de auto en
probeert de inzittenden van de auto te
spreken om de ernst van de situatie te
beoordelen. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren, behandelt
de medewerker de oproep als een
noodgeval, neemt hij of zij contact op met
de dichtstbijzijnde hulpdiensten (112,
enz.) en verzoekt hij of zij om assistentie
ter plaatse.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. ( →Blz. 54)
Handmatige noodoproepen
Druk in een noodsituatie op de toets SOS
om het eCall-controlecentrum te bellen.
*
De medewerker van het controlecentrum
zal de locatie van uw auto bepalen, de
situatie beoordelen en de benodigde
hulpdiensten sturen.
Open de afdekking voordat u op de toets
SOS drukt.
Als u per ongeluk op de toets SOS hebt
gedrukt, zeg dan tegen de medewerker
dat er geen sprake is van een noodgeval.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. ( →Blz. 54)
Controlelampjes
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
gaat het rode controlelampje gedurende
10 seconden branden en gaat vervolgens
het groene controlelampje branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld. De controlelampjes geven
het volgende aan:
• Als het groene controlelampje gaat branden en blijft branden, is het
systeem ingeschakeld.
• Als het groene controlelampje knippert, wordt er een automatische
of handmatige noodoproep gedaan.
• Als het rode controlelampje brandt en er 5 keer een zoemer klinkt (sommige
uitvoeringen) op een ander moment
dan direct na het AAN zetten van het
1 .3 Noodoproep
53
1
Veiligheid en beveiliging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer u een branderige lucht ofanderszins een vreemde lucht ruikt,
verlaat dan de auto en zoek
onmiddellijk een veilige plek op.
• Als de airbags worden geactiveerd terwijl het systeem normaal werkt,
verzendt het systeem een
noodoproep. Het systeem verzendt
ook een noodoproep als de auto van
achteren wordt aangereden of als de
auto over de kop slaat, zelfs als de
airbags niet worden geactiveerd.
• Plaats om veiligheidsredenen geen noodoproep tijdens het rijden.
Wanneer u tijdens het rijden belt, kan
het zijn dat u het stuurwiel niet goed
kunt bedienen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
Breng de auto tot stilstand en
controleer of de omgeving veilig is
alvorens een noodoproep te plaatsen.
• Vervang zekeringen altijd door de voorgeschreven zekeringen. Als u
andere zekeringen gebruikt, kan er
kortsluiting in het circuit optreden en
kan er brand ontstaan.
• Wanneer u het systeem gebruikt terwijl er rook is of sprake is van een
ongewone geur, kan er brand
ontstaan. Stop onmiddellijk met het
gebruik van het systeem en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.OPMERKING
Voorkomen van schade
Voorkom dat er vloeistof op het paneel
van de toets SOS, enz. komt en sla er
niet tegenaan.
In geval van een storing in het paneel
van de toets SOS, de luidspreker of de
microfoon tijdens een noodoproep of
een handmatige onderhoudscontrole
Het is wellicht niet mogelijk om
noodoproepen te doen, de
systeemstatus te bevestigen of te
communiceren met de medewerker van
het eCall-controlecentrum. Als de
apparatuur beschadigd is, neem dan
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
1 .3 Noodoproep
55
1
Veiligheid en beveiliging
2.1 EV-systeem
2.1.1 Kenmerken EV-systeem
Batterij-elektrische auto's zijn wezenlijk anders dan conventionele auto's.
Ze maken gebruik van elektriciteit die wordt opgewekt in een tractiebatterij om de
elektromotor aan te drijven. Omdat batterij-elektrische auto's rijden op elektriciteit,
stoten ze geen stoffen als CO
2(kooldioxide) en NOx(stikstofoxiden) uit. Batterij-
elektrische auto's zijn milieuvriendelijke auto's.
Systeemonderdelen
AESU: Electricity Supply Unit
(stroomvoorzieningseenheid,
ingebouwd in de tractiebatterijlader
met DC/DC-converter)
BElektromotor (tractiemotor)/inverter
(voor/achter*)
CTractiebatterij
Levert elektriciteit aan de
elektromotor.
DLaadaansluiting
E12V-accu Levert elektriciteit aan diverse
voertuigsystemen, zoals de airbags,
koplampen en ruitenwissers.
*Alleen AWD-uitvoeringen
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijkheid.
2.1 EV-systeem
68