64
Veiligheid
– bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming van
de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten.
–
bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in
deze situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als de motor draait.
De airbags werken slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags niet
meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard met een lichte rookontwikkeling en een knal;
dit wordt veroorzaakt door de activering van de
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding,
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Zij-airbags en window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding bij de voorste zitplaatsen van
de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen aan
de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden, laat het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten,
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van
de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de hete gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
65
Veiligheid
5Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
ZijairbagsBreng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen die
geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot
het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (kleding enz.): dit zou
bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los;
deze maken deel uit van de bevestiging van de
window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
–
Conform
de Europese wetgeving dienen kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht
geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.
–
V
olgens de statistieken zijn de
achterzitplaatsen van uw voertuig de veiligste
plaats voor het vervoeren van een kind.
–
Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug
in de rijrichting in het voertuig worden geplaatst,
op de voorstoel of een achterzitplaats van het
voertuig.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van het voertuig te
vervoeren:
–
tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting",
–
vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar
voren schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
11 0
Praktische informatie
Op het dak gemonteerde
draagsystemen
Uit veiligheidsoverwegingen en om schade
aan het dak te voorkomen het is essentieel om
een draagsysteem (dakdragers of imperiaal) te
gebruiken dat is goedgekeurd voor uw voertuig.
Dakdragers kunnen alleen worden gemonteerd
op voertuigen in hoogte-uitvoering H1 of H2 van
bestelwagens, combi's en minibussen. Controleer bij
minibussen of er een airconditioningseenheid op het
dak is gemonteerd.
De draagvoorziening moet worden bevestigd aan de
verankeringspunten op het dak van het voertuig: 6, 8
of 10, afhankelijk van de wielbasis van het voertuig.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden in de handleiding die bij de
draagvoorziening is meegeleverd.
De maximale belasting van het dak, gelijkmatig verdeeld: 150 kg, voor alle
uitvoeringen, binnen de limieten van het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Bij voertuigen in hoogte-uitvoering H3 mogen geen dakdraagsystemen worden
gebruikt.
Houd u strikt aan de geldende wettelijke
bepalingen met betrekking tot de maximale
inhoud.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de technische gegevens
van het voertuig, met name voor de afmetingen.
Onder de motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop
& Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren
om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Elektromotor Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact
afzetten en de laadstekker loskoppelen uit de
laadaansluiting als deze is aangesloten.
Binnenzijde
De handeling mag alleen worden uitgevoerd terwijl
het voertuig stilstaat en het bestuurdersportier open
is.
► Trek de knop aan de zijkant van het dashboard
naar u toe.
120
Praktische informatie
te verwijderen. Deze materialen kunnen zeer
corrosief zijn.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen
op het dashboard en de middenconsole. Wees
altijd voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een
zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen
producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen)
of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans
op schade!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten, oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in de
lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel
schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte doek met zeepwater of een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en droge
auto.
Neem de instructies die op het product worden
vermeld in acht.
Stickers
(Afhankelijk van de uitvoering)
Gebruik geen hogedrukspuit om de auto te wassen - kans op schade of loslaten van de
stickers!
Gebruik een slang met grote diameter (temperatuur tussen 25 °C en 40 °C).
Richt de waterstraal haaks op het oppervlak dat
moet worden gereinigd.
Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.
121
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een van de
voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:
– Een patroon ( A) met afdichtmiddel, voorzien van:
•
Een vulslang (
B);
•
Een sticker
(C) met de tekst "50 mph (80 km/h)
max.", die de bestuurder op het dashboard
binnen het gezichtsveld moet aanbrengen nadat
de band is gerepareerd.
–
Een korte handleiding voor de reparatieset.
–
Een compressor (
D) met drukmeter en
aansluitingen.
–
Adapters voor het oppompen van diverse
voorwerpen.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los, verwijder
de vulslang (B ) en draai de ring (E ) op het ventiel.
►
Zorg dat de schakelaar van de compressor (
F) in
de stand 0
(uit) staat.
►
Start de motor
.
►
Steek de stekker (
G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
►
Bedien de compressor door de schakelaar (
F) in
de stand I (aan) te zetten.
►
Pomp de band op met een druk van 5 bar
.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan om
de spanningswaarde op de drukmeter (H ) met de
compressor uitgeschakeld te controleren.
►
Als u niet binnen 5 minuten een druk van
minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel de compressor
los van het ventiel en de voedingsaansluiting, en rijd
het voertuig dan ongeveer 10 meter vooruit om het
afdichtmiddel in de band te verspreiden.
►
Herhaal dan de procedure voor het oppompen:
•
als u niet binnen 10 minuten een druk van
minimaal 3 bar kunt bereiken, rijd dan niet
verder: de schade aan de band is te groot en
de band kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
•
als de bandenspanning een waarde van
5 bar
bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
►
W
anneer u ongeveer 10 minuten hebt gereden,
stop het voertuig en controleer de bandenspanning
dan opnieuw.
►
Pomp de band op tot de juiste bandenspanning
in overeenstemming met de sticker op de stijl aan
de bestuurderszijde en neem zo snel mogelijk
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de vervangende patronen zijn verkrijgbaar bij
een PEUGEOT-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt om de
bandenspanning te controleren en te herstellen.
193
Trefwoordenregister
12V-accu 114–115, 133
A
Aanhangergewichten 138
Aansteker
49
ABS
58
Accessoires
57
Accu
75
Achteruitrijcamera
83
Actieradius AdBlue®
14–15, 114
Active Safety Brake
93–95
AdBlue®
117
AdBlue® bijvullen
118
AdBlue®-reservoir
118
Afmetingen
144
Afstandsbediening
24
AFU
58
Airbags
64–66
Airbags vóór
64
Airconditioning
36
Airconditioning, extra
40–41
Airconditioning (handbediend)
37
Alarmknipperlichten
57
Alarmsysteem
29
Antiblokkeersysteem (ABS)
58
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
58–59
Armleuning vóór
32
ASR
58
Audiokabel
167, 176
Audiosysteem
165
Audio-telematicasysteem met
touchscreen
172, 187
Autogegevens
182, 190
Automatische airconditioning ~ Airconditioning,
automatische
37
Automatische ruitenwissers
55
Automatisch noodremsysteem
93–95
AUX-aansluiting
167, 176
Aux-aansluitingen
44–46
B
Banden 117
Banden oppompen
117
Bandenspanning
117
Bandenspanning te laag (detectie)
80, 82
Bediening autoradio aan stuurkolom ~
Autoradio, bedieningen aan stuurkolom
165, 173
Bijvullen AdBlue®
114, 118
Binnenspiegel
8
BlueHDi
14, 114
Bluetooth (handsfree set)
168, 181
Bluetooth (telefoon)
168, 181
Boordcomputer
22
Boordgereedschap
122–127
Brandstof
6, 100
Brandstofniveaumeter
99
Brandstoftank
99
Brandstof tanken
99
Brandstofverbruik
6
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
99
Buitenspiegels 35, 92
C
Carrosserie 120
Carrosserie-onderhoud
120
CCS (Combined Charging System)
105
CD
176
CD MP3
176
Claxon
58
Cockpit
4
Configuratie van de auto
15, 21
Controlelampjes
9
Controlepaneel
102
Controles
114–116
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
175
Dagrijverlichting
52
Dashboard
4
Dashboardkastje
44–46
Datum instellen
22
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
80, 82
Dieselfilter
11 6
Dieselmotor
100, 111, 139
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting)
175
194
Trefwoordenregister
Dimlicht 52
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
8
Display instrumentenpaneel
8, 78
Dodehoekbewaking
92
E
Eco-rijden (adviezen) 6
Electronic Stability Program (ESC)
58–59
Elektrische ruitbediening
30
Elektromotor
5, 7, 8, 100, 107, 112, 133, 136, 140
Elektronische remdrukregelaar (REF)
58
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
58
Elektronische startblokkering ~ Startblokkering,
elektronische
73
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP)
58
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) ~
ESP: Elektronisch stabiliteitsprogramma
59
ESP
58
ESP/ASR
59
Extra verwarming
40–41
F
Flacon AdBlue® 118
G
Geluidssignaal stil voertuig (elektrische
auto)
58, 72
Geluidssignaal voor voetgangers
(elektrische auto)
58, 72
Gereedschap
122–127
Gesproken commando's ~
Spraakcommando's
169–171, 183–186
Gewichten
138
Grootlicht
52
H
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak, handgeschakeld
78–79, 116
Handrem
76, 116
Handsfree set
168, 181
Helderheid
8
Hill Descent Control
60
Hill-Holder ~ Hill Start Assist
80
Hoek van de stoel verstellen
31
Hoofdsteunen vóór
31
Hoogspanning
100
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ~
Gordelverstelling
61–62
I
Indeling interieur ~ Interieurindeling 44–47
Indeling voor 44–47
Infraroodcamera
83
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank
(inhoud)
99
Instellen van de uitrustingen
15, 21
Instrumentenpaneel
84
Intelligente tractiecontrole
60
Interieurfilter
36, 115
Interieurfilter (vervangen)
11 5
J
Jack 167, 176
Jack-aansluiting
167, 176
Jack-kabel
167, 176
K
Kinderen 63
Kinderzitjes
63, 65–66
Klep laadaansluiting (elektrische auto)
101,
104–106
Kleurendisplay
174
Klimaatregeling
40–41
Koelvloeistof
113–114
Koelvloeistoftemperatuur
14
Koelvloeistoftemperatuurmeter
14