25
Toegang tot de auto
2Afstandsbediening
Algemeen
De sleutel kunt u gebruiken om de centrale
vergrendeling via het slot te bedienen om de
auto te ontgrendelen of vergrendelen.
Het biedt u ook de mogelijkheid om de motor te
starten of te stoppen.
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
– ontgrendelen/vergrendelen/supervergrendelen van de auto,– vergrendelen/ontgrendelen van de achterklep,– vergrendelen/ontgrendelen van de brandstofvulklep– op afstand inschakelen van de verlichting,– inklappen/uitklappen van de buitenspiegels
– inschakelen/uitschakelen van het alarmsysteem,– lokaliseren van de auto,– startbeveiliging van de auto.
Gebruik onder normale omstandigheden bij
voorkeur de afstandsbediening.
Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de
afstandsbediening geïntegreerde sleutel het
volgende worden gedaan:
– ontgrendelen/vergrendelen/supervergrendelen van de auto,– inschakelen/uitschakelen van het mechanische kinderslot,– inschakelen/uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde,– vergrendelen van de portieren (noodprocedure),– aanzetten van het contact en starten/afzetten van de motor.
De auto kan met behulp van noodprocedures
worden vergrendeld/ontgrendeld als
bijvoorbeeld de afstandsbediening of de centrale
vergrendeling defect is, of als de accu leeg is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Noodprocedures.
Uitklappen van de sleutel
Uitvoering zonder Keyless entry and start► Druk op deze knop; de sleutel wordt uitgeklapt.
Druk om de sleutel in te klappen eerst op deze
knop; zo voorkomt u beschadiging van het
mechanisme.
Uitvoering met Keyless entry and start► Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit de houder haalt.
Houd deze knop aangetrokken voordat u de
sleutel weer terugplaatst.
29
Toegang tot de auto
2Om de accu in de elektronische sleutel
en in de auto opgeladen te houden:
– Alle handsfree-functies gaan, wanneer deze 21 dagen niet worden gebruikt, in
de modus uitgebreide stand-by. Om deze
functies weer in te schakelen, ontgrendelt u
de auto met de afstandsbediening en start u
de motor.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel werkt in
sommige gevallen niet goed in de nabijheid
van elektronische apparatuur zoals telefoon
(ingeschakeld of in stand-by), laptop en
sterke magnetische velden.
Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn voor het
milieu. Lever ze in bij een speciaal
inzamelpunt.
Noodprocedure
Sleutels, afstandsbediening
of elektronische sleutel
verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk het label met
de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van
de sleutel en de transponder opzoeken en een
nieuwe bestellen.
De auto volledig
ontgrendelen / vergrendelen
met de sleutel
Volg deze procedures in de volgende gevallen:– batterij afstandsbediening leeg,– storing van de afstandsbediening,– in een gebied met sterke elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u ook de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
► Steek de sleutel in het portierslot.► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om deze te ontgrendelen,
of in de richting van de achterzijde om de auto te
vergrendelen.
► Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto
om de supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden knipperen van de
richtingaanwijzers aan dat de procedure goed is
uitgevoerd.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld,
klinkt de sirene bij het openen van het
portier. De sirene stopt als het contact wordt
aangezet.
Als uw auto is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de
sleutel.
Zonder centrale
vergrendeling
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
– storing van de centrale vergrendeling;– accu losgekoppeld of ontladen.
Als de centrale vergrendeling niet werkt, moet de accu worden losgekoppeld om
de achterklep te kunnen vergrendelen zodat
de auto volledig is vergrendeld.
31
Toegang tot de auto
2Zonder Keyless entry and start
► Schakel het contact uit.► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan).► Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.► Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Met Keyless entry and start
► Steek de mechanische sleutel (uit de afstandsbediening) in het slot om de auto te
openen.
► Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
► Zet het contact aan door op de START/
STOP-toets te drukken.
► Zet de versnellingshendel bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak in de
neutraalstand en druk het koppelingspedaal
volledig in.
► Bij een auto met een automatische
transmissie: vanuit stand P, druk op het
rempedaal.
Als de storing na het resetten niet is verholpen,
neem zo snel mogelijk contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de elektronische sleutel van het Keyless entry and
start-systeem zich in de detectiezone bevindt,
trek aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
► Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:– gaat bij draaiende motor of tijdens het rijden (snelheid lager dan 10 km/h), dit
verklikkerlampje branden en wordt gedurende
enkele seconden een waarschuwingsmelding
weergegeven.
– klinkt tijdens het rijden, als de snelheid hoger is dan 10 km/h, ook nog gedurende enkele
seconden een geluidssignaal.
34
Toegang tot de auto
► Open het portier; het alarm gaat af.► Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar
glazen deel dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het panoramadak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
► Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd,
knippert het lampje van de toets één keer
per seconde en gaan de richtingaanwijzers
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5
seconden geactiveerd en de interieur- en
wegsleepbeveiliging na 45 seconden.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrek-, interieur- en wegsleepbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
► Ontgrendel de auto met het Keyless entry and start-systeem.Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden
een van de portieren of de achterklep niet is
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de
auto met alleen de
omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel het interieuralarm uit om te voorkomen
dat het systeem in bepaalde gevallen een loos
alarm geeft, zoals:
– Het raam staat een klein stukje open.– De auto wordt gewassen.– Er wordt een wiel verwisseld.– De auto wordt gesleept.– De auto staat op een schip of veerboot.
Interieur- en wegsleepbeveiliging
uitschakelen
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop tot het lampje blijft
branden.
► Verlaat de auto.► Vergrendel de auto direct met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and
start"-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld;
het verklikkerlampje knippert één keer per
seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na
het afzetten van het contact opnieuw worden
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met
het "Keyless entrée en start"-systeem.
Het lampje van de knop gaat uit.
► Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entrée en
start"-systeem.
Het lampje van de knop zal opnieuw één keer
per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
dertig seconden.
De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven
actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt
geactiveerd.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry and start-
systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid
afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:► ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier;
35
Toegang tot de auto
2► Open het portier; het alarm gaat af.► Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een storing
in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Panoramadak
Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar
glazen deel dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het panoramadak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
► Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.
A.Bediening zonnescherm
B. Bediening schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak of zonnescherm kan
worden bediend wanneer het contact is
aangezet (als de accu voldoende is geladen),
bij een draaiende motor, in de STOP-stand van
Stop & Start, en 45 seconden na het afzetten
van het contact of na het vergrendelen van de
auto.
Voorzorgsmaatregelen
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het schuif-/kanteldak - Kans op
ernstig letsel!
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het schuif-/kanteldak
niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het
beweegbare glazen deel van het schuif-/
kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan tot
het volledig droog is alvorens het dak te
bedienen.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het
dak sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer geregeld de staat van de
rubbers van het dak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren, enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd de
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op
meer dan 30 cm van de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend
dak.
Werking
Wanneer u het schuif-/kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Alle tussenstanden zijn
toegestaan.
Afhankelijk van de rijsnelheid kan de gedeeltelijk geopende positie verschillen
om het geluidscomfort te verbeteren.
46
Ergonomie en comfort
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Uitstroomopeningen voetenruimte bestuurder
en voorpassagier
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.
► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
47
Ergonomie en comfort
3Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
De temperatuur afstellen
► Draai de knop naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de
temperatuur naar eigen wens in te stellen.
Regeling luchtopbrengst
► Draai aan knop 4 om de gewenste
luchtstroom te verkrijgen.
Regeling luchtverdeling
Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.Voetenruimte.
Voorruit en zijruiten.
De luchtstroom kan worden verdeeld
door meerdere toetsen in te drukken.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.► Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te schakelen.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt als de motor draait,
maar de ventilatie en bedieningsfuncties werken
ook bij ingeschakeld contact.
De airconditioning, de temperatuur, de
luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur
worden automatisch geregeld.
Druk op de menutoets Airconditioning
om de bedieningsknoppen van het
systeem weer te geven.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan/uit
5. Automatisch comfortprogramma aan/uit
49
Ergonomie en comfort
3– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.► Druk op de toets (4) om de airconditioning in
of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtstroom is
uitgeschakeld.
Ventilatiefunctie bij
ingeschakeld contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan
van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan waar nodig ook tijdelijk
worden gebruikt om de lucht in het
interieur sneller te verwarmen of af te koelen.
► Druk op toets 6 om de lucht in het interieur
te laten recirculeren of om de toevoer van
buitenlucht toe te staan.
Gebruik de luchtrecirculatiefunctie in de
auto niet te lang, omdat de ruiten kunnen
beslaan en de luchtkwaliteit afneemt.
Ontwasemen - Ontdooien
voorruit
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
Richt bij koud weer de zijventilatieroosters op de
zijruiten zodat deze sneller ontwasemd worden.
Met bedieningspaneel op de
middenconsole.
Aan / Uit
► Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende
opdruk weergegeven stand.
► Druk op deze knop om de lucht over de voorruit te verdelen; het lampje ervan
gaat branden.
► Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet
uit zijn.
► Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0.
Met touchscreen
Aan / Uit
► Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt
de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de
luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig
in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
► Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje ervan
gaat uit.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.