Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de Peugeot Boxer.
Dit boekje bevat alle belangrijke informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw
auto. We raden u aan om dit document en het garantie- en onderhoudsboekje
goed te lezen.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering
004800510003
van een deel van de uitrusting in dit boekje zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleen\
d.
Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor om de technische
kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit
boekje aan te passen.
Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe
eigenaar.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Milieubeschermingsfunctie
Auto's met stuur links
Auto's met stuur rechts
Locatie van de beschreven uitrusting/toets,
aangeduid met een zwart gebied.
Legenda
00270048005D00480003004F0048004A00480051004700440003004A004800480049005700030047004800030056005300480046004C00BF0048004E00480003004E00480051005000480055004E00480051000300590044005100030058005A00030057005C005300480003005900520048005500570058004C004A0003
aan: Bestelwagen Cabine met
dieplader
Combi, minibus Dubbele cabine
Volledige bus met
dubbele cabine Kiepwagen
Cabine met chassis
5
Eco-rijden
Eco-rijden
Eco-rijden staat voor een aantal dagelijkse
gewoontes voor verlaging van het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van de
auto.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig
weg en schakel zo snel mogelijk naar de tweede
versnelling. Schakel bij het accelereren bij
voorkeur snel over naar een hogere versnelling.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies
zo snel mogelijk op.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd een veilige afstand tot de auto's voor
u aan, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap
het gaspedaal geleidelijk in. Zo bespaart u
brandstof, verlaagt u de CO
2 en maakt de auto
minder geluid.
Als uw auto is voorzien van een
snelheidsregelaar, gebruik deze dan vanaf
een snelheid van 30 km/h als het verkeer goed
doorstroomt.
Gebruik de elektrische voorzieningen op
de juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters voordat u de
airconditioning inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden boven 50 km/u, maar laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die de
temperatuur in de auto kunnen verlagen.
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met
een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de koplampen en de mistlampen vóór
uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel alle draagbare apparatuur los als u de
auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik bij
voorkeur een dakkoffer.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na
gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel
mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig
(bij koude banden) en houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de sponning van het bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
– voorafgaand aan een lange rit;– bij de wisseling van de seizoenen;– als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen
van een aanhanger of caravan (indien van
toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
vervangen enz.) en houd u daarbij aan het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto
te veel schadelijke stoffen uit. Ga in dat geval zo
snel mogelijk naar een PEUGEOT-dealer of een
7
Instrumentenpaneel
1Instrumentenpaneel
1.Snelheidsmeter (km/u of mijl/u)
2. Display
3. Brandstofniveaumeter
4. Koelvloeistoftemperatuur
5. Toerenteller (rpm x 1.000)
Displayscherm niveau 1
In het onderste deel:– Tijd– Buitentemperatuur– Afgelegd aantal mijl / kilometer– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)– Hoogte van de koplampen– Geprogrammeerde waarschuwing bij te hoog toerental– Snelheidsbegrenzer of -regelaar
– Schakelindicator– Stop & Start.In het bovenste deel:– Datum– Onderhoudsindicator– Waarschuwingsmeldingen– Meldingen over de status van functies– Configuratie van het voertuig.
Displayscherm niveau 2
Links:– Tijd– Buitentemperatuur– Waarschuwings- of statuslampjes– Snelheidsbegrenzer of -regelaar .Rechts:– Datum– Onderhoudsindicator– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)– Waarschuwingsmeldingen– Meldingen over de status van functies– Configuratie van het voertuig– Hoogte van de koplampen– Afgelegd aantal mijl / kilometer
Lichtsterkte van de
dashboardverlichting
De lichtsterkte van de
dashboardverlichting kan worden
aangepast met de toets MODE, met de
parkeerlichten aan.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.
11
Instrumentenpaneel
1Autom. dimmen grootlichtPermanent.
De functie is via het menu MODE
ingeschakeld.
Het in- en uitschakelen van het groot licht wordt
automatisch geregeld op basis van het verkeer
en de rijomstandigheden.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Temperatuur/gladheid
Brandt permanent in combinatie
met een melding op het display.
De weg kan glad worden door de
weersomstandigheden.
Let extra goed op en probeer plotseling remmen
te vermijden.
Datum/tijdPermanent.
Dit wordt in het menu MODE ingesteld.
Hoogte van de lichtstraalPermanent.
De koplampen kunnen in stand 0 tot en
met 3 worden gezet, afhankelijk van de belading
van het voertuig.
Stel ze af met de toetsen op de
MODE-bedieningsmodule.
OnderhoudssleutelPermanent.
Onderhoud nodig.
Zie het overzicht van controles in het
onderhoudsschema van de fabrikant en laat
vervolgens de onderhoudsbeurt uitvoeren.
Stop & StartPermanent.
Als het voertuig stilstaat (bijvoorbeeld bij
een verkeerslicht of stopbord, of door file), dan
zet het Stop & Start-systeem de motor in de
STOP-stand.
Het controlelampje gaat uit en de motor wordt
automatisch weer gestart (START-stand) als u
wilt wegrijden.
Knippert enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.
SchakelindicatorPermanent.
Er kan worden opgeschakeld.
SnelheidsbegrenzerPermanent.
De begrenzer is ingeschakeld.
Brandt permanent met "OFF".
De snelheidsbegrenzer is geselecteerd
en niet actief.
Meters
Onderhoudsinformatie
Na het aanzetten van het contact brandt het
lampje (een sleutel die onderhoudsinformatie
symboliseert) gedurende enkele seconden:
het display geeft de afstand tot de
volgende onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze informatie wordt bepaald op basis
van de afgelegde afstand sinds de vorige
onderhoudsbeurt.
Motorolieniveau
Afhankelijk van de motoruitvoering wordt
vervolgens het motorolieniveau weergegeven
in een schaalverdeling van 1 (min.) tot 5 (max.)
segmenten.
Als er geen enkel segment wordt weergegeven,
is het motorolieniveau te laag. Vul in dat
geval altijd motorolie bij om motorschade te
voorkomen.
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Controleer bij twijfel het motorolieniveau
met de peilstok.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
12
Instrumentenpaneel
Na enkele seconden schakelt het display weer
over naar de normale weergave.
Motoroliekwaliteit
Dit verklikkerlampje knippert bij het
starten van de motor en er verschijnt,
volgens uitvoering, een melding op het
instrumentenpaneel: het systeem heeft een
verslechtering van de kwaliteit van de motorolie
gedetecteerd. De motorolie moet zo snel
mogelijk worden ververst.
Dit tweede verklikkerlampje gaat samen
met het eerste verklikkerlampje branden
als de olie niet is ververst en de kwaliteit van de
olie een nieuwe grenswaarde heeft
overschreden. Als dit verklikkerlampje met
regelmatige intervallen gaat branden, vul dan zo
snel mogelijk motorolie bij.
Voor de 3,0 l HDi-motoren zal het
toerental beperkt worden tot 3000 t/min
en vervolgens tot 1500 t/min zolang de olie
niet is ververst. Laat de motorolie verversen
om te voorkomen dat er schade aan de motor
ontstaat.
De onderhoudsindicator
resetten
In een bevoegde werkplaats met
diagnosegereedschap kan het permanent
knipperen van het waarschuwingslampje na elke
servicebeurt worden uitgeschakeld.
Als u zelf onderhoud aan het voertuig uitvoert,
reset de onderhoudsindicator dan als volgt.
► Steek de sleutel in het contactslot.► Draai deze in de stand MAR - ON.► Druk tegelijkertijd het rem- en koppelingspedaal langer dan 15 seconden in.
Zie de controlelijst in het
onderhoudsschema van de fabrikant die
bij aflevering van het voertuig wordt
meegeleverd.
Herinnering
onderhoudsinformatie
Druk kort op de toets MODE voor toegang
tot de onderhoudsindicaties.
Gebruik de pijlen omhoog/omlaag om de
service-intervallen en de kwaliteit van de
motorolie te bekijken.
Wanneer u nog een keer op de toets MODE
drukt, gaat u terug naar de verschillende menu's
op het display.
Als u lang op de toets drukt, gaat u terug naar
het beginscherm.
Menu... Select... Hiermee kunt
u ...
Service Service (km/
mijl tot onder-
houdsbeurt) Het reste-
rende aantal
kilometer /
mijl tot de vol-
gende onder
-
houdsbeurt
weergeven.
Olie verversen
(km/mijlen tot
olie verversen) Het
resterende
aantal mijl /
kilometer tot
de volgende
keer olie
verversen
weergegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de
configuratie van het
voertuig (MODE).
Koelvloeistoftemperatuur
18
Instrumentenpaneel
Menu…
Druk
op...Submenu...
Druk
op...Select...
Bevestigen
en afsluitenHiermee kunt u ...
12 Service (service)
Service
(km/mijl tot
onderhoudsbeurt) Het resterende aantal
kilometer / mijl tot de
volgende onderhoudsbeurt
weergegeven.
Olie verversen
(km/mijlen tot
olie verversen) Het resterende aantal mijl
/ kilometer tot de volgende
keer olie verversen
weergegeven.
13 Daytime
running lamps
(dagrijverlichting)
AAN De dagrijverlichting in-/
uitschakelen.
OFF
14 Automatic main
beam headlamps
(automatisch groot
licht)
AAN Het automatische groot licht
in-/uitschakelen.
OFF
15 Passenger airbag
(P BAG) (airbag aan
passagierszijde (P
BAG))
AAN Ja De airbag aan
passagierszijde in-/
uitschakelen.
Nee
OFF Ja
De airbag aan
passagierszijde
uitschakelen.
Nee
35
Ergonomie en comfort
3► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is
wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Bevat gefluoreerde broeikasgas
R134A.
Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland kan het aircocircuit het
broeikasgas R134a bevatten.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
1. Airconditioning aan/uit
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtstroom
4. Regeling luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Airconditioning
De airconditioningsstand werkt alleen als de
motor draait.
De ventilator moet op minimaal 1 worden
ingesteld.
► Druk op de toets (1) om het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen
(ter bevestiging gaat het lampje aan of uit).
40
Ergonomie en comfort
De tijd van de ingebouwde
klok instellen
Stel de klok op het bedieningspaneel in voordat
u het uitgesteld starten van de verwarming
programmeert.
► Houd toets 3 ingedrukt.
Het controlelampje voor het instellen van het
scherm en de tijd brandt.
► Druk binnen tien seconden op een van de insteltoetsen ( 1) totdat de juiste tijd wordt
weergegeven:
• > om de uren te verhogen of• < om de uren te verlagen.
Wanneer u de toets ingedrukt houden, gaan de
cijfers sneller.
► Laat de toets (3) los.
Als het scherm wordt uitgeschakeld, wordt de tijd
opgeslagen.
De tijd aflezen
► Druk op een van de toetsen (1).
Het controlelampje voor weergave van de tijd
gaat branden en de tijd wordt ongeveer tien
seconden weergegeven.
Het verwarmingssysteem
meteen starten
Controleer het volgende voordat u de
verwarming inschakelt:
– Staat de temperatuurknop in de stand voor hete lucht (rood)?
– Staat de knop voor de luchtstroom in stand 2?► Druk op de toets (2).
Het scherm en het controlelampje voor de
verwarmingscyclus gaan branden en ze blijven
aan zolang de functie in gebruik is.
Het starten van het
verwarmingssysteem
vertragen
De starttijd kan worden geprogrammeerd tussen
1 minuut en 24 uur van tevoren.
U kunt maximaal drie verschillende starttijden
opslaan, maar slechts één vertraagde start
programmeren.
Als u wilt dat het systeem elke dag op een vaste tijd opstart, moet u de
opgeslagen tijd elke dag opnieuw
programmeren.
► Druk op de toets (3); het scherm gaat aan.
Het symbool - -:- - of de eerder opgeslagen
tijd en het bijbehorende nummer voor de
ingestelde tijd (1, 2 of 3) worden 10 seconden
weergegeven.
Als u de andere ingestelde tijden wilt bekijken, druk meerdere keren op de
toets (3) totdat de 10 seconden zijn
verstreken.
Druk binnen 10 seconden op een van de toetsen
(1) om de gewenste starttijd te selecteren.
De starttijd en het nummer voor de ingestelde
tijd (1, 2 of 3) verdwijnen en het scherm gaat uit
om te bevestigen dat de starttijd is opgeslagen.
Standaard zijn er al ingestelde tijden in
het systeem opgeslagen (1 = 6 uur, 2 =
16 uur, 3 = 22 uur). Wanneer u iets wijzigt,
wordt de eerder ingestelde tijd geannuleerd
en vervangen.
Als de accu losgekoppeld is geweest, worden
de standaard ingestelde tijd weer hersteld.
Het programmeren
annuleren
► Wanneer u de geprogrammeerde starttijd wilt verwijderen, druk kort op de toets ( 3).
Het scherm en het nummer van de instelling (1,
2 of 3) gaan uit.
Een van de ingestelde
starttijden oproepen
► Druk zo vaak als nodig op de toets (3) totdat
het nummer voor de gewenste ingestelde
starttijd (1, 2 of 3) wordt weergegeven.
Na tien seconden verdwijnt de tijd, maar de tijd
blijft opgeslagen terwijl het bijbehorende getal (1,
2 of 3) en het scherm ingeschakeld blijven.
De werkingsduur instellen
De werkingsduur kunnen worden ingesteld van
10 tot 60 minuten.
► Houd toets 3 ingedrukt.
► Druk tegelijkertijd op een van de toetsen (1).
De tijd en het controlelampje voor het instellen
van het scherm branden.
► Houd de toets (3) ingedrukt.► Druk tegelijkertijd weer op een van de toetsen (1).
De geprogrammeerde werkingsduur wordt
weergegeven en het controlelampje voor de
verwarmings- of ventilatiecyclus knippert.
► Stel de duur in door op een van de toetsen (1) te drukken.
De duur verdwijnt van het scherm om het
opslaan te bevestigen of druk nog een keer op
de toets (3).
De verwarming uitschakelen
Bij vertraagd starten wordt de verwarming
automatisch uitgeschakeld na de
geprogrammeerde duur.
► Druk bij direct starten nog een keer op de toets (2) om handmatig uit te schakelen.
Het controlelampje voor de verwarmingscyclus
en het scherm gaan uit.
Laat de standkachel ten minste 1 keer
per jaar aan het einde van de herfst
controleren. Onderhoud en reparaties aan het
systeem mogen alleen worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend originele
vervangingsonderdelen.