4
Overzicht
Cockpit
1Openen motorkap
2 Zekeringen dashboard 3
Plafonnier
Paneel met waarschuwingslampjes voor
veiligheidsgordels en airbag vóór aan
passagierszijde
Bediening zonnescherm panoramadak
Binnenspiegel
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
4 Monochroom display in combinatie met
audiosysteem
Touchscreen met CITROËN Connect Radio of
CITROËN Connect Nav
5 Ventilatie
Verwarming
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning
Ontwasemen - ontdooien voorruit
Ontwasemen - ontdooien achterruit
6 START/STOP-knop
Versnellingsbakbediening
7 Parkeerrem
8 USB-aansluiting
12 V-aansluiting
9 Claxon
10 Instrumentenpaneel
Stuurkolomschakelaars
1Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers
2 Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer
3 Bediening audiosysteem
4 Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer
Schakelaars aan de zijkant
Opnieuw initialiseren van het bandenspanningscontrolesysteemUitschakelen van de Stop & Start
Inschakelen van de voorruitverwarming
OFF Lane Departure Warning System
Elektrische kinderbeveiliging
23
Instruments de bord
1(minuten/seconden of uren/minuten)
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact aanzet
weer op nul gezet.
Dimmer
dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de verlichting van
het dashboard en het touchscreen handmatig
aanpassen aan het omgevingslicht.
Werkt alleen als de verlichting van de auto is
ingeschakeld (dagrijverlichting uitgezonderd) en
in nachtstand.
Twee knoppen
Druk, terwijl de verlichting brandt, op knop A om
de dashboardverlichting en de sfeerverlichting
sterker te laten branden of op de knop B om de
verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
Touchscreen
► Selecteer in het menu Instellingen de optie
"Lichtsterkte".
► Stel de helderheid af door op de pijlen te drukken of de cursor te bewegen.
De helderheid kan verschillend worden
ingesteld voor de dag en de nacht.
Datum en tijd instellen
Zonder audiosysteem
Stel de datum en tijd in via het display van het
instrumentenpaneel.
► Houd deze toets ingedrukt.
► Druk op een van deze toetsen om de instelling te selecteren die u wilt wijzigen.► Druk kort op deze toets om te bevestigen.► Druk op een van deze toetsen om de instelling te wijzigen en bevestig dit
nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
Met audiosysteem
► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
► Druk op de knop "7" of "8" om het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" weer te
geven en druk vervolgens op OK.
► Druk op de knop "5" of "6" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en druk
vervolgens op OK.
► Druk op de knop "5" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en druk
vervolgens op OK.
26
Toegang tot de auto
Ontgrendelen van de auto
► Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone A, kunt u de
auto ontgrendelen door uw hand op de
achterzijde van de portiergreep van een van de
voorportieren te leggen of door de schakelaar
voor het openen van de achterklep in te drukken.
Het gedurende enkele seconden
knipperen van de richtingaanwijzers
geeft aan dat:
– de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem);– het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen).
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
Ontgrendelen van de auto
► Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop wordt
gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat:
– de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem);– het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen).
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
► Druk op deze toets.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop wordt
gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat:
– de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem),– het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet
vergrendeld. Als uw auto echter is uitgerust
met het alarmsysteem, wordt dit na ongeveer
45 seconden volledig ingeschakeld.
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
en de portieren en de achterklep gesloten
blijven, wordt de auto na ongeveer 30
seconden automatisch weer vergrendeld. Als
het alarmsysteem ingeschakeld was, wordt dit
automatisch weer opnieuw ingeschakeld.
De vergrendelfunctie deactiveert ook de
toets van de centrale vergrendeling op het
dashboard.
Supervergrendeling
► Druk één keer op deze knop om de auto te vergrendelen.► Druk binnen vijf seconden nogmaals op deze knop om de supervergrendeling van de auto in
te schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
indrukken van de vergrendelknop aan dat de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de knop van de centrale vergrendeling
op het dashboard werkt dan niet meer.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er
zich iemand in de auto bevindt.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht.
► Druk op deze toets.
De parkeerlichten en het dimlicht gaan
gedurende 30 seconden branden.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Keyless entry and start
Systeem dat het ontgrendelen, vergrendelen en
starten van de auto mogelijk maakt terwijl u de
elektronische sleutel gewoon op zak houdt.
De elektronische sleutel kan ook worden
gebruikt als afstandsbediening.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de afstandsbediening .
46
Ergonomie en comfort
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.
De handbediende airconditioning werkt bij
draaiende motor.
1. Luchtrecirculatie in het interieur
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtverdeling
4. Regeling luchtstroom.
5. Airconditioning aan/uit
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Uitstroomopeningen voetenruimte bestuurder
en voorpassagier
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.
► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
51
Ergonomie en comfort
3Voorzieningen vóór1.Zonneklep
2. Dashboardkastje
3. 12 V-aansluiting (max. 120 W).
4. USB-aansluiting
5. Open opbergruimte
6. Open opbergruimte met twee bekerhouders
7. Middenarmsteun vóór
(afhankelijk van de uitvoering)
8. Opbergvakken
9. Open opbergruimte met bekerhouder
Zonneklep
De zonnekleppen zijn voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Dashboardkastje
► Trek de hendel naar u toe om het dashboardkastje te openen.
In het dashboardkastje bevindt zich ook
de schakelaar voor het uitschakelen van
de airbag voor de voorpassagier.
12 V-aansluitingen
66
Verlichting en zicht
Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de plek van de ruitensproeiers.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare vervorming.
Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het
omhoog zetten - Kans op beschadiging van
de voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm
vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.
Met touchscreen
► Selecteer in het menu Rijverlichting /
Auto het tabblad "Overige instellingen ",
vervolgens " Comfortverlicht." en activeer/
deactiveer " Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit".
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd, schakel de
automatische ruitenwisser dan uit via het
menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende
aan:
– Ga er voorzichtig mee om.– Reinig ze regelmatig met zeepsop.– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton tegen de voorruit te houden.– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
► Wanneer u de wisserhendel binnen een minuut na het uitschakelen van het contact
bedient, gaan de wisserbladen in een verticale
positie staan.
► Ga verder met waar u mee bezig was of vervang de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserhendel om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserbladen vóór
► Voer het vervangen van de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het verste van u af bevindt. Houd elke arm vast bij
het starre gedeelte en beweeg de arm zo ver
mogelijk omhoog.
78
Veiligheid
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij CITROËN-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding
worden blootgesteld:
– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd
en de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten.
– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags
worden geactiveerd, veroorzaakt de
pyrotechnische lading in het systeem een
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
Deze airbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld *, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
79
Veiligheid
5Airbags vóór
Deze airbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te
verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Zijairbags
Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt
dit systeem de bestuurder en voorpassagier om
het risico op letsel tussen de heup en schouder
te beperken.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde
bij een ernstige aanrijding van opzij tegen een
deel van de of de gehele impactzone B.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
heup en de schouder van de inzittende en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone opzij ( B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende
zijruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden,
raadpleeg dan altijd het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zij- en window-airbags
niet geactiveerd.