Rijden en bediening167Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Het uitlaatfilter is een partikelfilter
voor diesel- en benzinemotoren.
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
bericht over verschijnt. Het filter wordt
geregenereerd door achtergebleven
roetdeeltjes periodiek bij een hoge
temperatuur te verbranden. Dit
proces vindt in bepaalde rijomstan‐
digheden automatisch plaats en kan
tot 25 minuten duren. Doorgaans
neemt dit tussen 7 en 12 minuten in
beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk
hoger. Enige geur- en rookontwikke‐
ling tijdens deze procedure is
normaal.
Systeem moet worden gereinigd
In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter moet worden gere‐ genereerd, maar de recente rijom‐
standigheden geen automatische
regeneratie toelieten, wordt ditaangegeven met en een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Er verschijnt een waarschuwingsbe‐
richt wanneer het uitlaatfilter vol is.
Start het regeneratieproces zo spoe‐ dig mogelijk.
Er verschijnt ook een waarschu‐
wingsbericht wanneer het uitlaatfilter
het maximale vulniveau heeft bereikt. Start het regeneratieproces onmid‐
dellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Zelfregeneratie activeren
Het reinigen is bij hoge motortoeren‐ tallen en -belastingen sneller voltooid. Rijd daarom in lagere versnellingen
dan normaal en kies bij auto's met
automatische versnellingsbak voor
handbediend schakelen. Het gebruik
van elektrische verbruikers zoals
airco en verwarmde ruiten om de
motor zwaarder te belasten onder‐
steunt het regeneratieproces.
176Rijden en bedieningoorzaak van de
stroomonderbreking door een
werkplaats verhelpen.
4. Bevestig de hoes van de schakel‐
hendel weer aan de middencon‐
sole.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. Er komt een waarschuwing
in het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 110.
Stop/Start-systeem 3 163.
242Verzorging van de auto
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop/Start-systeem 3 163.
Sluiten Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in het slot vallen. Controleer of de
motorkap vergrendeld is.
Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Actieve motorkap 3 73.
Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te voorkomen. Gebruik olie met de juiste
specificatie.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 290.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, maak deze
schoon, steek deze weer in de buis,
trek deze weer eruit en lees het olie‐
peil af.
246Verzorging van de auto
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 144.
De accu ontkoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening openstaat,
moet deze met een afdekkap worden afgesloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 163.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 281.
Ontlaadbeveiliging
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
1. Schakel alle elektrische verbrui‐ kers uit die niet nodig zijn voor eenveilige rit, bijv. de stoelverwar‐
ming, achterruitverwarming of
andere hoofdverbruikers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat te gebruiken.
Het waarschuwingsbericht verdwijnt
nadat de motor twee keer is gestart
zonder een spanningsval.
Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de
storing in een werkplaats laten
verhelpen.
Service en onderhoud289Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................289
Service-informatie ...................289
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............290
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................290Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Servicedisplay 3 106.
Europese service-intervallen
Aan de auto moet om de 30.000 km
onderhoud verricht worden, of na één
jaar (afhankelijk van wat het eerst
wordt bereikt). Het controlesysteem
oliekwaliteit geeft aan of er tussen‐
tijdse verversing/vervanging van de
motorolie en het filter vereist is (indien eerder vereist dan de termijn voor‐
schrijft).
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij taxi's en politievoertuigen, geldt
wellicht een korter onderhoudsinter‐
val.De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië-Herzego‐
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein,
Litouwen, Luxemburg, Malta,
Monaco, Montenegro, Nederland,
Noord-Macedonië, Noorwegen,
Oostenrijk, Polen, Portugal, Roeme‐
nië, San Marino, Servië, Slovenië,
Slowakije, Spanje, Tsjechische
Republiek, Zweden, Zwitserland.
Servicedisplay 3 106.
Internationale service-intervallen Aan het voertuig moet om de
15.000 km onderhoud gepleegd
worden, of na 1 jaar, wat het eerst
voorkomt, tenzij anders vermeld op
het service-display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt/
voorkomen: Koude starts, veelvuldig
stoppen en optrekken, ritten met een
aanhanger, ritten in de bergen, ritten
325Persoonlijke instellingen ............127
Portieren ....................................... 29
Portier open ............................... 114
Prestaties ................................... 300
Profieldiepte ............................... 270
Q
Quickheat ................................... 154
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 320
REACH ....................................... 312
Regelbare instrumentenverlichting ...........141
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 317
Remassistentie .......................... 180
Rem- en koppelingssysteem .....109
Rem- en koppelingsvloeistof ......290
Remmen ............................ 177, 245
Remvloeistof .............................. 245
Reparatie ongevalsschade .........312
Reservewiel ............................... 277
Richtingaanwijzers ............107, 140
Ruiten ........................................... 41
Rijgedrag en aanhangertips ......235
Rijregelsystemen ........................181
Rijverlichting ........................ 12, 112S
Schakelen ........................... 110, 172
Schakelhendel ............................ 172
Selectieve katalysatorreductie ....168
Service ............................... 156, 289
Service-display .......................... 106
Service-informatie ...................... 289
Sjorogen ...................................... 83
Slepen ................................ 235, 282
Sleutel, opgeslagen instellingen ...25
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................271
Snelheidsbegrenzer ...........113, 187
Snelheidsmeter .......................... 103
Software-update .........................316
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................244
Startbeveiliging ....................38, 112
Starten en bedienen ...................158
Starthulp gebruiken ...................281
Stoelpositie .................................. 48
Stoelverstelling .............................. 6
Stoelverwarming Stoelverwarming, achter ...........57
Stoelverwarming, voor ..............55
Stop/Start-systeem .....................163
Storing ....................................... 175
Storingsindicatielamp ................109
Stroomonderbreking ..................175Sturen......................................... 158
Stuurbedieningsknoppen .............91
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 91
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 232
Te laag brandstofpeil .................112
Toerenteller ............................... 105
Traction Control .........................181
Traction Control-systeem UIT..... 111 Trechter ...................................... 232
Trekhaak .................................... 236
Trekstang.................................... 235
Typeplaatje ................................ 293
U Uitlaatfilter................................... 167
Uitlaatgassen ............................. 167
Uitrol-brandstofafsluiter .............163
Uitstapverlichting .......................143
Uplevel-display ........................... 114
USB-poort ..................................... 96
Uw autogegevens ..........................3
V Valetmodus................................. 120Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 270
Vaste luchtroosters ....................155