8
Instrumentenpaneel
Digitaal
instrumentenpaneel
Dit digitale head-up instrumentenpaneel in kan
worden aangepast.
Afhankelijk van de gekozen weergavemodus
wordt bepaalde informatie verborgen of anders
gepresenteerd.
Voorbeeld van de weergavemodus "METERS":
1. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
2. Actieradius (km of mijl)
3. Instellingen snelheidsregelaar/
snelheidsbegrenzer
Weergave van verkeersborden met een
snelheidslimiet
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6. Toerenteller (x 1000 t/min) (benzine of diesel)
7. Schakelindicator (pijl en aanbevolen
versnelling)
Stand van de selectiehendel en versnelling bij
automatische transmissie (benzine of diesel).
Geselecteerde rijstand (anders dan de stand
"Normaal")
8. Koelvloeistoftemperatuur (°C) (benzine of
diesel) 9.
Digitale snelheidsmeter (km/h of
mph) (benzine of diesel)
Weergave
Sommige lampjes hebben een vaste positie. De
positie van de andere lampjes kan wisselen.
Voor bepaalde functies die zowel een
controlelampje voor de ingeschakelde status als
voor de uitgeschakelde status hebben, is slechts
één specifieke positie beschikbaar.
Permanent weergegeven informatie
In de standaardweergave toont het
instrumentenpaneel het volgende:
–
op vaste posities:
•
Informatie over de versnellingsbak/
transmissie en de schakelindicator (benzine
of diesel).
•
Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
•
Actieradius (benzine of diesel).
•
Koelvloeistoftemperatuurmeter (benzine of
diesel).
•
Rijstand.
–
op variabele posities:
•
Digitale snelheidsmeter
.
•
Kilometerteller.
•
Status- of waarschuwingsmeldingen die kort
worden weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde
weergavemodus en de ingeschakelde functies
kan de volgende aanvullende informatie worden
weergegeven:
–
T
oerenteller (benzine of diesel).
–
Boordcomputer.
–
Rijhulpsystemen.
–
Snelheidsbegrenzer of -regelaar
.
–
Media die wordt afgespeeld.
–
Navigatie-aanwijzingen.
–
Motorinformatie (G-meters, vermogensmeters,
boost, koppel) in de sportstand.
Persoonlijke
instellingen voor het
instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitvoering kan het
instrumentenpaneel worden aangepast (kleur en/
of weergavemodus).
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen
van het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een
andere officiële eenheid voor de afstanden en
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph),
moet u de configuratie van de eenheden
wijzigen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
De kleur van het display kiezen
Afhankelijk van de uitvoering is de kleur van het
display van het instrumentenpaneel afhankelijk
van het kleurenschema dat in dit systeem is
ingesteld.
Deze functie kan worden ingesteld in het
menu Instellingen op het touchscreen.
De weergavemodus wijzigen
In elke modus kan er specifieke informatie op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
► Druk op deze knop om de verschillende
weergavemodi op het instrumentenpaneel weer
te geven en er doorheen te bladeren.
De geselecteerde weergavemodus wordt
automatisch na een paar seconden toegepast.
Weergavemodi
– "METERS": standaardweergave van analoge
en digitale snelheidsmeters, kilometerteller en:
9
Instrumentenpaneel
1De kleur van het display kiezen
Afhankelijk van de uitvoering is de kleur van het
display van het instrumentenpaneel afhankelijk
van het kleurenschema dat in dit systeem is
ingesteld.
Deze functie kan worden ingesteld in het
menu Instellingen op het touchscreen.
De weergavemodus wijzigen
In elke modus kan er specifieke informatie op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
► Druk op deze knop om de verschillende
weergavemodi op het instrumentenpaneel weer
te geven en er doorheen te bladeren.
De geselecteerde weergavemodus wordt
automatisch na een paar seconden toegepast.
Weergavemodi
– "METERS": standaardweergave van analoge
en digitale snelheidsmeters, kilometerteller en: •
brandstofniveaumeter,
koelvloeistofniveaumeter en toerenteller
(benzine of diesel).
–
NA
VIAGATIE": specifieke weergave van
informatie over de huidige routebegeleiding
(kaartgegevens en aanwijzingen).
– “RIJDEN": specifieke weergave van informatie
over actieve rijhulpsystemen.
– "MINIMAAL": weergave van de digitale
snelheidsmeter, dagteller, brandstofniveaumeter
en koelvloeistoftemperatuur|.
– "PERSOONLIJK 1" / "PERSOONLIJK 2":
toont de informatie die de bestuurder selecteert
in het midden van het instrumentenpaneel.
Een weergavemodus "PERSOONLIJK"
configureren
Met PEUGEOT Connect Radio► Druk op Instellingen in de balk van
het touchscreen.
► Selecteer " Configuratie".
► Selecteer "Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
Met PEUGEOT Connect Nav
► Druk op Instellingen in de balk van
het touchscreen.
►
Selecteer "
OPTIES".
► Selecteer " Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
►
Selecteer "
PERSOONLIJK 1" of
"PERSOONLIJK 2".
► Selecteer het type weer te geven informatie
met de bladerpijlen op het touchscreen: •
"Standaard" (leeg).
•
"Boordcomputer".
•
"Media".
•
"G-meters " (afhankelijk van de uitvoering).
•
"Vermogensmeters + Boost + Koppel"
(afhankelijk van de uitvoering).
►
Bevestig om de instelling op te slaan en af te
sluiten.
De informatie wordt meteen op het
instrumentenpaneel weergegeven als de
bijbehorende weergavemodus is geselecteerd.
Het type information dat in de modus
"PERSOONLIJK 1" is geselecteerd, is
niet beschikbaar in de modus
"PERSOONLIJK 2".
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
10
Instrumentenpaneel
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele
seconden branden. Deze lampjes moeten doven
als de motor draait.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als een rood of oranje waarschuwingslampje
blijft branden, duidt dit op een storing die verder
moet worden onderzocht.
Wanneer een waarschuwingslampje blijft
branden
De aanduidingen (1), (2) en (3) in het overzicht
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes
geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen
acties contact met een gekwalificeerde
professional moet opnemen.
(1): Zet de auto stil Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander
lampje, de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het
remsysteem, de stuurbekrachtiging of de
automatische transmissie, of een ernstige
elektrische storing.
Voer (1) en dan (2) uit.
MotoroliedrukPermanent.
Er is een storing in de motorsmering.
(1) uitvoeren en dan (2).
RemsysteemBrandt permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir
bij met de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof. Voer (2) uit als het probleem blijft
bestaan.
Permanent.
Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Zie (1) en dan (2).
ParkeerremPermanent.
De parkeerrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Elektrische parkeerremKnippert.
De elektrische parkeerrem wordt niet
automatisch aangetrokken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Voer (1) uit op een vlakke ondergrond
(horizontaal).
–
bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
–
bij auto's met een automatische transmissie:
zet de selectiehendel in de stand P
.
Voer vervolgens (2) uit.
Lading van de 12 V-accu (afhankelijk van
het land van verkoop)
Brandt permanent.
Een storing in het laadstroomcircuit van
de accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem
dynamo niet goed gespannen of gebroken enz.).
Voer (1) uit.
Als de elektrische parkeerrem niet meer werkt,
beveilig de auto dan op de volgende manier
tegen wegrollen.
►
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
16
Instrumentenpaneel
Meter werkt niet
Dit wordt aangegeven met OLIE_ _ of
de melding Olieniveaumeting ongeldig
(afhankelijk van het instrumentenpaneel), gaat
het waarschuwingslampje Service branden en
klinkt er een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als de elektrische motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet
meer gecontroleerd.
Bij een storing in het systeem moet u het
motorolieniveau met de peilstok onder de
motorkap controleren.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
Indicator
koelvloeistoftemperatuur
Bij draaiende motor:
– In zone A is de temperatuur in orde.
OnderhoudssleutelBrandt tijdelijk bij het aanzetten van het
contact.
Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden
totdat de eerstvolgende beurt moet worden
uitgevoerd.
Permanent, bij het aanzetten van het
contact.
De volgende onderhoudsbeurt moet binnen
1.000 km worden uitgevoerd.
Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippertKnippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van
het contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor,
in combinatie met het waarschuwingslampje
Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt
aan uw auto uitvoeren.
Resetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator worden gereset.
Als u zelf onderhoud aan uw auto hebt
uitgevoerd:
►
Zet het contact af.
► Houd de knop op het uiteinde van de
lichtschakelaar ingedrukt.
►
Druk het rempedaal niet in en druk één keer
op de knop ST
ART/STOP; er wordt een tijdelijk
venster geopend waarin wordt afgeteld.
►
Zet het contact aan zonder de motor te
starten; er wordt een tijdelijk displayvenster
weergegeven en de teller begint terug te tellen.
►
Als =0 wordt weergegeven, laat dan de knop
op de lichtschakelaar los; het symbool van de
sleutel verdwijnt.
Als u de accu na deze handeling wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het
resetten van de onderhoudsindicator niet
geregistreerd.
Opvragen van onderhoudsinformatie
De onderhoudsinformatie is toegankelijk
via de toets Controle/Diagnose in het
menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Motorolieniveaumeter
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Bij uitvoeringen met een elektrische
motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten
van het contact eerst de onderhoudsindicator op
het instrumentenpaneel weergegeven en daarna
enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Dit wordt aangegeven met de tekst " OLIE" of
door de melding " Olieniveau juist" (afhankelijk
van het instrumentenpaneel).
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is,
verschijnt de melding " Te laag olieniveau"
op het instrumentenpaneel, gaat het
waarschuwingslampje Service branden en klinkt
er een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau inderdaad te laag is,
moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat
ernstige motorschade ontstaat.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
24
Toegang tot de auto
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden uitgeschakeld
door een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen
nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor
korte tijd, zonder de elektronische sleutel van
het Keyless entry and start-systeem mee te
nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen
als de sleutel nog in een van de aangegeven
gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is
vergrendeld.
Vergrendelen /
ontgrendelen van
binnenuit
Automatische centrale vergrendeling van de
portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/u).
Houd de knop ingedrukt totdat er een
melding op het display wordt
weergegeven om deze functie in of uit te
schakelen.
Als de ontgrendeling van alleen de achterklep is
geactiveerd:
►
Druk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A
bevindt, op de knop voor
het openen van de achterklep om alleen
de achterklep te ontgrendelen en beweeg
vervolgens de achterklep omhoog.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Deze functie kan worden ingesteld via het menu
Auto / Rijden en vervolgens Rijfuncties en
Toegang auto .
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
Vergrendelen
► Druk, als de sleutel zich binnen het
detectiegebied A
bevindt, met een van uw
vingers op een van de voorportiergrepen (bij de
merktekens) of druk op de vergrendelschakelaar
van de achterklep.
Houd uw vinger op de portiergreep tot de ruiten
volledig gesloten zijn.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door personen.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnen- en
buitenportiergrepen niet.
Ook de knop van de centrale
portiervergrendeling in het interieur werkt dan
niet.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Via de portieren of de achterklep:
►
Druk, terwijl u de elektronische sleutel bij
u hebt (deze moet zich in de detectiezone A
bevinden), met een vinger op de portiergreep (bij
de merktekens) of op de vergrendelschakelaar
op de achterklep (rechts) om de auto te
vergrendelen.
►
Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelschakelaar van
de achterklep (rechts) om de supervergrendeling
in te schakelen.
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde van
de portiergreep met een doek de detectie
niet verbetert, raadpleeg dan een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek de auto
te ontgrendelen.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Als een van de deuren of de bagageruimte nog open is of als de
elektronische sleutel voor het Keyless entry
and start-systeem nog in de auto is
achtergebleven, dan wordt de centrale
vergrendeling niet ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren of de achterklep worden
vervolgens niet geopend, dan wordt de auto
automatisch na ongeveer 30 seconden weer
vergrendeld. Als de auto is uitgerust met een
alarmsysteem, dan wordt dit niet automatisch
ingeschakeld.
25
Toegang tot de auto
2Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden uitgeschakeld
door een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen
nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor
korte tijd, zonder de elektronische sleutel van
het Keyless entry and start-systeem mee te
nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen
als de sleutel nog in een van de aangegeven
gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is
vergrendeld.
Vergrendelen /
ontgrendelen van
binnenuit
Automatische centrale vergrendeling van de
portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/u).
Houd de knop ingedrukt totdat er een
melding op het display wordt
weergegeven om deze functie in of uit te
schakelen.
Als er binnen 30 seconden na het ontgrendelen geen enkel portier is
geopend, worden de portieren automatisch
weer vergrendeld.
► Druk op de toets.
De portieren en de bagageruimte worden
vergrendeld of ontgrendeld.
Als de supervergrendeling is
ingeschakeld of als de auto is
vergrendeld met de afstandsbediening of de
deurhandgrepen, werkt de knop niet. Gebruik
in dat geval de sleutel of de
afstandsbediening om de auto te
ontgrendelen.
Als u vanwege het vervoer van een groot voorwerp met het kofferdeksel/de
achterklep geopend rijdt, kunt u op de knop
drukken om uitsluitend de portieren te
vergrendelen.
Bij het van binnenuit vergrendelen worden de
buitenspiegels niet ingeklapt.
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit
niet aan de afstandsbediening terwijl u deze
in uw zak hebt, omdat u dan per ongeluk de
auto kunt ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de
afstandsbediening wanneer u buiten het
bereik van de auto bent, omdat dat ervoor
kan zorgen dat de afstandsbediening
niet meer werkt. In dat geval moet de
afstandsbediening worden gereset.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contactslot zit, zelfs niet als het contact
is uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Was de elektronische startblokkering
niet aan, omdat er dan storingen kunnen
ontstaan.
Vergeet niet om aan het stuurwiel te draaien
om het stuurslot te activeren.
Vergrendelen van de auto
Wanneer de deuren onder het rijden
zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in
noodgevallen lastig in de auto komen.
Neem uit veiligheidsoverwegingen de sleutel
of de elektronische sleutel mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
26
Toegang tot de auto
Vervangen van de batterij
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit
lampje op het instrumentenpaneel, een
geluidssignaal, en een melding op het display.
Zonder Keyless entry and start
Batterij, ref.: CR1620 / 3 volt.
Met Keyless entry and start
Batterij, ref.: CR2032 / 3 volt.
► Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
Bij het aanschaffen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door een PEUGEOT-dealer
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u zeker weet dat de sleutels
in uw bezit de enige sleutels zijn waarmee de
auto kan worden gestart.
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening,
elektronische sleutel
verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken en
een nieuwe bestellen.
De auto volledig
ontgrendelen/vergrendelen
met de sleutel
Gebruik in de volgende situaties deze
procedures:
–
lege batterij van de afstandsbediening;
–
storing van de afstandsbediening;
–
auto is in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem
mogelijk verhelpen door de afstandsbediening te
synchroniseren.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken.
►
Steek de sleutel in het portierslot.
►
Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto om deze te ontgrendelen,
of in de richting van de achterzijde om de auto te
vergrendelen.
►
Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals richting de achterzijde van de auto
om de supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Centrale vergrendeling
werkt niet
Gebruik in de volgende situaties deze
procedures:
–
storing van de centrale vergrendeling;
–
accu losgekoppeld of ontladen.
In het geval van een defect van het
centrale vergrendelingssysteem, moet de
accu worden losgekoppeld om de achterklep
te vergrendelen, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Voorportier links of rechts
► Steek de sleutel in het deurslot.
► Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto om deze te ontgrendelen,
of in de richting van de achterzijde om de auto te
vergrendelen.
Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt dit niet
ingeschakeld/uitgeschakeld op het moment
dat de auto wordt vergrendeld/ontgrendeld.
Het alarm wordt geactiveerd als een portier
wordt geopend en kan worden uitgeschakeld
door het contact aan te zetten.
Overige portieren/deuren
► Controleer of de kinderbeveiliging van de
andere portieren niet is geactiveerd.
►
Steek de geïntegreerde sleutel in het slot op
de zijkant van het portier en draai de sleutel een
achtste slag rechtsom (rechterportier) of linksom
(linkerportier).
►
Sluit de portieren en controleer van buitenaf
of de auto goed is vergrendeld.
27
Toegang tot de auto
2Vervangen van de batterij
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit
lampje op het instrumentenpaneel, een
geluidssignaal, en een melding op het display.
Zonder Keyless entry and start
Batterij, ref.: CR1620 / 3 volt.
Met Keyless entry and start
Batterij, ref.: CR2032 / 3 volt.
► Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
► Verwijder het deksel.
► V erwijder de lege batterij uit de houder.
►
Plaats een nieuwe batterij in de houder; let
daarbij op de polariteit.
►
Druk het deksel vast.
Gooi batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn voor het
milieu. Lever ze in bij een speciaal
inzamelpunt.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats als de storing niet is verholpen.
Zonder Keyless entry and start
– Zet het contact af.
– Draai de sleutel in de stand 2 (Contact)
.
– Druk direct gedurende enkele
seconden op de knop met het gesloten
hangslot.
–
Zet het contact af en verwijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Met Keyless entry and start
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met de
afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en
gelokaliseerd worden.
► Steek de mechanische sleutel
(ondergebracht in de afstandsbediening) in het
slot om de auto te ontgrendelen.