Functies van instrumenten en bedieningselementen
6-1
6
DAU77123
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
DAU88900
Controlelampjes
richtingaanwijzers “ ” en “ ”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
DAU88910
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU88711
Storingsindicatielampje (MIL) “ ”
Dit lampje gaat branden of knipperen als er
een storing wordt gedetecteerd in de motor
of een regelsysteem van de machine. Vraag
in dat geval een Yamaha dealer het boord-
diagnosesysteem te controleren. Het elek-
trische circuit van het indicatielampje kan
worden gecontroleerd door de machine-
voeding in te schakelen. Het lampje moet
enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Als het lampje niet gaat branden wanneer
de machinevoeding wordt ingeschakeld of
blijft branden, vraag dan uw Yamaha dealer
om de machine na te zien.LET OP
DCA26820
Verlaag als het MIL begint te knipperen
het motortoerental om schade aan het
uitlaatsysteem te voorkomen.OPMERKINGHet boorddiagnosesysteem detecteert ook
achteruitgang en storingen in het uitstoot-
controlesysteem van de motor. Daardoor
kan het MIL ook gaan branden of knipperenals gevolg van aanpassingen, gebrek aan
onderhoud of overmatig of onjuist gebruik
van de machine. Neem om dit te voorko-
men het volgende in acht.
Probeer niet om de software of de
motorregeleenheid aan te passen.
Monteer geen elektrische accessoires
die de motorregeling beïnvloeden.
Gebruik geen aftermarket-accessoi-
res of -onderdelen zoals veringen,
bougies, verstuivers, uitlaatsystemen
etc.
Wijk niet af van de aandrijflijnspecifi-
caties (ketting, tandwielen, wielen,
banden etc.).
Breng geen wijzigingen aan in de O2-
sensor, het luchtinlaatsysteem of on-
derdelen van het uitlaatsysteem (kata-
lysatoren of EXUP etc.), en verwijder
deze niet.
Gebruik altijd de juiste V-snaar en
aandrijfriem (indien aanwezig).
Zorg dat de banden op de juiste span-
ning blijven.
Vermijd extreem gebruik van de ma-
chine. Bijvoorbeeld herhaaldelijk of
overmatig openen en sluiten van de
gasgreep, racen, burnouts, wheelies
etc.
1. Controlelampje linker richtingaanwijzer “ ”
2. Indicatielampje inkomende melding “ ”
3. Controlelampje tractieregeling “ ”
4. ABS-waarschuwingslampje “ ”
5. Controlelampje grootlicht “ ”
6. Storingsindicatielampje “ ”
7. Controlelampje stop-startsysteem “ ”
8. Controlelampje Smart-
sleutelsysteem “ ”
9. Indicatielampje inkomend gesprek “ ”
10.Controlelampje rechter
richtingaanwijzer “ ”
4 110
5
6
7
8
23 9
UBALD0D0.book Page 1 Thursday, October 1, 2020 2:14 PM
Functies van instrumenten en bedieningselementen
6-12
6
OPMERKINGHet ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid aan de voorkant van
het voertuig en wanneer u een rem-
hendel licht aantrekt, voelt u eventueel
een trilling in de hendel. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
terwijl ABS actief is. Er is echter speci-
aal gereedschap vereist, dus neem
contact op met uw Yamaha dealer.LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
DAUN2810
TractieregelingDe tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
Als de tractieregeling in werking is, knippert
het controlelampje “ ”. Mogelijk merkt u
verandering in de reactie van de motor of
het uitlaatgeluid.
WAARSCHUWING
DWA18860
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
2
1
1
2
UBALD0D0.book Page 12 Thursday, October 1, 2020 2:14 PM
Functies van instrumenten en bedieningselementen
6-13
6
Tractieregeling instellen
Als u de machine inschakelt, wordt tractie-
regeling automatisch ingeschakeld.
Gebruik voor uitschakeling van de tractie-
regeling de schakelaar “MENU” om het
multifunctionele display te wisselen naar de
weergave van de tractieregeling. Houd ver-
volgens de schakelaar “MENU” drie secon-
den ingedrukt. Op het display wordt “TCS
OFF” weergegeven en het
controlelampje “ ” gaat branden.
OPMERKINGAls de machine vast is komen te zitten in
modder, zand of een ander zacht opper-
vlak, schakel dan de tractieregeling uit om
het vrijmaken van het achterwiel te verge-
makkelijken.LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 9-19.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
De tractieregeling terugstellen
De tractieregeling wordt onder de volgende
omstandigheden automatisch uitgescha-
keld, bijvoorbeeld als een sensorfout wordt
gedetecteerd of wanneer langer dan enkele
seconden slechts één wiel kan draaien. Als
dit gebeurt, gaat het controlelampje “ ”
branden en mogelijk ook het
waarschuwingslampje “ ”.OPMERKINGGeef niet langdurig gas wanneer de machi-
ne op de middenbok staat. Anders wordt
de tractieregeling automatisch uitgescha-
keld en moet deze opnieuw worden inge-
steld.
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Weergave tractieregeling
1
2
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Weergave tractieregeling
1
2
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Waarschuwingslampje motorstoring Ž
1
2
UBALD0D0.book Page 13 Thursday, October 1, 2020 2:14 PM
Gebruikersinformatie
12-2
12
De modelinformatiesticker is bevestigd aan
de binnenzijde van het achterste opberg-
compartiment. (Zie pagina 6-18.) Noteer de
informatie op deze sticker in het daartoe
bestemde vakje. Deze informatie is nodig
om reserve-onderdelen te bestellen bij een
Yamaha dealer.
DAU69910
DiagnosestekkerDe diagnosestekker bevindt zich op de
aangegeven plaats.
DAU85300
Registratie van voertuiggege-
vensDe ECU van dit model slaat bepaalde voer-
tuiggegevens op voor ondersteuning bij de
storingsdiagnose en ten behoeve van on-
derzoek, ontwikkeling en statistische ana-
lyse.
Hoewel de sensors en geregistreerde ge-
gevens van model tot model verschillen,
zijn de belangrijkste gegevenspunten:
Informatie over de voertuigstatus en
motorprestaties
Informatie over brandstofinspuiting en
emissie
Deze gegevens worden alleen geüpload
wanneer een speciaal diagnosegereed-
schap van Yamaha op de machine wordt
aangesloten, bijvoorbeeld bij de uitvoering
van controles of onderhoudsprocedures.
Geüploade voertuiggegevens worden op
passende wijze behandeld in overeenstem-
ming met het volgende Privacybeleid.
Privacybeleid
Yamaha deelt deze gegevens niet met an-
dere partijen, met uitzondering van de on-
derstaande gevallen. Daarnaast kan
Yamaha voertuiggegevens verstrekken aan
1. Diagnosestekker brandstofinspuiting
1
https://www.yamaha-motor.eu/nl/
privacy/privacy-policy.aspx
UBALD0D0.book Page 2 Thursday, October 1, 2020 2:14 PM