42
Ergonomie en comfort
Armsteun vóór
Het deksel van de armsteun is in hoogte- en
lengterichting verstelbaar voor een optimaal
zitcomfort.
Hoogteverstelling
► Beweeg het deksel omhoog tot de gewenste
stand (laag, tussenstand of hoog).
►
U kunt de armsteun lager zetten door
hem eerst in de hoogste stand iets omhoog
tebewegen en vervolgens helemaal omlaag te
bewegen.
In lengterichting verstellen
► Schuif de armsteun zo ver mogelijk naar
voren of naar achteren, tot de aanslag.
Openen
► Beweeg de hendel omhoog.
► T rek het deksel helemaal open.
12 V-aansluiting
► Steek een accessoire van 12 V (met een
maximaal nominaal vermogen van 120 W) met
een geschikte adapter in de aansluiting.
Overschrijd dit vermogen niet om te
voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-aansluitingen
Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals
een digitale audiospelervan het type iPod®,
aansluiten.
De USB-aansluiting voorin
kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLink
TM, Android
Auto® of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
U kunt deze apps bedienen met de toetsen
op het stuurwiel of de toetsen van het
audiosysteem.
71
Veiligheid
5► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet
is bevestigd of wordt losgemaakt en het
contact wordt ingeschakeld, dan gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels
op het instrumentenpaneel branden en
het bijbehorende waarschuwingslampje
(1 tot en met 5) gaat rood branden op het
display met waarschuwingslampjes voor
de veiligheidsgordels en de airbag van de
voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje ( 3 t/m 5) ongeveer 30
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20
km/u en gedurende 2 minuten gaat elk
waarschuwingslampje van een zitplaats met
een inzittende erop die de veiligheidsgordel
niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft
het betreffende waarschuwingslampje branden
totdat de bestuurder, voorpassagier en/of
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
–
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
–
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
87
Rijden
6Overschrijd nooit het maximaal
toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra
1000 meter; door de lagere luchtdichtheid op
grote hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om
een aanhanger te trekken als deze
minstens 1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten
stationair te laten draaien voordat u de motor
afzet, zodat de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u met de auto een aanhanger sleept
terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de
temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat er minder warmte wordt gegenereerd.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die
over een specifieke code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.De auto kan dan niet
gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats buiten
de auto.
98
Rijden
S wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Bij uitvoeringen met Driver Sport Pack is de toets
"S" vervangen door de toets " SPORT".
"Sneeuw"
► Druk op deze toets als de motor is
gestart.
"T" wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Dit schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker weg kunt rijden en geeft meer
tractie op een ondergrond met weinig grip.
Driver Sport Pack
Deze functie maakt een dynamische rijstijl
mogelijk.
► Druk op de toets " SPORT" als de
motor is gestart.
De letter "S" wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over Driver Sport Pack .
Terugkeren naar de automatische
werking
► U kunt het geactiveerde programma op elk
moment uitschakelen en terugkeren naar de
auto-adaptieve modus door opnieuw op de
geselecteerde toets ( S
of T) te drukken.
Handmatig schakelen
U kunt het brandstofverbruik beperken
wanneer u langere tijd met draaiende
motor stilstaat (bijvoorbeeld in de file) door de
selectiehendel in stand N te zetten en de
parkeerrem aan te trekken.
►
W
anneer u de hendel in stand
M
zet,
kunt u sequentieel schakelen tussen de zes
versnellingen.
►
Beweeg de selectiehendel kort naar achteren
om één versnelling op te schakelen.
►
Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan
alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op
de automatische modus.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend
ingeschakelde versnellingen weergegeven.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Er kan elk moment van stand D naar stand M
worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw werken niet
bij handmatig schakelen.
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de
selectiehendel bevindt zich tussen twee standen
in).
De auto uit zetten
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N zetten om de
transmissie in de neutraalstand te zetten.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de
automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer 45
seconden een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
►
Zet de selectiehendel weer in stand P
; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Storing
Wanneer het contact is ingeschakeld en
er zich een storing voordoet, gaat dit
waarschuwingslampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
De transmissie werkt dan met een
noodprogramma en de 3
e versnelling blijft
ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P
naar R en van N naar R is het mogelijk dat u
een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen
gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
– Wanneer het gaspedaal en de
rempedalen tegelijkertijd worden ingetrapt.
– Wanneer er een probleem met de accu is
waardoor de selectiehendel vanuit stand P
naar een andere stand wordt geforceerd.
Het aanduwen van de auto om de motor
te starten is bij een auto met een
automatische transmissie niet toegestaan.
EAT8 automatische
transmissie
Automatische transmissie met acht versnellingen en een impulsselectiehendel. De transmissie
biedt ook de mogelijkheid handmatig te
schakelen met de schakelflippers achter het
stuurwiel.
Standen van de
selectiehendel
P. Parkeerstand
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
11 0
Rijden
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst met meer dan 5 km/h overschrijdt
(bijvoorbeeld 95
km/h), dan wordt de snelheid 10
seconden knipperend weergegeven (afhankelijk
van de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
–
Slecht weer (regen, sneeuw).
–
Luchtvervuiling.
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk
niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde
tijd geen bord met snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd
of vervormd zijn, of die niet aan de norm
voldoen.
–
V
erouderde of onjuiste kaartgegevens.
Aanbeveling
Naast de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling
voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
gebruiken met behulp van de toets voor
het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor
meer informatie over de
snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. Opslaan van de snelheid
Informatie op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet
4. Voorstel om de snelheid op te slaan
5. Actuele ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en knippert " MEM
" enkele
seconden; u kunt deze snelheid vervolgens als
nieuwe snelheid opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door
de Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM
" niet
weergegeven.
► Druk één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
► Druk toets 2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30 km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
111
Rijden
6► Druk één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
► Druk toets 2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door
de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT ) / OFF (stand0)
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen ingestelde
snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
De snelheid gebruiken die
wordt weergegeven door het
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Informatie op het
instrumentenpaneel
6.Indicatie van snelheidsbegrenzer
ingeschakeld/onderbroken
7. Indicatie voor snelheidsbegrenzer
geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het herkennings-
en snelheidsadviessysteem van de
snelheidsbegrenzer (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolknop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (Pauze).
►
Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
►
Druk nogmaals op toets 4
om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
124
Rijden
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
–
geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen);
–
smalle of bochtige weg.
Active Lane Keeping Assistance
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen op de weg, corrigeert de
koers van de auto en waarschuwt de bestuurder
zodra overschrijding van de rijstrookmarkering
dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat
de auto een veilige afstand of snelheid
aanhoudt en grijpt ook niet in op het
remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Maar als de Dodehoekbewaking
is ingeschakeld
en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl er een ander voertuig in de dode hoek
wordt gedetecteerd, voert het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het Dodehoekbewaking.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Selecteer eerst het tabblad “ Rijhulpsystemen" op het display van het instrumentenpaneel.
Status functie Verklikkerlampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
snelheid lager dan 70 km/h;
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP;
– rijden in "sport"-stand.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70 km/h.
125
Rijden
6Als het systeem detecteert dat de bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft, onderbreekt het systeem deze
correctie. Er wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder erop te attenderen dat hij de controle over de auto
moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Selecteer eerst het tabblad “ Rijhulpsystemen" op het display van het instrumentenpaneel.
Status functie Verklikkerlampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
snelheid lager dan 70
km/h;
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP;
–
rijden in "sport"-stand.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70
km/h.