Oliepeil controleren — benzinemotor
Om een optimale smering van de motor te
waarborgen, moet de motorolie op het juiste
peil worden gehouden. Controleer het oliepeil
daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke
tankstop. Het ideale tijdstip voor een controle
van het motoroliepeil is ongeveer vijf minuten
nadat een volledig opgewarmde motor is uit-
geschakeld.
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat. De meting is dan
nauwkeuriger. Handhaaf het motoroliepeil al-
tijd binnen de SAFE-zone op de peilstok.
Wanneer u bij deze motoren 0,95 l (1 Quart)
olie toevoegt wanneer het oliepeil zich aan de
onderkant van de SAFE-zone bevindt, zal het
oliepeil stijgen tot aan de bovenkant van de
SAFE-zone.
LET OP!
Als het carter met te veel of te weinig
motorolie wordt gevuld, kan aëratie of ver-
lies van oliedruk optreden. Dit kan leiden
tot motorschade.
WAARSCHUWING!
• Rook nooit tijdens werkzaamheden in de
motorruimte: deze kan gas en ontvlam-
bare dampen bevatten, met het risico
van brand.
• Wees zeer voorzichtig bij werkzaamhe-
den in de motorruimte wanneer de motor
heet is: u zou brandwonden kunnen op-
lopen. Kom niet te dicht bij de radiateur-
ventilator: de elektrische ventilator kan
starten; verwondingsgevaar. Sjaals,
stropdassen en andere losse kleding-
stukken kunnen worden gegrepen door
bewegende onderdelen.
LET OP!
• Zorg dat u de verschillende soorten
vloeistoffen niet met elkaar verwisselt
wanneer u deze bijvult: ze zijn niet on-
derling compatibel! Als u bijvult met een
ongeschikte vloeistof, kan uw auto ern-
stig beschadigd raken.
• Het oliepeil mag nooit de MAX-
markering overschrijden.
LET OP!
• Vul altijd motorolie bij met dezelfde spe-
cificaties als de olie die al aanwezig is in
de motor.
• Wacht bij het bijvullen van de motorolie
tot de motor is afgekoeld voordat u de
vuldop losmaakt, met name bij auto's
met een aluminium dop. WAARSCHU-
WING: verbrandingsgevaar!
• Als het carter met te veel of te weinig
motorolie wordt gevuld, kan aëratie of
verlies van oliedruk optreden. Dit kan
leiden tot motorschade.
Oliepeil controleren — 3.0-liter
dieselmotor
Om een optimale smering van de motor te
waarborgen, moet de motorolie op het juiste
peil worden gehouden. Controleer regelmatig
het oliepeil. Het ideale tijdstip voor een con-
trole van het motoroliepeil is 's ochtends
voordat u de motor de eerste keer start. Wan-
neer u het oliepeil controleert nadat de motor
heeft gedraaid, controleert u eerst of de mo-
SERVICE EN ONDERHOUD
282
auto en wordt het bericht “WASHER FLUID
LOW” (RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJ-
VULLEN) weergegeven.
De sproeiers voor de voorruit en de sproeier
voor de achterruit maken gezamenlijk ge-
bruik van hetzelfde vloeistofreservoir. Het
vloeistofreservoir bevindt zich in het motor-
compartiment. Zorg dat u het vloeistofpeil
regelmatig controleert. Vul het reservoir uit-
sluitend met een ruitensproeieroplossing
(niet met radiateur-antivries). Breng, wan-
neer u het ruitensproeiervloeistofreservoir
bijvult, wat ruitensproeiervloeistof aan op
een doek en veeg hiermee de ruitenwisserbla-
den schoon. Hierdoor wordt de wiswerking
verbeterd. Om te voorkomen dat uw ruiten-
sproeiersysteem bij koud weer bevriest, dient
u een oplossing of mengsel te kiezen dat
geschikt is voor het klimaat in uw omgeving.
Deze informatie treft u aan op de meeste
flessen met ruitensproeiervloeistof.
WAARSCHUWING!
In de handel verkrijgbare ruitensproeier-
vloeistof is brandbaar. Deze kan ontbran-
WAARSCHUWING!
den en brandwonden veroorzaken. Wees
daarom voorzichtig als u het reservoir bij-
vult of in de buurt van het reservoir werkt.
LET OP!
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreser-
voir: de ruitensproeier is essentieel voor
het verbeteren van het zicht.
Remsysteem
Om altijd optimale remprestaties te waarbor-
gen, moeten alle onderdelen van het remsys-
teem regelmatig worden gecontroleerd. Raad-
pleeg "Onderhoudsschema" in dit hoofdstuk
voor de juiste onderhoudsintervallen.
WAARSCHUWING!
Rijden met uw voet op het rempedaal is
gevaarlijk en kan leiden tot een aanrijding.
Rijden met uw voet op het rempedaal
veroorzaakt abnormaal hoge remtempera-
turen, verhoogt de slijtage van de remvoe-
ring en kan leiden tot schade aan het
WAARSCHUWING!
remsysteem. U beschikt dan in noodgeval-
len niet over het volledige remvermogen.
Vloeistofpeil controleren — hoofdremcilin-
der
Het vloeistofpeil van de hoofdremcilinder
moet worden gecontroleerd bij elke onder-
houdsbeurt, of direct zodra het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem aangeeft
dat er sprake is van een storing. Vul, indien
nodig, vloeistof bij om het peil op het niveau
te brengen binnen de markeringen die zijn
aangebracht op het reservoir van de hoofd-
remcilinder. Maak de bovenzijde van de
hoofdremcilinder schoon voordat u de dop
verwijdert. Het is bij schijfremmen een nor-
maal verschijnsel dat het vloeistofpeil daalt
naarmate de remblokken verder slijten. Con-
troleer het remvloeistofpeil wanneer de rem-
blokken worden vervangen. Wanneer het rem-
vloeistofpeil abnormaal laag is, dient het
systeem te worden gecontroleerd op lekkage.
Raadpleeg de paragraaf "Vloeistoffen en
smeermiddelen" in het hoofdstuk "Techni-
sche gegevens" voor meer informatie.
SERVICE EN ONDERHOUD
284
LET OP!
schikt over het juiste gereedschap om het
vloeistofpeil nauwkeurig bij te vullen.
Onderhoudsvrije accu
Uw auto is uitgerust met een onderhoudsvrije
accu. U hoeft nooit water bij te vullen of
onderhoudswerkzaamheden te laten
uitvoeren.
WAARSCHUWING!
• Gebruik van de accu met een te laag
vloeistofniveau kan onherstelbare
schade toebrengen aan de accu en kan
een explosie veroorzaken.
• Bescherm altijd uw ogen met een speci-
ale veiligheidsbril wanneer u werkzaam-
heden aan of in de buurt van een accu
verricht.
• Accu's bevatten stoffen die zeer gevaar-
lijk zijn voor het milieu. Neem voor de
vervanging van een accu contact op met
een erkende dealer.
• Accuvloeistof is een gevaarlijke corro-
sieve vloeistof die brandwonden of zelfs
WAARSCHUWING!
blindheid kan veroorzaken. Zorg dat uw
ogen, huid en kleding niet in aanraking
komen accuvloeistof. Leun niet over de
accu wanneer u de klemmen aansluit.
Wanneer accuzuur in uw ogen of op uw
huid spat, spoel dan onmiddellijk met
een ruime hoeveelheid water. Raadpleeg
de paragraaf "Starten met startkabels" in
het hoofdstuk "In geval van nood/pech"
voor meer informatie.
• Accugas is brandbaar en explosief.
Houd open vuur of vonken daarom altijd
uit de buurt van de accu. Gebruik geen
hulpaccu of andere acculader van meer
dan 12 volt. Zorg dat de kabelklemmen
elkaar niet raken.
• Accupolen, accuklemmen en toebeho-
ren bevatten lood en loodhoudende stof-
fen. Was uw handen nadat u hiermee in
aanraking bent gekomen.
LET OP!
• Let er bij het aansluiten van de accuka-
bels op dat de pluskabel op de pluspool
LET OP!
en de minkabel op de minpool aangeslo-
ten worden. De accupolen zijn gemar-
keerd met plus (+) en min (-) op de
accubehuizing. De kabelklemmen moe-
ten stevig op de aansluitpolen zitten en
mogen geen corrosie vertonen.
• Wanneer u een snellader gebruikt terwijl
de accu nog in de auto aanwezig is,
koppel dan beide accukabels in de auto
los voordat u de lader op de accu aan-
sluit. Gebruik een snellader nooit als
starthulp.
DEALERSERVICE
Een erkende dealer beschikt over goed opge-
leid servicepersoneel, speciale gereedschap-
pen en de nodige uitrusting om alle werk-
zaamheden met het nodige vakmanschap uit
te voeren. Er zijn servicehandleidingen ver-
krijgbaar met gedetailleerde gegevens voor
een correct onderhoud van uw auto. Raad-
pleeg deze servicehandleidingen voordat u
zelf probeert onderhoud uit te voeren.
SERVICE EN ONDERHOUD
286
OPMERKING:
Bij opzettelijk manipuleren van het emissie-
regelsysteem kan de garantie vervallen en
bent u strafbaar.
WAARSCHUWING!
U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig. Voer
alleen de service uit waarvan u de kennis
en waarvoor u de juiste apparatuur heeft.
Als u twijfelt over uw kunde om een be-
paalde werkzaamheid uit te voeren, breng
dan uw auto naar een vakkundige monteur.
Onderhoud van de airconditioning
Voor optimale prestaties kunt u het aircosys-
teem het best laten controleren door een
erkende dealer aan het begin van het zomer-
seizoen. Bij deze onderhoudsbeurt moeten
ook de condensorribben worden gereinigd en
moet een werkingstest worden uitgevoerd.
Laat ook de spanning van de aandrijfriem
controleren.
WAARSCHUWING!
• Gebruik voor uw airco uitsluitend door
de fabrikant goedgekeurde compressor-
smeermiddelen en koudemiddelen.
Sommige niet-goedgekeurde koudemid-
delen zijn brandbaar en explosief en
kunnen daardoor ernstig letsel veroorza-
ken. Andere niet-goedgekeurde koude-
middelen of smeermiddelen kunnen het
systeem beschadigen, wat hoge repara-
tiekosten met zich meebrengt. Raad-
pleeg de service- en garantiehandleiding
voor meer informatie.
• Het aircosysteem bevat een koudemid-
del onder hoge druk. Om persoonlijk
letsel of schade aan het systeem te voor-
komen mag het bijvullen van koudemid-
del, of andere reparaties waarbij leidin-
gen moeten worden losgekoppeld,
alleen worden uitgevoerd door een vak-
bekwame monteur.
LET OP!
Spoel het systeem van de airconditioning
niet met chemicaliën, omdat daardoor de
onderdelen van de airconditioning bescha-
digd kunnen raken. Dergelijke schade wordt
niet gedekt door de standaardgarantie.
Vervanging van het aircofilter (luchtfilter
aircosysteem)
Raadpleeg "Gepland onderhoud" in dit hoofd-
stuk voor de juiste onderhoudsintervallen.
Bezoek uw erkende dealer voor onderhoud.
Ruitenwisserbladen
Reinig de rubberdelen van de wisserbladen
en de voorruit regelmatig met een spons of
zachte doek en een mild niet-schurend reini-
gingsmiddel. U verwijdert zo de resten van
strooizout of olie.
287
Als de ruitenwissers langdurig worden ge-
bruikt terwijl de ruit droog is, zullen de wis-
serbladen sneller slijten. Gebruik altijd rui-
tensproeiervloeistof als u met de wissers
strooizout of vuil van een droge voorruit wilt
verwijderen.
Gebruik de ruitenwissers nooit om rijp of ijs
van de voorruit te verwijderen. Zorg dat het
rubber van de wissers niet in aanraking komt
met aardolieproducten zoals motorolie, ben-
zine, enz.
OPMERKING:
De levensduur van ruitenwisserbladen is af-
hankelijk van de geografische regio en de
mate van gebruik. Wanneer u merkt dat de
ruitenwissers klapperen of (water)sporen of
natte plekken achterlaten, dan duidt dit op
een slechte werking van de ruitenwisserbla-
den. Wanneer een van deze symptomen zich
voordoet, reinig of vervang dan de ruitenwis-
serbladen.
De wisserbladen en ruitenwisserarmen moe-
ten regelmatig worden geïnspecteerd, niet
alleen wanneer de ruitenwisser prestatiespro-
blemen vertoont. Deze inspectie moet de
volgende punten omvatten:• Slijtage of ongelijke randen
• Vreemd materiaal
• Uitharding of barsten
• Vervorming of moeheid
Als een ruitenwisserblad of wisserarm be-
schadigd is, vervang de betreffende wisser-
arm of het blad door een nieuwe eenheid.
Probeer niet een ruitenwisserarm of blad te
repareren die of dat beschadigd is.
Blad van voorruitwisser verwijderen/
aanbrengen
LET OP!
Laat de wisserarm niet terugveren tegen
de ruit zonder dat het blad van de ruiten-
wisser is aangebracht, anders kan de ruit
beschadigd raken.
1. Til de wisserarm op zodat het ruitenwis-
serblad vrijkomt van het glas, totdat de
ruitenwisserarm in de positie volledig om-
hoog staat.2. Om het wisserblad los te maken van de
ruitenwisserarm, klapt u het ontgrendel-
lipje op het wisserblad omhoog en schuift
Wisserblad met ontgrendellipje in
vergrendelde stand
1 — Ruitenwisser
2 — Ontgrendellipje
3 — Ruitenwisserarm
SERVICE EN ONDERHOUD
288
Het aanbrengen van de voorruitwissers
1. Til de ruitenwisserarm van het glas af,
totdat de ruitenwisserarm in de positie
volledig omhoog staat.
2. Plaats het wisserblad in de buurt van de
haak aan het uiteinde van de ruitenwisser-
arm met het ontgrendellipje van de ruiten-
wisser open en de bladzijde van de ruiten-
wisser naar boven en van de voorruit af
gekeerd.
3. Steek de haak aan het uiteinde van de
arm door de opening in het wisserblad
onder het ontgrendellipje.
4. Schuif het wisserblad omhoog in de haak
aan de wisserarm en draai het wisserblad
totdat het vlak tegen de wisserarm ligt.
Klap het ontgrendellipje neer en klik het
in de vergrendelde stand. De vergrende-
ling gaat gepaard met een hoorbare klik.
5. Laat het wisserblad voorzichtig op het glas
neer.Blad van achterruitwisser verwijderen/
aanbrengen
1. Trek het kapje op het draaipunt van de
arm van de achterruitwisser weg van de
ruit zodat het blad van de achterruitwisser
van de ruit kan worden getild.
OPMERKING:
De arm van de achterruitwisser kan niet
volledig van de ruit worden getild als niet
eerst het kapje op het draaipunt is losge-
klikt. Wanneer u probeert om de arm van
de achterruitwisser volledig probeert op te
tillen zonder het kapje van het draaipunt
van de wisserarm los te klikken, kan het
voertuig beschadigd raken.
2. Til de wisserarm helemaal van de ruit.
Achterruitwisser
1 — Wisserarmscharnierdop
2 — Ruitenwisserarm
3 — Ruitenwisserblad
SERVICE EN ONDERHOUD
290
Het aanbrengen van de ruitenwisser achter
1. Trek het kapje op het draaipunt van de
arm van de achterruitwisser weg van de
ruit zodat het blad van de achterruitwisser
van de ruit kan worden getild.
OPMERKING:
De arm van de achterruitwisser kan niet
volledig van de ruit worden getild als niet
eerst het kapje op het draaipunt is losge-
klikt. Wanneer u probeert om de arm van
de achterruitwisser volledig probeert op te
tillen zonder het kapje van het draaipunt
van de wisserarm los te klikken, kan het
voertuig beschadigd raken.
2. Til de wisserarm helemaal van de ruit.
3. Plaats de ruitenwisserscharnierpen in de
opening aan het uiteinde van de wisser-
arm. Pak het onderste uiteinde van de
ruitenwisserarm met één hand vast en
druk het wisserblad op één lijn met de
ruitenwisserarm totdat het op zijn plaats
vastklikt.
4. Laat het wisserblad neer op de ruit en klik
de wisserarmscharnierdop weer op zijn
plaats.Koelsysteem
WAARSCHUWING!
• Hete koelvloeistof (antivries) en stoom
uit de radiateur kunnen ernstige brand-
wonden veroorzaken. Als u stoom van
onder de motorkap hoort of ziet komen,
mag u de motorkap pas openen nadat de
radiateur voldoende is afgekoeld. Open
nooit de vuldop van het koelsysteem als
de radiateur of het koelvloeistofreservoir
heet is.
• Houd uw handen, gereedschap, kleding
en sieraden uit de buurt van de radia-
teurventilator wanneer de motorkap is
geopend. De ventilator start automa-
tisch en kan op elk moment starten, of
de motor loopt of niet.
• Draai de contactsleutel in de OFF-stand,
als u werkzaamheden gaat verrichten in
de buurt van de radiateurventilator. De
ventilator is temperatuurgeregeld en kan
op elk moment gaan draaien indien het
contact in de stand ON staat.
Motorkoelvloeistofcontroles
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
koelvloeistof (antivries) vuil is, moet het sys-
teem worden afgetapt en doorgespoeld en
daarna met verse OAT-koelvloeistof (conform
MS.90032) door een erkende dealer worden
gevuld. Controleer of de voorzijde van de
airco-condensor vrij is van insectenresten,
bladeren, enz. Spuit de voorzijde van de
condensor indien nodig voorzichtig verticaal
vanaf de bovenkant schoon met een tuin-
slang.
Controleer de slangen van het motorkoelsys-
teem op broos rubber, barsten, scheuren,
insnijdingen en vloeistofdichte aansluiting
aan koelvloeistofreservoir- en radiateurzijde.
Controleer het hele systeem op lekkage. VER-
WIJDER DE RADIATEURDOP NIET ALS HET
KOELSYSTEEM HEET IS.
SERVICE EN ONDERHOUD
292
HET VOERTUIG OMHOOG
TE BRENGEN
Indien het nodig is om het voertuig omhoog te
brengen, ga dan naar een erkende dealer of
naar een servicestation.
BANDEN
Banden — Algemene informatie
Tire Pressure (bandenspanning)
Voor de veiligheid en goede rijeigenschappen
is een juiste bandenspanning absoluut nood-
zakelijk. Als de bandenspanning niet juist is,
heeft dit gevolgen voor het onderstaande:
• Veiligheid en stabiliteit van de auto
• Slijtage en brandstofverbruik
• Bandenslijtage
• RijcomfortVeiligheid
WAARSCHUWING!
• Een onjuiste bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Voorwerpen op de weg en ga-
ten in het wegdek kunnen de banden
beschadigen waardoor ze lek raken.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband
veroorzaken waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen
optreden. U kunt de controle over de
auto verliezen.
• Als de bandenspanning van de linker-
banden verschilt van die van de rechter-
banden kan de auto naar links of rechts
gaan trekken.
WAARSCHUWING!
• Zorg dat alle banden altijd op de voorge-
schreven spanning (voor koude banden)
zijn.
Zowel een te lage als een te hoge banden-
spanning hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een trage
of overgevoelige reactie van de stuurinrich-
ting tot gevolg hebben.
OPMERKING:
• Een ongelijke bandenspanning tussen
linker- en rechterbanden kan leiden tot een
onnauwkeurige en onvoorspelbare bestu-
ring.
• Ongelijke bandenspanning links en rechts
kan leiden tot naar links of naar rechts
trekken van de auto.
Brandstofverbruik
Door een te lage bandenspanning wordt ook
de rolweerstand van de band hoger, waardoor
het brandstofverbruik toeneemt.
293