Instrumenten en bedieningsorganen113Na twee minuten stopt het geluidssig‐
naal en brandt a continu in de
dakconsole totdat de veiligheidsgor‐
del van de betreffende zitplaats is
omgedaan.
Airbag en gordelspanners
d brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐ den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na enkele seconden of licht deze
onderweg op, dan is er een storing in
het airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van d.9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 59.
Airbagsysteem 3 63.
Airbag-deactivering
H ON brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
g OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 68.
Laadsysteem S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp W brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen115schakelen, wanneer het inschakelen
van het Stop/Start-systeem wordt
geadviseerd.
Lane Departure Warning
Q knippert groen.
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 207.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
J brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Knippert
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 175.
Selective Ride Control 3 176.
Koelvloeistoftemperatuur
V of 2 licht rood op.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 222.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming
z brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Werkt alleen bij
lage buitentemperaturen. Start de
motor wanneer het controlelampje
dooft.
Uitlaatfilter + of C licht geel op in combina‐
tie met een bericht op het Driver Infor‐ mation Center en een geluidssignaal.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐
fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.
116Instrumenten en bedieningsorganenUitlaatfilter 3 164.
AdBlue
B knippert of brandt geel.
Brandt geel
De resterende actieradius ligt tussen
100 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen0 km en 100 km.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 165.
Drukverliesdetectiesysteem
q brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.Knippert
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Motoroliedruk
T brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
r of 2 brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 211.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 226.
Autostop ñ brandt of knippert groen.
Instrumenten en bedieningsorganen117Brandt groenDe motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop-startsysteem 3 160.
Rijverlichting
F brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 133.
Dimlicht
D brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Grootlicht A brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 134.Grootlichtassistentie
B brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 134.
LED-koplampen
C licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Mistlampen voor
G brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 137.
Mistachterlicht
H brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 137.
Regensensor y brandt groen.Brandt bij inschakeling van de regen‐
sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Cruise control
v brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐ zer actief is. De ingestelde snelheid
wordt in het Driver Information Center
aangegeven.
Cruisecontrol 3 178.
Adaptieve cruise control
Q brandt op het Driver Information
Center wanneer de adaptieve cruise‐ control actief is.
Adaptieve cruise control 3 185.
Voorligger gedetecteerd
Afhankelijk van de versie verschijnt
V of I op het Driver Information
Center.
Instrumenten en bedieningsorganen121Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de Autostop-tijd bij
tijdens een rit.
Bij inschakeling van het contact wordt
de teller weer op nul gezet.
Kompas
Geeft de geografische rijrichting aan.
Actieradius AdBlue
Druk net zolang op F totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Geeft een schatting van het AdBlue- peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
AdBlue 3 165.Menu Rit-/verbruiksinformatie,
Midlevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Trippagina's:
Dagteller
De gemeten afstand weer sinds de
reset.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Informatiepagina's:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
Wanneer het brandstofpeil laag is,
verschijnt er een bericht op het
display en gaat de controlelamp 2
op de brandstofmeter branden
3 116.
122Instrumenten en bedieningsorganenActueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de Autostop-tijd bij
tijdens een rit.
Bij inschakeling van het contact wordt de teller weer op nul gezet.
Kompas
Geeft de geografische rijrichting aan. Actieradius AdBlue
Druk net zolang op SET 000 totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
AdBlue 3 165.
Actieradius AdBlue
Druk net zolang op CHECK totdat het
AdBlue-menu verschijnt.Actieradius AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
Menu Rit-/verbruiksinformatie,
Uplevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Trippagina's:
Dagteller
De gemeten afstand weer sinds de
reset.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Informatiepagina's:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
Instrumenten en bedieningsorganen123Wanneer het brandstofpeil laag is,
verschijnt er een bericht op het
display en gaat de controlelamp 2
op de brandstofmeter branden
3 116.
Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik. Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de Autostop-tijd bij
tijdens een rit.
Bij inschakeling van het contact wordt
de teller weer op nul gezet.
Kompas
Geeft de geografische rijrichting aan.
Actieradius AdBlue
Druk net zolang op 000 totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
AdBlue 3 165.Info-Display
Het Info-Display zit in het instrumen‐
tenpaneel bij de instrumentengroep.
Op het Info-Display kan het volgende
worden aangegeven:
● tijd 3 100
● buitentemperatuur 3 100
● datum 3 100
● Infotainmentsysteem, zie beschrijving in de handleidingInfotainment
● weergave van achteruitkijkca‐ mera 3 205
● panoramazichtsysteem 3 203
● navigatie, zie beschrijving in de handleiding Infotainment
● auto- en systeemberichten 3 126
● persoonlijke instellingen 3 127Radio (Infotainmentsysteem)
Druk op ) om het display in te scha‐
kelen.
Druk op MENU om de hoofdmenupa‐
gina te selecteren.
Druk op fYZ g om een menu‐
pagina te kiezen.
Druk op OK om een geselecteerde
optie te bevestigen.
Druk op 1 om een menu af te slui‐
ten zonder een instelling te wijzigen.
130Instrumenten en bedieningsorganenBesturingsfuncties
_ indrukken.
Selecteer Besturingsfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Automatic headlamp dipping :
Activeert of deactiveert de groot‐ lichtassistentie.
● Lane departure warning system :
Activeert of deactiveert de Lane
Departure Warning.
● Stop and start : Activeert of deac‐
tiveert het Stop/Start-systeem
● Cruise control active : Activeert of
deactiveert de adaptieve cruise‐
control.
● Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulpsensoren.
● Dodehoekbewaking : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Traction control : Activeert of
deactiveert het Traction Control-
systeem.● Bandenspan.contr. : Initialiseert
het detectiesysteem voor
bandenspanningsverlies.
● Diagnose : Toont waarschu‐
wingsberichten voor het diagno‐ sesysteem.
Vooraf ingestelde snelheden opslaan
in geheugen
Met deze functies kunt u maar liefst zes snelheidsinstellingen voor decruisecontrol en de snelheidsbegren‐
zer instellen. Er zijn standaard al
enkele snelheden in het geheugen
opgeslagen.
● _ indrukken.
● Selecteer Snelheden
aanpassen .
● Selecteer Cruisecontrol of
Snelheidsbegrenzer .
● Selecteer de te wijzigen snel‐
heidsinstelling.
● Voer de nieuwe snelheidswaarde
in via het toetsenblok en bevestig deze met A/OK .
● Bevestig nogmaals met A/OK
om het menu af te sluiten.
Instellingen van de auto.
_ indrukken.
Selecteer Instellingen van de auto. .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeren
Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit : Activeert