2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1InstrumentenpaneelInstrumentenpanelen 9
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12
Meters 18
Handmatige controle 23
Kilometerteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer 24
Touchscreen 25
Extra op afstand bedienbare functies (elektrische auto) 27
2 ToegangAfstandsbediening/sleutel 28
Proximity Keyless Entry and Start 30
Centrale vergrendeling 32
Noodprocedures 33
Portieren 35
Achterklep 35
Alarm 36
Elektrische ruitbediening 38
Schuif- / kanteldak 38
3Ergonomie en comfortPEUGEOT i-Cockpit 41
Voorstoelen 41
Het stuurwiel verstellen 43
Spiegels 43
Achterbank 45
Verwarming en ventilatie 46
Handbediende airconditioning 47
Automatische airconditioning 48
Ontwasemen - ontdooien voorruit 50
Voorruitverwarming 50
Ontwasemen - ontdooien achterruit 50
Voorverwarmen/voorkoelen (Elektrisch) 50
Voorzieningen in het interieur 51
Plafonnier 53
Sfeerverlichting 54
Voorzieningen in de bagageruimte 55
4Verlichting en zichtLichtschakelaar 56
Richtingaanwijzers 57
Hoogteverstelling van de koplampen 58
Automatisch inschakelen van de koplampen 58
Follow me home- en instapverlichting 59
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
59
Grootlichtassistent 60
Statische bochtverlichting 60
Ruitenwisserschakelaar 61
Ruitenwisserbladen vervangen 63
Automatische stand ruitenwissers 63
5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 65
Alarmknipperlichten 65
Claxon 66
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch) 66
Noodoproep of pechhulpoproep 66
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 68
Advanced Grip Control 70
Hill Assist Descent Control 71
Veiligheidsgordels 72
Airbags 74
Kinderzitjes 76
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen 78
ISOFIX-kinderzitjes 79
i-Size-kinderzitjes 81
Kinderzitjes plaatsen 82
Kinderbeveiliging 84
6RijdenRijadviezen 86
Starten / afzetten van de motor met de sleutel 88
Starten / afzetten van de motor met
Elektronische sleutel
89
Handbediende parkeerrem 91
Elektrische parkeerrem 92
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 94
Automatische transmissie (EAT6) 94
Automatische transmissie (EAT8) 96
Keuzeschakelaar 99
Rijstanden 101
Hill Start Assist 102
Schakelindicator 102
Stop & Start 103
Bandenspanningscontrolesysteem 104
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 106
Verkeersbordherkenning 107
Snelheidsbegrenzer 11 0
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 11 2
Snelheidsregelaar 11 2
Drive Assist Plus 11 4
Adaptieve snelheidsregelaar 11 4
Lane Positioning Assist 11 8
3
Inhoudsopgave
Active Lane Departure Warning System 122
Dodehoekbewaking 125
Active Safety Brake met Collision Risk Alert
en Intelligente noodremassistentie
127
Systeem voor detecteren van onoplettendheid 129
Parkeerhulp 130
Visiopark 1 132
Park Assist 134
7Praktische informatieCompatibiliteit van brandstoffen 139
Tanken 139
Tankbeveiliging (diesel) 140
Laadsysteem (elektrisch) 140
De tractiebatterij laden (elektrisch) 146
Trekhaak 149
Trekhaak met afneembare kogel 150
Dakdragers 153
Sneeuwkettingen 154
Sneeuwscherm 154
Eco-stand 155
Motorkap 156
Onder de motorkap 157
Niveaus controleren 157
Controles 159
AdBlue® (BlueHDi) 161
Vrijloop 163
Onderhoudstips 164
8In geval van pechGevarendriehoek 166
Brandstoftank leeg (diesel) 166
Boordgereedschap 166
Bandenreparatieset 168
Reservewiel 170
Een lamp vervangen 173
Zekeringen 175
Accu van 12 V / Hulpaccu 176
De auto slepen 179
9Technische gegevensTechnische gegevens motoren
en aanhangergewichten 182
Benzinemotoren 183
Dieselmotoren 185
Elektromotor 186
Afmetingen 187
Identificatie 187
10PEUGEOT Connect RadioDe eerste stappen 188
Stuurkolomschakelaars 189
Menu's 190
Applicaties 191
Radio 191
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 193
Media 193
Telefoon 195
Configuratie 198
Veelgestelde vragen 199
11PEUGEOT Connect NavDe eerste stappen 201
Stuurkolomschakelaars 202
Menu's 202
Gesproken commando's 204
Navigatie 207
Online navigatie 210
Applicaties 212
Radio 215
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 216
Media 216
Telefoon 218
Configuratie 220
Veelgestelde vragen 222
12Event Data Recorders (EDR)
■
Trefwoordenregister
bit.ly/helpPSA
Toegang tot aanvullende video's
5
Overzicht
B.Gesproken commando's
C. Volume verlagen / verhogen
D. Selecteren van de vorige / volgende media
Een selectie bevestigen
E. Toegang tot het menu Telefoon
Gesprekken beheren
F. Selecteren van een audiobron
G. Weergave van de lijst van radiozenders /
muzieknummers
5. Claxon / airbag vóór aan bestuurderszijde
6. Bediening snelheidsregelaar / snelheidsbegrenzer /
Adaptieve snelheidsregelaar
Bedieningselementen zijkant
1. Afstelling van straal van koplampen met halogeen-
of ledtechnologie
2. Active Lane Departure Warning System
3. Lane Positioning Assist
4. Voorruitverwarming
5. Alarm
6. Elektrische kinderbeveiliging
Bedieningselementen midden
1. Stoelverwarming
2. Toegang tot de menu's van het touchscreen
3. Touchscreen aan/uit / volume aanpassen
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Thermisch-comfortsysteem uitschakelen
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Alarmknipperlichten
8. Centrale vergrendeling
9. Ontwasemen / ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
10. Achterruitverwarming
Elektromotor
1.Laadaansluiting
2. Tractiebatterij
3. 12V-accu
4. Warmtepomp
5. Geïntegreerde lader
6. Elektromotor
7. Laadkabel
Via laadaansluiting
1
kan de auto op 3 manieren
worden opgeladen:
–
Opladen via een normaal stopcontact en de
bijbehorende laadkabel 7
(Mode 2).
–
V
ersneld opladen via een lader voor versneld laden
(wallbox) (Mode 3).
–
Snelladen via een openbaar snellaadpunt (Mode 4).
De tractiebatterij van 400
V 2
is een lithium-ionbatterij.
Deze slaat energie op die voor de elektromotor, de
airconditioning en de verwarming wordt gebruikt.
Het laadniveau wordt met een meter weergegeven.
7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen
op te volgen kan de bestuurder het energieverbruik
van zijn auto (brandstof en / of elektriciteit) en de CO
2-
uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak /
transmissie optimaliseren
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel
mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel bij het
accelereren bij voorkeur snel over naar een hogere
versnelling.
Met een automatische transmissie kunt u het beste de
automatische modus gebruiken. Trap het gaspedaal
niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling te kiezen
die het best geschikt is voor de rijomstandigheden. Volg
het schakeladvies op het instrumentenpaneel zo snel
mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie wordt
de schakelindicator alleen in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af
op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken
en trap het gaspedaal geleidelijk in. Op deze manier
verlaagt u het energieverbruik en de CO
2-emissies, en
neemt het algemene geluidsniveau van het verkeer af.
Gebruik bij voorkeur de rijstand Eco door deze te
selecteren met de knop DRIVE MODE. Bij een EAT8-transmissie kunt u met de selectiehendel
in stand
D
, behalve in stand Sport, de vrijloop
gebruiken door uw voet geleidelijk van het gaspedaal te
halen om zo brandstof te besparen.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de
snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op de
juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters voordat u de airconditioning
inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50
km/h, maar
laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in
het interieur (zoals het zonnescherm van het schuif- /
kanteldak en de zonneschermen van de zijruiten).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming
uit zodra deze niet meer nodig zijn, als deze niet
automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Pas uw gebruik van de (mist)verlichting aan het zicht
aan, in overeenstemming met de geldende wetgeving
in het land waar u rijdt.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer
winterse omstandigheden: bij temperaturen lager dan
-23 °C) na het starten niet stationair draaien. De auto
warmt onder het rijden veel sneller op. Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimedia-
apparaten (voor bijvoorbeeld films, muziek of spelletjes)
aan om het energieverbruik te beperken.
Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats
de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht
mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand van uw auto
(onder meer door dakdragers, imperiaal, fietsendrager
en aanhanger). Gebruik bij voorkeur een dakkoffer voor
het vervoer van bagage op het dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel mogelijk
door zomerbanden.
Gebruik de stand Sport niet te lang om het
energieverbruik te beperken.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude
banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning
die staat vermeld op de sticker op de sponning van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
–
voorafgaand aan een lange rit;
–
bij de wisseling van de seizoenen;
–
als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
V
ergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een
aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (motorolie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
10
Instrumentenpaneel
– Motorinformatie (G-meters, vermogensmeters, boost,
koppel) in de stand Sport.
– Energiestromen (Elektrisch).
Persoonlijke instellingen voor
het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitvoering kan het
instrumentenpaneel worden aangepast (kleur en/of
weergavemodus).
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen van
het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een
andere officiële eenheid voor de afstanden en
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph), moet u
de configuratie van de eenheden wijzigen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Keuze van displaykleur (benzine of diesel)
Afhankelijk van de uitvoering is de kleur van het
display van het instrumentenpaneel afhankelijk van het
kleurenschema dat in dit systeem is ingesteld.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Instellingen van het touchscreen.
De weergavemodus wijzigen
In elke modus kan er specifieke informatie op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
2. Schakelindicator (pijl en aanbevolen versnelling)
Stand van de selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een auto met een automatische
transmissie (benzine of diesel)
Stand selectiehendel (elektrisch)
3. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
Weergave van de rijhulpsystemen
Informatie van de boordcomputer
Energiestroom / laadstatus van de auto (elektrisch)
4. Onderhoudsindicator en vervolgens kilometerteller
(km of mijl)
Actieradius (elektrisch)
Deze functies worden na elkaar weergegeven na
het aanzetten van het contact.
Geselecteerde rijstand (anders dan de stand
"Normaal")
Digitaal instrumentenpaneel
Dit digitale head-up instrumentenpaneel in 3D kan naar
uw eigen voorkeuren worden aangepast.
Afhankelijk van de gekozen weergavemodus
wordt bepaalde informatie verborgen of anders
gepresenteerd.
Voorbeeld van de weergavemodus
"METERS":
1. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
Indicator laadniveau (elektrisch)
2. Actieradius (km of mijl)
3. Instellingen snelheidsregelaar / snelheidsbegrenzer
Weergave van verkeersborden met een
snelheidslimiet
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6. Toerenteller (x 1000 t/min) (benzine of diesel)
Vermogensmeter (elektrisch)
7. Schakelindicator (pijl en aanbevolen versnelling)
Stand van de selectiehendel en versnelling bij
automatische transmissie (benzine of diesel).
Stand selectiehendel (elektrisch)
Geselecteerde rijstand (anders dan de stand
"Normaal")
8. Koelvloeistoftemperatuur (°C) (benzine of diesel)
9. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph)
(benzine
of diesel)
Weergave
Sommige lampjes hebben een vaste positie. De positie
van de andere lampjes kan wisselen.
Voor bepaalde functies die zowel een controlelampje
voor de ingeschakelde status als voor de
uitgeschakelde status hebben, is slechts één specifieke
positie beschikbaar.
Permanent weergegeven informatie
In de standaardweergave toont het instrumentenpaneel
het volgende:
–
op vaste posities:•
Informatie over de versnellingsbak / transmissie en
de schakelindicator (Benzine of Diesel).
•
Informatie over de selectiehendel (elektrisch)
(Elektrisch).
•
Brandstofniveaumeter (Benzine of Diesel).
•
Actieradius (Benzine of Diesel).
•
Koelvloeistoftemperatuurmeter (Benzine of Diesel).
•
Laadniveaumeter en indicator actieradius
(Elektrisch).
•
V
ermogensmeter (Elektrisch).
•
Rijstand.
–
op variabele posities:•
Digitale snelheidsmeter
.
•
Kilometerteller.
•
Status- of waarschuwingsmeldingen die kort
worden weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus
en de ingeschakelde functies kan de volgende
aanvullende informatie worden weergegeven:
–
T
oerenteller (Benzine of Diesel).
–
Boordcomputer.
–
Rijhulpsystemen.
–
Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
.
–
Media die wordt afgespeeld.
–
Navigatie-aanwijzingen.
–
Analoge snelheidsmeter
.
20
Instrumentenpaneel
bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade
ontstaat.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Storing in de olieniveaumeter
Dit wordt aangegeven met OLIE_ _ of de melding
Olieniveaumeting ongeldig (afhankelijk van het
instrumentenpaneel), gaat het waarschuwingslampje
Service branden en klinkt er een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de elektrische motorolieniveaumeter wordt het
motorolieniveau niet meer gecontroleerd.
Bij een storing in het systeem moet u het
motorolieniveau met de peilstok in de motorruimte
controleren.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
het controleren van de niveaus.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij draaiende motor:
– In zone A is de temperatuur in orde.
– In zone B is de temperatuur te hoog. Het
bijbehorende waarschuwingslampje en het
waarschuwingslampje STOP
branden rood op
het instrumentenpaneel, er wordt een melding
weergegeven en er klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats
stil.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Zet het contact uit, open voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
AdBlue®-actieradiusindicatoren
(BlueHDi)
De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met
een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt
gecombineerd met het SCR-emissieregelsysteem
(Selective Catalytic Reduction) voor de nabehandeling
van de uitlaatgassen. Deze kunnen niet functioneren
zonder AdBlue
®-vloeistof.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-reservoir
is aangesproken (tussen 2400 en 0 km), gaat bij
het aanzetten van het contact een verklikkerlampje
branden en wordt een melding weergegeven die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden
voordat het opnieuw starten van de motor automatisch
wordt geblokkeerd.
Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®-reservoir leeg is. De motor kan weer
worden gestart nadat AdBlue® is bijgevuld tot het
minimale niveau.
Handmatige weergave van de actieradius
(Met instrumentenpaneel met matrixdisplay en digitaal
instrumentenpaneel)
Een actieradius van meer dan 2.400
km wordt niet
automatisch weergegeven.
U kunt informatie over de actieradius weergeven door op de toets "Check" in het
menu Rijverlichting
/ Auto
van het touchscreen te
drukken.
Benodigde maatregelen vanwege te weinig
AdBlue®
De volgende waarschuwingslampjes gaan branden
wanneer de hoeveelheid AdBlue® minder is dan de
reservevoorraad die goed is voor een actieradius van
2.400 km.
Samen met de waarschuwingslampjes herinneren
meldingen u er regelmatig aan dat u het reservoir moet
bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer kan
worden gestart. Zie het hoofdstuk Waarschuwings- en
controlelampjes voor informatie over de weergegeven
meldingen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue® (BlueHDi) en met
name over het bijvullen ervan.
68
Veiligheid
Bovendien verbetert dit systeem de koersstabiliteit van
de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op het
motorkoppel en remt een of meerdere wielen af zodat
de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen
de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra
de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een probleem met de grip of de koers van de auto
(het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto bijvoorbeeld
vastzit in modder of sneeuw, of in mulle grond) kan het
nuttig zijn om het ASR-systeem uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende
grip is.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT- netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te
laten controleren en eventueel configureren. In een
meertalig land kunt u het systeem laten
configureren in de officiële landstaal van uw
voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien uw auto is uitgerust met de Peugeot Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
–
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►
W
anneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die
druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met
een matige snelheid.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto
zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal
snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde
bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen om te
voorkomen dat een of meerdere wielen gaan spinnen.
72
Veiligheid
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
► Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is
bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30
km/h, wordt de
regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje
op het instrumentenpaneel brandt dan weer grijs, maar
het groene controlelampje van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30
km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de
helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het
rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Druk op de toets totdat het controlelampje uit gaat;
het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70
km/h wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld; het controlelampje
van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel groen branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch
aanpast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij
niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden
getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het
contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel
tegen het lichaam van de inzittenden wordt getrokken
en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer
de gordelspanners worden geactiveerd, kan er
wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer (afhankelijk van de uitvoering).
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn (afhankelijk van de uitvoering) voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.