161
Praktische informatie
7
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 en die is gemengd met resp. maximaal 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709 en die is gemengd met methylestervetzuren in percentages van resp. maximaal 7%, 10%, 20% en 30%. Als de brandstof B20 of B30 wordt gebruikt, ook al is het slechts incidenteel, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor “zware rijomstandigheden”) worden nageleefd.
Paraffinehoudende dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN15940.
WARNI NG
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie, enz.) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofsysteem).
NOTIC E
Alleen het gebruik van brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 (benzine) of B715000 (diesel) is toegestaan.
Diesel bij lage temperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.
Rijden in het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming, enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 61 liter (benzine) of 50 liter (diesel).Reservehoeveelheid: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Wanneer het minimumbrandstofniveau is bereikt, wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.Telkens wanneer u het contact aanzet, gaat het lampje branden, verschijnt de melding en klinkt het geluidssignaal, totdat er voldoende brandstof wordt getankt. Tijdens het rijden worden de melding en het geluidssignaal met toenemende frequentie herhaald naarmate het brandstofniveau daalt tot 0.Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over als de brandstof opraakt (diesel).
W
ARNI NG
Stop & StartTank nooit als de motor in de STOP-stand staat. Zet in dat geval altijd het contact UIT.
169
Praktische informatie
7
Motorkap
WARNI NG
Stop & StartZet omwille van uw veiligheid het contact altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand te voorkomen.
NOTIC E
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het linker voorportier is gesloten.
WARNI NG
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de beschermde zone.Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot.Open de motorkap niet als het hard waait.
WARNI NG
Koelen van de motor wanneer de auto stilstaatDe koelventilator wordt mogelijk ingeschakeld nadat de motor is uitgezet.Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die tussen de bladen van de koelventilator kunnen komen.
Openen
► Open het linker voorportier.
► Trek de ontgrendelingshendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.► Breng de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig hem in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.
Sluiten
► Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.► Bevestig de motorkapsteun in de houder.► Laat de motorkap zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
WARNI NG
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten in de motorruimte verdient het aanbeveling om blootstelling aan water (regen, wassen, enz.) te beperken.
173
Praktische informatie
7
WARNI NG
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-loodzuuraccu.Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door een TOYOTA-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijv. veel stof, veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het filter twee keer zo vaak worden vervangen.
NOTIC E
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning negatief beïnvloeden en onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (bijv. veel stof, veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het filter twee keer zo vaak worden vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te raken, gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk branden in combinatie met een waarschuwingsmelding over het risico van verstopping van het filter.Regenereer zodra de omstandigheden het toelaten het roetfilter door met een snelheid van ten minste 60 km/h te rijden tot het lampje dooft.
NOTIC E
Als het waarschuwingslampje blijft branden, heeft het dieseladditief zijn minimumniveau bereikt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus.
NOTIC E
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan in uitzonderlijke gevallen bij gasgeven waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
NOTIC E
Nieuwe autoDe eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt, kunt u een brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral in stadsverkeer en bij veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten nakijken.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
176
Adviezen voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest aan kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam flacons en jerrycans koel en buiten direct zonlicht te bewaren.Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar.Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt na bij kamertemperatuur volledig te zijn ontdooid.
WARNI NG
Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue® nooit in uw auto.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk gedurende ten minste 15 minuten met grote hoeveelheden kraanwater of een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel of blijvende irritatie.Als de vloeistof wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
WARNI NG
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van kinderen,
in de originele flacon of jerrycan.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest AdBlue® waardoor u de vloeistof niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.
WARNI NG
Giet nooit AdBlue® in de brandstoftank.
WARNI NG
Als er AdBlue® op de zijkant van de auto of op een andere plaats is gemorst, spoel het dan onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.Gekristalliseerde vloeistof moet worden verwijderd met een spons en warm water.
WARNI NG
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer AAN zet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te steken of de “Keyless entry and start”-sleutel in het interieur te brengen.Zet vervolgens het contact AAN en start na 10 seconden wachten de motor.
► Zet het contact UIT en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor uit te zetten.of► Druk bij een auto met Keyless entry and start op de knop “START/STOP” om de motor uit te zetten.
197
In geval van pech
8
WARNI NG
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-loodzuuraccu.Deze mag alleen worden vervangen door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.► Open de motorkap met de hendel in het interieur en breng de veiligheidshaak onder de motorkap omhoog.► Bevestig de motorkapsteun.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.Er is een afzonderlijk massapunt aangebracht in de buurt van de accu.
NOTIC E
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer informatie over de motorkap en de motor.
Starten met een hulpaccu
Als de accu ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels, of met een startbooster.
WARNI NG
Start de motor nooit als een acculader is aangesloten.Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.Controleer eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V heeft en een capaciteit die minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu.De twee auto's mogen elkaar niet raken.Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting, enz.) van beide auto's uit.Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.) bevinden.Neem de pluspool (+) niet los terwijl de motor draait.
► Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van hulpaccu B of de startbooster.► Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van hulpaccu B of de startbooster (of op een massapunt van de auto met de hulpaccu).► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op massapunt C van de auto met de ontladen accu.► Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.► Stel de startmotor van de auto met de ontladen accu in werking en laat de motor draaien.Als de motor niet direct start, zet dan het contact UIT en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.► Wacht tot de motor stationair draait.► Neem vervolgens de startkabels in omgekeerde volgorde los.
198
► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om de ladingstoestand van de accu op een correct peil te krijgen.
WARNI NG
Neem de kabels in omgekeerde volgorde los.
NOTIC E
Sommige functies, waaronder Stop & Start, zijn niet beschikbaar wanneer de laadtoestand van de accu onvoldoende is.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om de ladingstoestand van de accu op peil te houden.In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden:– als u voornamelijk korte ritten maakt;– voordat de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
WARNI NG
Als u zelf de accu van uw auto gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodzuuraccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft.
WARNI NG
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
NOTIC E
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
► Zet het contact UIT.► Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting, enz.).
► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten.► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van accu A,• de zwarte minkabel (-) op massapunt C van de auto.► Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit voordat u de kabels losneemt van accu A.
24v 12v
WARNI NG
Als dit label is aangebracht, mag uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt. Anders kunnen de elektrische componenten van het Stop & Start-systeem ernstig beschadigd raken.
200
NOTIC E
Tijdens de rit die volgt op de eerste keer dat de motor weer is gestart, werkt het Stop & Start-systeem mogelijk niet.In dat geval werkt het systeem pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de ladingstoestand van de accu (maximaal 8 uur), niet is gebruikt.
Slepen/trekken
Procedure voor het laten slepen van uw auto of het slepen van een andere auto met behulp van het sleepoog.
NOTIC E
Algemene adviezenNeem de geldende wetgeving in het land waar u zich bevindt in acht.Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.Er moet iemand achter het stuurwiel van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.Gebruik bij het slepen met vier wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.De bestuurder van de trekkende auto moet voorzichtig wegrijden.Als de auto wordt gesleept met uitgezette motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.
WARNI NG
Schakel in de volgende gevallen een professioneel bergingsbedrijf in:– als de auto is gestrand op de autosnelweg of autoweg;– als het niet mogelijk is de transmissie in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem te deactiveren;– bij een auto met een automatische transmissie: het is niet mogelijk de auto met draaiende motor te slepen;– bij het slepen met slechts twee wielen op de grond;– bij een auto met vierwielaandrijving;– als er geen goedgekeurde sleepstang beschikbaar is.
Voorwaarden voor het slepen
Type auto(motor/transmissie)Voorwielen op de grondAchterwielen op de grondAutoambulanceVier wielen op de grond met sleepstang
Verbrandingsmotor/Handge-schakeld
Verbrandingsmotor/Auto-matisch
220
Spraakherkenning
Dankzij deze functie kunt u de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem gebruiken.Starten van de spraakherkenning (afhankelijk van het type stuurkolomschakelaars):Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige tijd ingedrukt.OfDruk op deze toets.
NOTIC E
Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via Bluetooth met de auto is verbonden.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het audiosysteem van uw auto.Wanneer de motor is uitgezet, wordt het audiosysteem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.Als de motor is uitgezet, werkt het audiosysteem zolang de ladingstoestand van de accu dat toestaat.Het uitschakelen is normaal: het audiosysteem schakelt over naar de spaarstand en wordt uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen wordt.
► Start de motor om de accu bij te laden.De melding “het audiosysteem is oververhit” wordt op het scherm weergegeven.Om het systeem te beschermen wanneer de omgevingstemperatuur te hoog is, schakelt het audiosysteem over naar een automatische warmtebeschermingsmodus: het geluidsvolume wordt dan verlaagd of het afspelen van de CD wordt gestopt.► Schakel het audiosysteem gedurende enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
Radio
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende audiobronnen (radio, CD, enz.).Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de geluidsinstellingen (Volume, Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) voor de verschillende audiobronnen afzonderlijk worden aangepast. Dit leidt ertoe dat bij het veranderen van de audiobron (radio, CD, enz.) verschillen hoorbaar kunnen zijn.► Controleer of de geluidsinstellingen (Volume, Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) zijn
aangepast aan de audiobronnen waarnaar wordt geluisterd. Wij adviseren de geluidsinstellingen (Bass, hoge tonen, balans voor/achter en balans links/rechts) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer “Geen” te selecteren en de functie Loudness in de stand “Actief” te zetten bij gebruik van de CD-speler en in de stand “Inactief” te zetten bij gebruik van de radio.De voorkeuzezenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.► Druk op de toets BAND om het golfbereik (FM, FM2, DAB, AM) te selecteren waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.De functie TA (verkeersinformatie) wordt weergegeven, maar ik ontvang geen verkeersinformatie.De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.► Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.De ontvangstkwaliteit van de geselecteerde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders werken niet (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).De auto is te ver verwijderd van het zendstation van de radiozender of er is geen zendstation in het geografische gebied.► Activeer de RDS-functie om het systeem de gelegenheid te geven om te controleren of er een sterker zendstation in de buurt is.Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door
obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).► Laat de antenne controleren door een dealer.Het geluid van de radio valt af en toe 1 tot 2
seconden weg.