80
Veiligheid
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Breng uitsluitend goedgekeurde
stoelhoezen aan die compatibel zijn met
zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (kleding
enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags
kunnen leiden tot verwondingen aan armen
of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken - In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat dergelijke werkzaamheden uitsluitend
uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak los;
deze maken deel uit van de bevestiging van
de window-airbags.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in goedgekeurde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
– Volgens de statistieken is de achterbank
van uw auto de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind.
– Kinderen lichter dan 9 kg moeten in
een naar achteren gerichte positie in de
auto worden geplaatst, op de voorstoel of
achterbank van de auto.
Het wordt aanbevolen om kinderen op
de achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:
– tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting ",– vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting ".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat
de steun goed contact maakt met de vloer.
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan
de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
83
Veiligheid
5De airbag vóór aan
passagierszijde
uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje “met de rug in de
rijrichting” op de voorstoel plaatst. Wanneer u
dit niet doet, kan uw kind ernstig of dodelijk
gewond raken als de airbag wordt
opgeblazen.
Auto's zonder uitschakelknop
Het is ten strengste verboden om een
naar achteren gericht kinderzitje op de
voorstoel te plaatsen! Wanneer u dat wel
doet, kan uw kind dodelijk of ernstig gewond
raken wanneer de airbag wordt geactiveerd.
De airbag vóór aan passagierszijde
uit- of inschakelen
De schakelaar bevindt zich in het
dashboardkastje.
Bij uitgeschakeld contact:► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag en draai deze in de stand " OFF" om de
airbag uit te schakelen.
► Draai de sleutel in de stand "ON" om de
airbag weer in te schakelen.
Als het contact wordt ingeschakeld:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en blijft branden om uitschakeling aan te
geven.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1 minuut branden om inschakeling aan te
geven.
Aanbevolen kinderzitjes
Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met
een driepuntsveiligheidsgordel worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Alleen op de buitenste zitplaatsen van de achterbank geplaatst.
De hoofdsteun van de stoel moet worden verwijderd.
105
Rijden
6De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie van de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10 km met een lagere snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd
of verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem moet worden gereset met het
contact ingeschakeld en een stilstaande auto:
– Via het configuratiemenu van de auto bij auto's met touchscreen.– Met de toets op het dashboard voor auto's zonder een touchscreen.
Met/zonder audiosysteem
► Houd deze toets ingedrukt.Het resetten wordt bevestigd door een hoog
geluidssignaal.
Een lage geluidstoon geeft aan dat het resetten
niet is uitgevoerd.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Snelkoppelingen " en
148
Praktische informatie
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de auto
vaker wassen om geïodeerde afzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden),
modder en zout (in natte of koude gebieden)
te verwijderen, omdat die zeer bijtend zijn.
Neem voor het verwijderen van lastige
vlekken waarvoor een speciaal product
vereist is (zoals teer- of insectenverwijderaar)
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan
nooit een waterslang of hogedrukreiniger
om de binnenkant te reinigen.
Uit bekers of andere open houders kan
vloeistof lopen die schade kan veroorzaken
aan bedieningselementen op het dashboard
en de middenconsole. Wees voorzichtig
hiermee!
Carrosserie
Glanzende lak
Gebruik nooit schurende producten of
oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in
de lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel
schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte spons met
zeepwater of een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te
wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en
droge auto.
Neem de instructies die op het product
worden vermeld in acht.
Stickers
(Afhankelijk van de uitvoering)
Gebruik geen hogedrukreiniger om de
auto te wassen. Dan bestaat de kans dat
u de stickers beschadigt of dat ze loskomen.
Reinig de auto met een waterstraal met
water met een temperatuur van 25 °C tot
40 °C.
Beweeg de waterstraal loodrecht over het
oppervlak dat moet worden gereinigd.
Spoel de auto af met gedemineraliseerd
water.
149
In geval van pech
8Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij een auto met een dieselmotor moet
in geval van een lege brandstoftank het
brandstofsysteem worden ontlucht.
Voordat u begint met het ontluchten van het
systeem, is het van groot belang om minimaal 5
liter diesel in de brandstoftank te gieten.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over tanken en de
tankbeveiliging (diesel) .
Bij niet-BlueHDi-uitvoeringen bevinden de
onderdelen van het brandstofsysteem zich in de
motorruimte, mogelijk onder de verwijderbare
afdekking.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over de motorruimte,
en met name de plaats van deze onderdelen
onder de motorkap.
BlueHDi-motoren
► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).► Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.► Start de motor .Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.
Geen BlueHDi-motoren
► Open de motorkap en maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
► Bedien de handopvoerpomp totdat u weerstand voelt (de eerste keer indrukken
kan zwaar zijn).
► Bedien de startmotor om de motor te starten (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15 seconden voordat u het opnieuw
probeert).
► Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en
vervolgens de startmotor opnieuw.
► Breng de sierkap aan, klem deze vast en sluit de motorkap.
Boordgereedschap
Gereedschapsset die bij de auto wordt geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
– Bandenreparatieset.
– Reservewiel.
Toegang tot het
gereedschap
Beschikbaar gereedschap
1. Wielblokken om het wegrollen van de auto te
voorkomen (afhankelijk van de uitvoering)
2. Dop voor de wielslotbouten (in het
dashboardkastje of in de gereedschapskist)
(afhankelijk van het land van verkoop)
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
160
In geval van pech
Interieurverlichting
Plafonniers (W5W)
Plafonnier vóór
► Maak met een kleine platte schroevendraaier de volledige console rondom de plafonnier los.► Verwijder de defecte lamp en vervang hem.► Plaats de console terug rond de plafonnier en klem deze correct vast.
Plafonnier achter
► Gebruik een dunne, platte schroevendraaier en klik de plafonnier los.► Verwijder de defecte lamp en vervang hem.► Plaats de console terug en klem deze vast.
Bagageruimte (W5W)
► Maak het klepje los met behulp van een kleine, platte schroevendraaier.► Trek de lamp eruit en vervang deze.► Plaats de eenheid terug.
Een zekering vervangen
Toegang tot het
gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het deksel van de
zekeringkast in het dashboard.
► Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.► Verwijder het deksel en keer het om,► Haal de tang uit de houder .
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt:► Achterhaal de oorzaak van de storing en verhelp de oorzaak.► Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit.► Zet de auto stil en schakel het contact uit.► Bepaal welke zekering defect is aan de hand van de actuele zekeringtabellen en schema's.
161
In geval van pech
8Bij het vervangen van zekeringen is het
volgende zeer belangrijk:
► Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of
het smeltdraadje van de zekering intact is.
► Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde
kleur): een afwijkende stroomsterkte kan
storingen veroorzaken - kans op brand!
Als de storing zich kort na het vervangen van
de zekering opnieuw voordoet, laat dan het
elektrische systeem controleren door een
CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De zekeringtabellen en de bijbehorende
schema's zijn verkrijgbaar bij een
CITROËN-dealer of bij een gekwalificeerde
werkplaats.
Wanneer een zekering wordt vervangen
door een zekering die niet in deze
zekeringtabellen staat, kunnen er ernstige
storingen ontstaan. Neem contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Goed
Defect
Tang
Elektrische accessoires monteren
Bij het ontwerp van het elektrische circuit
van uw auto is reeds rekening gehouden met
de montage van zowel de standaarduitrusting
als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door CITROËN
aanbevolen en geleverd worden, en niet
volgens haar voorschriften zijn gemonteerd.
Dit geldt met name als het totale
stroomverbruik van alle extra accessoires
meer dan 10 milliampère bedraagt.
Zekeringen in het
dashboard
Toegang tot de zekeringen
De 2 zekeringkasten bevinden zich aan de
onderzijde van het dashboard, onder het
stuurwiel.
► Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.
De 2 zekeringkasten bevinden zich aan
de onderzijde van het dashboard, in het
dashboardkastje.
162
In geval van pech
Toegang tot de zekeringen
► Maak het deksel los.► Vervang de zekering.► Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting
van de zekeringkast.
Zekering
N r.Stroomsterkte
(A)Functies
F15 10 Mistlamp linksvoor.
► Open het dashboardkastje.► Maak het beschermdeksel van de zekeringskasten los.
Bovenste zekeringkast
Zekering
N r.Stroomsterkte
(A)Functies
F2 10 Verwarmde
buitenspiegels.
F3 30 Elektrische
ruitbediening met
eentrapsbediening
vóór.
F4 5 Automatisch
inklapbare
buitenspiegels.
F5 30 Elektrische
ruitbediening met
eentrapsbediening
achter.
F6 25 Stoelverwarmingen
vóór.
Zekering
N r.Stroomsterkte
(A)Functies
F7 15 Elektrische
ruitbediening vóór.
F8 20 Audioversterker.
F10 25 Panoramadak.
F12 20 Schuif-/kanteldak.
Onderste zekeringkast
Zekering
N r.Stroomsterkte
(A)Functies
F3 5 Voeding aanhanger.
F4 15 Claxon.
F5 - F6 20 Ruitensproeierpomp
voor en achter.
F7 10 12V-aansluiting.
F8 20 Ruitenwisser achter.
F10
- F11 30
Vergrendelen/
ontgrendelen van
de portieren en de
brandstofvulklep.
F14 5 Alarmsysteem,
telematica-eenheid.
F27 5 Alarm
(voorbereiding).
F29 20 Telematicaradio.
F31 15 Radio (achteraf
aanbrengen).
F32 15 12V-aansluiting vóór.
Zekeringen in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap,
naast de accu.