11 0
Het contact aanzetten met
Keyless entry and start
Als de Keyless entry and start elektronische sleutel van het systeem zich in de auto bevindt, wordt met een druk op de knop “START/STOP” het contact AAN gezet wanneer er geen pedalen zijn ingetrapt.► Druk nogmaals op deze knop om het contact uit te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Noodprocedure voor het
starten met Smart entry-
systeem met startknop
Als de auto de elektronische sleutel niet herkent in het detectiegebied doordat de batterij van de afstandsbediening leeg is, kan de noodsleutellezer links achter het stuurwiel worden gebruikt om de auto te starten.
► Houd de afstandsbediening tegen de noodsleutellezer. Vervolgens:► Zet bij een handgeschakelde transmissie de selectiehendel in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor start.
► Zet bij een automatische transmissie de selectiehendel in stand P en trap vervolgens het rempedaal in.► Druk daarna op de knop “START/STOP”.De motor start.
Geforceerd uitzetten van de
motor met Keyless entry and
start
Uitsluitend in noodgevallen kunt u de motor geforceerd uitzetten (ook tijdens het rijden).► Houd daarvoor de knop “START/STOP” ongeveer 3 seconden ingedrukt.In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra de auto stilstaat.
Afstandsbediening niet
herkend met Smart entry-
systeem met startknop
Als de afstandsbediening zich niet meer in het detectiegebied bevindt, verschijnt er een melding
op het instrumentenpaneel als een portier wordt gesloten of bij een poging om de motor uit te zetten.► Houd de knop “START/STOP” ongeveer 3 seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt uitzetten en neem vervolgens contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Handmatig bediende
parkeerrem
Activeren
► Trap het rempedaal in en trek de parkeerremhendel aan om uw auto op de handrem te zetten.
Deactiveren op een vlakke
ondergrond
► Trap het rempedaal in, trek de parkeerremhendel iets aan, druk op de ontgrendelknop en duw de hendel helemaal naar beneden.Wanneer tijdens het rijden dit waarschuwingslampje gaat branden en er een geluidssignaal klinkt en een melding wordt weergegeven, betekent dit dat de parkeerrem nog steeds is geactiveerd of niet volledig is gedeactiveerd.
WARNI NG
Stuur met een zwaar beladen auto bij het parkeren op een helling de voorwielen in de richting van het trottoir en activeer vervolgens de parkeerrem.
11 3
Rijden
6
► Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.Automatische transmissie► Houd het rempedaal ingetrapt.► Selecteer stand D, M of R.► Laat het rempedaal los en geef gas.
NOTIC E
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de voorportieren goed zijn gesloten.
WARNI NG
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem kan worden vrijgezet.
Automatisch activeren
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken als u de motor uitzet.Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd door het branden van het waarschuwingslampje remsysteem en het lampje P op de bedieningshendel in combinatie met de
melding “Parkeerrem aangetrokken”.
WARNI NG
Als de motor is afgeslagen of de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd, wordt de parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
NOTIC E
Als de automatische werking is geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de bedieningshendel.
Bijzonderheden
Stilzetten van de auto bij draaiende
motor
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende motor kort aan de bedieningshendel.Als de parkeerrem is geactiveerd, wordt dit bevestigd door het branden van het waarschuwingslampje remsysteem en het controlelampje P van de bedieningshendel in combinatie met de melding “Parkeerrem aangetrokken”.
Parkeren van de auto met
gedeactiveerde parkeerrem
WARNI NG
Onder zeer koude weersomstandigheden (vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet te gebruiken.Schakel om te voorkomen dat de auto wegrolt een versnelling in of plaats de wielblokken tegen
een van de wielen.
NOTIC E
Bij een automatische transmissie wordt automatisch stand P geselecteerd als het contact UIT wordt gezet. Dit blokkeert de aangedreven wielen.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het in de vrijloop zetten van de auto.
NOTIC E
Als bij een automatische transmissie stand N is geselecteerd, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier een geluidssignaal. Dit stopt zodra het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
11 4
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij zeer koud weer, bij het trekken van een aanhangwagen of bij slepen (in het geval van autopech), kan het noodzakelijk zijn om de automatische werking van het systeem uit te schakelen.► Start de motor.► Activeer met de bedieningshendel de parkeerrem als deze is gedeactiveerd.► Laat het rempedaal volledig los.► Houd de bedieningshendel 10 tot 15 seconden in de stand voor het deactiveren.► Laat de bedieningshendel los.► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.► Houd de bedieningshendel gedurende 2 seconden in de stand voor het activeren.Het uitschakelen van de automatische werking wordt bevestigd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel.► Laat de bedieningshendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig met behulp van de bedieningshendel worden geactiveerd en gedeactiveerd.Herhaal deze procedure om de automatische werking weer in te schakelen (dit wordt bevestigd door het doven van het lampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of in uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden afgeremd door aan de hendel te trekken en deze vast te houden. De auto wordt afgeremd zolang aan de hendel wordt getrokken en het remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding “Storing parkeerrem” op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de systemen ABS en DCS, aangegeven door het branden van een van of allebei deze lampjes op het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd.In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen
dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel te trekken en deze weer los te laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.Dit systeem is alleen actief als:– de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt,– aan bepaalde hellingcondities is voldaan,– het bestuurdersportier is gesloten.
WARNI NG
Verlaat de auto niet terwijl deze door de Hill Start Assist op zijn plaats wordt gehouden.Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, activeer dan handmatig de parkeerrem. Controleer vervolgens of het controlelampje van de parkeerrem en het controlelampje P op de bedieningshendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem permanent branden.
WARNI NG
De Hill Start Assist-functie kan niet worden uitgeschakeld. Maar gebruik van de parkeerrem om de auto vast te zetten onderbreekt de werking ervan.
120
WARNI NG
Er bestaat een risico op schade aan de transmissie:– Als u het gaspedaal en rempedaal tegelijkertijd intrapt (trap deze pedalen uitsluitend in met uw rechtervoet).– Als u de keuzeschakelaar geforceerd vanuit stand P in een andere stand zet terwijl de accu leeg is.
EC O
Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file, enz…) te beperken, de keuzeschakelaar in stand N en activeer de parkeerrem.
WARNI NG
Het aanduwen van de auto om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.
Schakeladviesindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van de auto kan het systeem u adviseren om één of meer versnellingen op of terug te schakelen.Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. Derhalve blijft de bestuurder altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
NOTIC E
Bij auto's met een automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.
De informatie wordt weergegeven in de vorm van een pijl omhoog of omlaag op het instrumentenpaneel, in combinatie met de aanbevolen versnelling.
NOTIC E
Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, enz.) aan.Het systeem zal u nooit adviseren om:– de eerste versnelling in te schakelen;– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De functie Stop & Start zet de motor tijdelijk uit (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen, enz.). De motor wordt automatisch weer gestart (START-stand) zodra de bestuurder te kennen geeft weer te gaan rijden.Deze functie, die vooral is ontwikkeld voor gebruik in de stad, zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau tijdens het wachten.
Het systeem heeft geen invloed op de werking van de overige functies van de auto, met name het remsysteem.
121
Rijden
6
WARNI NG
Openen van de motorkapSchakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch inschakelen van de motor te voorkomen.
WARNI NG
Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u op een overstroomde weg moet rijden.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/inschakelen
Met de toets
► U kunt het systeem uit- of inschakelen door op deze toets te drukken.Het lampje brandt als het systeem is uitgeschakeld.
Met audiosysteem/touchscreen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld in het configuratiemenu van de auto.
WARNI NG
Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, wordt de motor direct opnieuw gestart.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld zodra u de motor opnieuw start.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.– De schuifdeur moet zijn gesloten.– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.– De ladingstoestand van de accu moet voldoende zijn.– De temperatuur van de motor moet binnen het normale werkingsbereik liggen.– De buitentemperatuur moet tussen 0°C en 35°C liggen.
De motor in de stand-bystand (STOP-
stand) zetten
De motor gaat automatisch over op de stand-bystand zodra de bestuurder de intentie aangeeft te willen stoppen.– Handgeschakelde transmissie: als u bij een snelheid lager dan 3 km/h of bij stilstaande auto de selectiehendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat.
– Automatische transmissie: als u bij een snelheid lager dan 3 km/h of bij stilstaande auto (afhankelijk van de motoruitvoering) het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoelang tijdens een rit stand-by is geactiveerd. De tijdteller wordt telkens wanneer u het contact opnieuw AAN zet weer op nul gezet.
122
Bijzonderheden:
De motor gaat niet over op stand-by als niet aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen:– De auto staat op een steile helling (bergopwaarts of bergafwaarts).– De auto heeft sinds de laatste keer dat de motor is gestart (met de sleutel of met de knop “START/STOP”) niet sneller dan 10 km/h gereden.– De elektrisch bedienbare parkeerrem is of wordt geactiveerd.– De motor moet blijven draaien om een comfortabele temperatuur in het passagierscompartiment te behouden.– De ontwaseming is ingeschakeld.In deze gevallen knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat.
NOTIC E
Nadat de motor door het systeem is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog niet sneller heeft gereden dan 8 km/h.
NOTIC E
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-stand enkele seconden nadat de transmissie uit de achteruitversnelling is gehaald of nadat aan het
stuurwiel is gedraaid niet werken.
Motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra de bestuurder de intentie aangeeft verder te willen rijden.– Handgeschakelde transmissie: als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.– Automatische transmissie:• Met de keuzeschakelaar in stand D of M: als het rempedaal wordt losgelaten.• Met de keuzeschakelaar in stand N en het rempedaal losgelaten: met de keuzeschakelaar in stand D of M.• Met de keuzeschakelaar in stand P en het rempedaal ingetrapt: met de keuzeschakelaar in stand R, N, D of M.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch weer gestart als aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen.– Als de snelheid van de auto hoger wordt dan 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering).In dit geval knippert dit lampje een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitrusting van de auto:Bij een storing in het systeem gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.Het lampje van deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.Laat uw auto controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het instrumentenpaneel branden.Afhankelijk van de uitvoering kan daarnaast ook een waarschuwingsmelding verschijnen met het verzoek om de keuzeschakelaar in stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.► Zet het contact UIT en start de motor opnieuw met de sleutel of met de knop “START/STOP”.
WARNI NG
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.Laat werkzaamheden aan de accu uitsluitend uitvoeren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
134
Cruise control - specifieke
adviezen
WARNI NG
Activeer de cruise control uitsluitend als de verkeerssituatie het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde tijd met een constante snelheid en een veilige afstand tot uw voorligger
te blijven rijden.Blijf altijd opletten wanneer de cruise control is ingeschakeld. Wanneer u een van de toetsen voor het instellen van de snelheid ingedrukt houdt, kan de snelheid van uw auto snel veranderen.In een steile afdaling kan de cruise control niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Rem indien nodig om de rijsnelheid te verlagen.Op een steile helling of bij het trekken van een aanhangwagen kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of vastgehouden.
NOTIC E
Overschrijden van de ingestelde snelheidTrap het gaspedaal in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden (hierbij knippert de ingestelde snelheid).Laat om terug te keren naar de ingestelde snelheid het gaspedaal los (wanneer deze snelheid is bereikt, stopt de snelheidsweergave met knipperen).
WARNI NG
Beperkingen van het systeemGebruik het systeem nooit in de volgende situaties:– in een stedelijk gebied met overstekende voetgangers,– in druk verkeer,– op bochtige of steile wegen,– op gladde of overstroomde wegen,– bij slecht weer,
– bij het rijden op een kombaan,– bij het rijden op een rollenbank,– bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Programmeerbare cruise
control
Zie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en Cruise control - specifieke adviezen.Dit systeem zorgt ervoor dat de auto automatisch de door de bestuurder ingestelde snelheid aanhoudt, zonder dat de bestuurder het gaspedaal hoeft in te trappen.De cruise control moet handmatig worden ingeschakeld.Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd of moet, in stand M, minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.
NOTIC E
De cruise control blijft bij auto's met Stop & Start actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
NOTIC E
Bij het UIT zetten van het contact worden alle geprogrammeerde snelheden gewist.
157
Rijden
6
NOTIC E
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre of het verlaten van de parkeerplek kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen.
Type manoeuvre selecteren
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen getoond: nadat het contact AAN is
gezet is dit standaard de pagina “Inrijden”, anders de pagina “Uitrijden”.► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen.De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat dit lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 m tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.Het zoeken naar een parkeerplek wordt onderbroken bij een hogere snelheid. De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
NOTIC E
Voor “fileparkeren” moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 0,60 m.Voor “haaks inparkeren” moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.
NOTIC E
Als de functie Parking Assist via het menu Auto/Rijden van het touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd wordt.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er “OK” op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: “Stop de auto”, vergezeld van het “STOP”- teken in combinatie met een geluidssignaalAls de auto is gestopt, verschijnt een instructiepagina op het scherm.► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden. De start van de manoeuvre wordt aangeduid door de weergave van deze pagina, met de melding “Manoeuvre wordt uitgevoerd” in combinatie met een geluidssignaal. Achteruitrijden wordt aangegeven door de volgende melding: “Laat het stuurwiel los en rijd achteruit”.Top Rear Vision en Parking Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe