85
Veiligheid
5
Hill Assist Descent Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op onverhard wegdek (grind, modder, enz.) of bij het afdalen van een steile helling.Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.Bij het afdalen van een helling assisteert dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en constant houden van de snelheid door geleidelijk de remdruk te verminderen.
NOTIC E
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.Het systeem kan worden gebruikt met de transmissie in de neutraalstand.Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen om te voorkomen dat de motor afslaat.Bij een automatische transmissie kan het systeem worden gebruikt met de keuzeschakelaar in stand N, D of R.
WARNI NG
Als het systeem in werking treedt, wordt het systeem Active Safety Brake automatisch uitgeschakeld.
NOTIC E
Het systeem is niet beschikbaar:– als de rijsnelheid hoger is dan 70 km/h,– als de rijsnelheid wordt geregeld door de adaptieve cruise control, afhankelijk van het type transmissie.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.De status van de functie wordt niet opgeslagen als het contact UIT wordt gezet.De bestuurder kan het systeem selecteren bij draaiende motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van ongeveer 50 km/h.
► Snelheid lager dan 50 km/h: houd deze toets ingedrukt tot het controlelampje gaat branden om het systeem te selecteren; dit lampje gaat groen branden op het instrumentenpaneel.Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan 30 km/h.
► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de snelheid:– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje snel,– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal is ingetrapt, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje langzaam; in dat geval is de snelheid waarmee wordt afgedaald lager.Als u op een afdaling terwijl de auto stilstaat het gaspedaal en het rempedaal loslaat, zet het systeem de remmen vrij om de auto geleidelijk in beweging te zetten.De remlichten gaan automatisch branden wanneer het systeem in werking is.Als de snelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel wordt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.De regeling wordt automatisch hervat zodra de
snelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of rempedaal weer intrappen.
104
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.► Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.► Voer handelingen die veel aandacht vergen (bijvoorbeeld instellingen) altijd bij stilstaande auto uit.► Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Belangrijk!
WARNI NG
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
WARNI NG
Laat bij winterse omstandigheden (temperaturen onder -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen van uw auto (de motor en de transmissie).
WARNI NG
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!
WARNI NG
Parkeer de auto niet of laat de motor niet draaien op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier, enz.). Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het uitzetten van de motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
WARNI NG
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, activeer dan de parkeerrem en zet de transmissie in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type transmissie.
WARNI NG
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
134
Cruise control - specifieke
adviezen
WARNI NG
Activeer de cruise control uitsluitend als de verkeerssituatie het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde tijd met een constante snelheid en een veilige afstand tot uw voorligger
te blijven rijden.Blijf altijd opletten wanneer de cruise control is ingeschakeld. Wanneer u een van de toetsen voor het instellen van de snelheid ingedrukt houdt, kan de snelheid van uw auto snel veranderen.In een steile afdaling kan de cruise control niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Rem indien nodig om de rijsnelheid te verlagen.Op een steile helling of bij het trekken van een aanhangwagen kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of vastgehouden.
NOTIC E
Overschrijden van de ingestelde snelheidTrap het gaspedaal in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden (hierbij knippert de ingestelde snelheid).Laat om terug te keren naar de ingestelde snelheid het gaspedaal los (wanneer deze snelheid is bereikt, stopt de snelheidsweergave met knipperen).
WARNI NG
Beperkingen van het systeemGebruik het systeem nooit in de volgende situaties:– in een stedelijk gebied met overstekende voetgangers,– in druk verkeer,– op bochtige of steile wegen,– op gladde of overstroomde wegen,– bij slecht weer,
– bij het rijden op een kombaan,– bij het rijden op een rollenbank,– bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Programmeerbare cruise
control
Zie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en Cruise control - specifieke adviezen.Dit systeem zorgt ervoor dat de auto automatisch de door de bestuurder ingestelde snelheid aanhoudt, zonder dat de bestuurder het gaspedaal hoeft in te trappen.De cruise control moet handmatig worden ingeschakeld.Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd of moet, in stand M, minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.
NOTIC E
De cruise control blijft bij auto's met Stop & Start actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
NOTIC E
Bij het UIT zetten van het contact worden alle geprogrammeerde snelheden gewist.
138
Gebruik
Inschakelen van het systeem (Pause)
► Draai bij draaiende motor knop 1 omlaag in de stand CRUISE. De cruise control is gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de cruise control en selecteren van de ingestelde snelheid
Bij een handgeschakelde transmissie moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 160 km/h.Bij een automatische transmissie moet stand D of M zijn geselecteerd en moet de snelheid van de auto liggen tussen 30 en 180 km/h.► Druk op toets 2 of 3: de actuele rijsnelheid van de auto wordt de ingestelde snelheid (ten minste 30 km/h) en de cruise control treedt direct in werking (groene weergave).► Druk op toets 3 om de ingestelde snelheid te verhogen of op toets 2 om deze te verlagen (in stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).
WARNI NG
Tijdens het ingedrukt houden van toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel veranderen.
Onderbreken/hervatten van de cruise control
► Druk op toets 4 of trap het rempedaal in. Om de cruise control te onderbreken, kunt u ook:• vanuit stand D stand N selecteren;• het koppelingspedaal ten minste 10 seconden ingetrapt houden;• de bedieningshendel van de elektrisch bedienbare parkeerrem indrukken;► Druk op toets 4 om de werking van de cruise control te hervatten. De werking van de cruise control kan automatisch worden onderbroken:• als de rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h bij een handgeschakelde transmissie;• als het motortoerental lager wordt dan 1100 omw/min bij een handgeschakelde transmissie;• bij een ingreep van het ESP.Handgeschakelde transmissie: om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Automatische transmissie: na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht,
zorgt het systeem ervoor dat de auto blijft stilstaan; de werking van de cruise control is onderbroken. Om de werking van het systeem te hervatten moet de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden, harder gaan rijden dan 30 km/h en het systeem weer activeren door op toets 2, 3 of 4 te drukken.Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt na ongeveer
5 minuten automatisch de elektrisch bedienbare parkeerrem geactiveerd.
N OTIC E
De cruise control blijft actief na het schakelen, ongeacht het type transmissie.
WARNI NG
Als de bestuurder probeert de werking van de cruise control te hervatten nadat deze is onderbroken, wordt kort de melding “Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt” weergegeven als de werking niet kan worden hervat (er wordt niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
Wijzigen van de ingestelde snelheid met de functie snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem
► Druk op toets 5 om de door de functie op het instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te accepteren en druk nogmaals op de toets om deze snelheid te bevestigen.
WARNI NG
Selecteer om bruusk accelereren of vertragen van de auto te voorkomen een snelheid die dicht bij de actuele rijsnelheid ligt.