158Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 163.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 167.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:
Rijden en bediening1590:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: stuurslot losge‐ zet, sommige elektrische functies
werken, contact is uit2:contactstand: contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies
werken. Om de sleutel vanuit
stand 2 naar stand 1 of 0 te
draaien moet u de sleutel zover
mogelijk in de richting van de
stuurkolom insteken.3:motor starten: laat de sleutel los
nadat de motor gestart is
Stuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.
9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het gele led-lampje in
de toets brandt. Het stuurslot wordt
losgezet en sommige elektrische
functies werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het
groene led-lampje in de toets brandt,
160Rijden en bedieningde dieselmotor gloeit voor. De contro‐lelampjes branden en de meeste
elektrische functies werken.Motor starten
Druk kort op Engine Start/Stop
tijdens:
● handgeschakelde versnellings‐ bak: het bedienen van het koppe‐
lingspedaal,
● automatische versnellingsbak: het bedienen van het rempedaalmet de schakelhendel in stand
P of N.
Motor starten 3 161.Contact uit
Druk in elke modus kort op Engine Start/Stop wanneer Autostop
is geactiveerd of wanneer de motor draait en de auto stilstaat. Automati‐
sche versnellingsbak: schakel de
parkeerrem in en schakel P in.
Druk kort op Engine Start/Stop
zonder het koppelingspedaal of
rempedaal te bedienen in de contact‐ stand aan.
Sommige functies blijven actief tot het
bestuurdersportier wordt geopend,
mits het contact van tevoren aan was.Motor noodgedwongen uitschakelen
tijdens het rijden
Druk meer dan 2 seconden lang op
Engine Start/Stop of druk binnen
5 seconden twee keer kort op deze
knop 3 161.
Stuurslot Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier open‐ staat.
Het het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Open de afdekking van de midden‐
console voor de schakelhendel. Leg
de elektronische sleutel overdwars
Rijden en bediening161met de toetsen omhoog in het zender‐
vak naast de elektrische aansluiting,
zie de afbeelding.
Andere voorwerpen, bijvoorbeeld andere sleutels, transponder, tags,
munten enz., moet u uit het vak halen.
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak) en het
rempedaal en druk op
Engine Start/Stop . Laat de knop los
wanneer de motor start.
Motor uitschakelen door weer op
Engine Start/Stop te drukken. Haal de
elektronische sleutel uit het zender‐
vak.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 25.Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of gedurende
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● zonnedak
● stekkerdozen
Motor starten Auto's met contactschakelaarDraai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de schakel‐
hendel op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotoren: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien en wacht
tot het controlelampje ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
korte vertraging tot de motor draait,
zie Automatische startmotorregeling.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 163.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 163.
162Rijden en bedieningAuto's met Aan/Uit-knop
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de schakel‐
hendel op P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Druk kort op Engine Start/Stop : een
automatische regeling bedient de startmotor na een korte vertraging tot de motor draait, zie Automatische
startmotorregeling.
Druk kort op Engine Start/Stop om de
motor uit te schakelen, wanneer de
auto stilstaat. Automatische versnel‐
lingsbak: schakel de parkeerrem in
en schakel P in.
Om de motor te starten tijdens een
Autostop:
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 163.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 163.
Motor noodgedwongen
uitschakelen tijdens het rijden
Als de motor onderweg in een nood‐
situatie moet worden uitgeschakeld,
drukt u langer dan 2 seconden op
Engine Start/Stop of drukt u binnen
5 seconden tweemaal kort op deze
knop.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. 5 minuten
worden verwarmd. De schakelhendel moet in stand P staan.
Rijden en bediening163Automatische startmotorregelingDeze functie regelt de startprocedurevan de motor. De bestuurder hoeft
Engine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve systeem zal de motor automatisch
blijven ronddraaien tot deze start.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐
ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of schakelhendel niet in P of N
(automatische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit vanaf het moment dat de
auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. bij
een verkeerslicht of in een file. Het
contact blijft ingeschakeld.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem werkt vanaf
het moment dat de motor is gestart,
de auto is vertrokken en aan de
onderstaande voorwaarden is
voldaan.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ò te drukken. De
uitschakeling is te herkennen aan het
oplichten van het ledje in de knop.
Autostop
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Een Autostop kan worden geacti‐ veerd wanneer de auto stilstaat of
met lage snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
164Rijden en bedieningU activeert een conventionele Auto‐
stop als volgt:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in de neutrale stand.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na
ritten met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.● Vanaf de laatste herstart moeten
ongeveer 10 seconden verstre‐
ken zijn voor een nieuwe Auto‐
stop.
● De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Het Stop/Start-systeem wordt
gedeactiveerd op hellingen van 12%
of meer.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details 3 145.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 158.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Rijden en bediening165Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
bijv. de elektrische hulpverwarming of
de achterruitverwarming, uitgescha‐
keld of in een stroomspaarstand gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verminderd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Alle motoren zijn op twee manieren te
herstarten: met een conventionele of
een late herstart.Conventionele herstart
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Late herstart
Een late herstart is alleen beschik‐
baar op hellingen tot 5%.
● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.
Auto’s met een automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los of verzet de
schakelhendel van D naar N of P om
de motor opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De schakelhendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐ matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig dicht‐
staat, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information
Centre.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Let op
Als een aanhanger of fietsendrager
is aangekoppeld, is een late herstart
gedeactiveerd.