Klimaatregeling145KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............145
Airconditioning ......................... 145
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 149
Hulpverwarming ......................154
Luchtroosters ............................. 154
Verstelbare luchtroosters ........154
Vaste luchtroosters ..................155
Onderhoud ................................. 155
Luchtinlaat ............................... 155
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 156
Service .................................... 156Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto mogelijk niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● Luchtdebiet E
● Temperatuur TEMP
● Luchtverdeling ", x en y
● Airconditioning A/C
● Ontwasemen en ontdooien á
● Luchtrecirculatie n
● Buitenlucht (
● Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels b
● Voorruitverwarming ,
● Stoelverwarming ß
Sommige wijzigingen van instellingen worden even aangegeven op hetInfo-Display. Het led-lampje in de
desbetreffende knop geeft de geacti‐
veerde functie aan.
Luchtdebiet E
Luchtdebiet instellen door E op de
gewenste snelheid te draaien.rechtsom:versnellenlinksom:vertragen
Temperatuur TEMP
Temperatuur aanpassen door TEMP
op de gewenste temperatuur te
draaien.
rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Klimaatregeling149Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto mogelijk niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor:
● draaiknop voor temperatuur aan bestuurderskant
● draaiknop voor temperatuur aan passagierskant
● Met CLIMATE gaat u naar het
menu Klimaatinstelling op het
Info-Display
● Luchtdebiet hoger ( en lager )
zetten
● Klimaatregeling ON/OFF of â
● Automatische modus AUTO
● Handmatig bediende luchtrecir‐ culatie n
● Ontwasemen en ontdooien à
● Verwarmbare achterruit en buitenspiegels b
● Voorruitverwarming ,
● Stoelverwarming q
● Geventileerde stoelen r
Het led-lampje in de desbetreffende
knop geeft de geactiveerde functie
aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.Menu Klimaatinstelling CLIMATE
Instellingen voor
● Luchtverdeling w, x , y
● Luchtdebiet E
● Temperatuur voor bestuurders- en passagierszijde 23°/25°
● Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
● Airconditioning A/C
kan handmatig worden geactiveerd in het menu Klimaatinstelling. Druk op
CLIMATE om het menu te openen en
tik op de tiptoetsen.
150KlimaatregelingHet menu Klimaatinstelling verschijnt
ook door het aantikken van de toets g op het Info-Display 3 120.
Wijzigingen in instellingen via de
knoppen verschijnen als pop-up op
het Info-Display.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor automatische
regeling met maximaal comfort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor een optimale luchtverdeling in de
automatische modus.
● Activeer koeling in het menu Klimaatinstelling voor optimalekoeling en ontwaseming. Druk op Climate om het menu te openen
en tik op de tiptoets om de airco A/C in te schakelen.
● Stel de voorkeurtemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin apart in met de
linker en rechter draaiknop. De
aanbevolen temperatuur is
22 °C . De temperatuur verschijnt
korte tijd op schermpjes naast de draaiknoppen en in het menu
Klimaatinstellingen.
● De luchtrecirculatiemodus n
moet gedeactiveerd zijn. Na het
deactiveren brandt het led-
lampje in de toets niet.
Handmatige instellingen U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand
beschreven manier met de toetsen en
draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.Luchtdebiet (
)
Druk op de bovenste toets ( om het
luchtdebiet hoger of de onderste toets ) om het lager te zetten. Het
luchtdebiet verschijnt als een pop-up op het Info-Display. U kunt het lucht‐
debiet ook aanpassen met de tiptoet‐ sen op het klimaatinstellingendisplay.
Druk op Climate om het menu te
openen.
Wanneer u de onderste toets ) langer
indrukt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: AUTO indrukken.
Klimaatregeling151Luchtverdeling w, x , y
Druk op Climate om het menu te
openen.
Druk op:
w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersy:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurtemperaturen voor
de bestuurders- en passagierskant
voorin in op de gewenste waarde met
de linker en rechter draaiknop. Met de knop aan de passagierszijde veran‐
dert u de temperatuur voor de passa‐
gierszijde. Met de knop aan de
bestuurderskant verandert u de
temperatuur voor de bestuurderskant of beide kanten, afhankelijk van de
activering van de synchronisatie
SYNC . De aanbevolen temperatuur is
22 °C. De temperatuur verschijnt
schermpjes naast de draaiknoppen
en als pop-up op het Info-Display.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit eenAutostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 163.
Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
Druk op Climate om het menu te
openen. Tik op SYNC om de tempe‐
ratuur aan passagierszijde te koppe‐
len aan die aan bestuurderszijde.
Wanneer de instellingen voor de
passagierskant worden veranderd,
wordt de synchronisatie gedeacti‐
veerd en dooft het led-lampje.
Klimaatregeling153Ruiten ontwasemen en ontdooien à
● Druk op à. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Airconditioning inschakelen: Druk op CLIMATE om het menu
klimaatregeling op het Info- Display te openen en selecteer
daarna A/C.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen, mits beschikbaar.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: à weer indrukken, om
naar de automatische modus
terug te gaan, AUTO indrukken.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 163.Elektronisch klimaatregelsysteem
deactiveren of activeren ON/OFF
De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Na het deactiveren van het
systeem brandt het led-lampje in de
toets ON/OFF niet.
Activering door opnieuw indrukken
van ON/OFF of AUTO . Het led-lampje
in de knop brandt om activering aan
te geven.
154KlimaatregelingVersie met
voorruitverwarming ,
Als de auto is uitgerust met voorruit‐
verwarming, wordt toets ON/OFF
vervangen door toets ,.
Het klimaatregelsysteem wordt dan uitgeschakeld met toets â. Inscha‐
kelen door op ( te drukken.
Basisinstellingen
De volgende instellingen zijn te wijzi‐
gen in het menu Persoonlijke instel‐
lingen op het Info-Display:
● regeling luchtdebiet in de auto‐ matische modus
● instellingen van automatische achterruitverwarming
● instellingen van automatische ontwaseming voorruit
● instellingen van automatische stoelverwarming
Persoonlijke instellingen 3 127.
Verwarmbare achterruit en buiten‐ spiegels b 3 43.
Voorruitverwarming , 3 44.
Verwarmde stoelen q 3 55.
Geventileerde stoelen r 3 55.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is,
moet er minimaal een luchtrooster
open staan.
Afbeelding toont middelste luchtroos‐
ters in instrumentenpaneel.
Rijden en bediening157Rijden en bedieningRijtips......................................... 158
Controle over de auto ..............158
Sturen ...................................... 158
Starten en bediening .................158
Nieuwe auto inrijden ................158
Contactslotstanden ..................158
Aan/Uit-knop ............................ 159
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 161
Motor starten ........................... 161
Uitrol-brandstofafsluiter ...........163
Stop/Start-systeem ..................163
Parkeren .................................. 166
Uitlaatgassen ............................. 167
Uitlaatfilter ............................... 167
Katalysator .............................. 168
AdBlue ..................................... 168
Automatische versnellingsbak ...171
Versnellingsbakdisplay ............171
Schakelen ................................ 172
Handmatige modus .................173
Elektronische rijprogramma's ..174
Storing ..................................... 175
Stroomonderbreking ................175Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 176
Rijsystemen ............................... 177
All-wheel drive ......................... 177
Remmen .................................... 177
Antiblokkeersysteem ...............177
Handrem .................................. 178
Remassistentie ........................180
Hellingrem ............................... 180
Rijregelsystemen .......................181
Traction Control .......................181
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 182
Interactief rijsysteem ...............183
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 185
Cruisecontrol ........................... 185
Snelheidsbegrenzer ................187
Adaptieve cruise control ..........188
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 197
Indicatie afstand tot voorligger 200
Actieve noodrem .....................201
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 205
Parkeerhulp ............................. 207
Blindehoeksysteem .................214
Waarschuwing wisselen van rijstrook ................................... 215Panoramazichtsysteem ...........217
Achteruitkijkcamera .................219
Waarschuwing kruisend verkeer achter ..................................... 221
Verkeersbordherkenning .........223
Lane keep assist .....................227
Brandstof ................................... 230
Brandstof voor benzinemotoren .....................230
Brandstof voor dieselmotoren . 231
Tanken .................................... 232
Trekhaak .................................... 235
Algemene informatie ...............235
Rijgedrag en aanhangertips ....235
Aanhanger trekken ..................235
Aanhangerstabilisatie ..............238
168Rijden en bedieningVoorzichtig
Onderbreek indien mogelijk het
regeneratieproces niet. Blijf rijden
totdat het regenereren is voltooid
om noodzakelijk(e) onderhoud of
reparaties door een werkplaats te
voorkomen.
Auto's met benzinemotor
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐ tal boven 2500 omw/min. Schakel
indien nodig terug.
Rijd dynamisch met verschillende
motortoerentallen. Vertraag zo moge‐
lijk door op de motor af te remmen.
Blijf rijden tot de automatische rege‐
neratie voltooid is en het bericht op
het display verdwijnt.Auto's met dieselmotor
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐ tal idealiter boven 2000 omw/min encontinu rondom 2500 omw/min.
Schakel indien nodig terug.Blijf rijden tot de automatische rege‐
neratie voltooid is en het bericht op het display verdwijnt.
Regeneratie niet mogelijk Als regeneratie om wat voor reden
dan ook niet mogelijk is, licht contro‐
lelampje Z op en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center. Het motorvermo‐
gen is mogelijk begrensd. Roep
onmiddellijk de hulp in van een werk‐
plaats.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 230, 3 298 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en elektronische
onderdelen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstootvan uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uitlaatsysteem. De uit de vloeistoffen