162Rijden en bedieningWanneer u het systeem deactiveertof wanneer het systeem zichzelf
deactiveert tijdens het inparkeren,
geeft het display dit aan. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Bij het aankoppelen van een aanhan‐ ger of een fietsendrager op de trek‐
haak wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld.
Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing knippert $ enkele
seconden in combinatie met een
akoestisch signaal. Als de storing
optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, dooft $.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging knippert c op het instrumenten‐
paneel in combinatie met een bericht.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden ofmechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen lage
stoepranden en onregelmatigheden
in het wegdek, bijv. op bouwterrei‐
nen. De bestuurder neemt de
verantwoordelijkheid op zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
bepaalde dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐eel in elke buitenspiegel bij het detec‐ teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels mogelijk niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem gebruikt
sommige van de parkeerhulpsenso‐
ren.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: kies Dode‐
hoekbewaking op het Info-Display en
activeer de functie.
Rijden en bediening1638'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het Info-Display
en kies vervolgens
Dodehoekdetectie . Activeer de func‐
tie.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode
hoek detecteert, gaat een ledje in de
desbetreffende buitenspiegel bran‐
den.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● de rijsnelheid ligt tussen 12 en 140 km/u
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h
● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochtenEr wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in ofwordt erdoor ingehaald en dit
voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie,
maar is tevens zichtbaar in het gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐ wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
164Rijden en bedieningUitschakelen
Het systeem is te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen 3 99.
Op de instrumentengroep dooft B.
Ook klinkt er een geluidssignaal.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.
Bij het aankoppelen van een aanhan‐ ger of een fietsendrager op de trek‐
haak wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld.
Bij slecht weer zoals bijvoorbeeld
zware regenval, neemt het systeem
mogelijk onjuist waar.
Storing
Bij een storing knippert B even op de
instrumentengroep in combinatie met
C en een displaybericht. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Panoramazichtsysteem Met dit systeem ziet u de omgevingvan de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het
ware van boven af.Het systeem gebruikt:
● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm is verdeeld in twee delen: rechts ziet u een aanzicht boven op
de auto en links ziet u verschillende
aanzichten.
Inschakelen Het panoramazichtsysteem wordtgeactiveerd bij:
● achteruitversnelling inschakelen● snelheden tot 10 km/u
WerkingLinks op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen. U kunt het type aanzicht wijzigen door
het aanraakveld links onder op het
display aan te raken:
● achteraanzicht
● auto-modus
● ingezoomd aanzicht
● 180°-weergave
Auto-modus is standaard geacti‐
veerd. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.
Rijden en bediening167Het camerabeeld verschijnt op het
Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
De verticale lijnen staan voor de
breedte van de auto zonder spiegels
en de algemene richting van de auto.
De horizontale lijnen liggen op een
afstand van zo'n 30 cm, 1 m en 2 m
achter de achterbumper. De krui‐
sende gebogen lijnen geven de maxi‐
male stuurhoek aan.
Hulplijnen deactiveren
Hulplijnen zijn te deactiveren in het Info-Display. Kies Instellingen I Auto
I Aanrijdingsdetectie I Hulplijnen
achteruitkijkcamera I § .
Info-Display 3 94.
Rijden en bediening169
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door ½ in te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Bij een storing verschijnt C op de
instrumentengroep in combinatie met een displaybericht. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● de rijsnelheid lager is dan 60 km/u
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de camera bedekt is met sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil,
schade aan de voorruit of slech‐
ter werkt door vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
● de zon valt rechtstreeks in de lens van de camera
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkteVermoeidheidsdetectie9Waarschuwing
Het systeem vormt geen excuus
voor de bestuurder om niet alert te
blijven. Het wordt geadviseerd om bij de eerste tekenen van
vermoeidheid of eens in de twee
uur even te pauzeren. Neem niet
achter het stuur plaats wanneer u
moe bent.
Activeren of deactiveren
Het systeem is te activeren of te deac‐ tiveren in de Persoonlijke instellingen
3 99.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact in het geheugen staan.
Rijtijdwaarschuwing
U krijgt het waarschuwingssymbool € op het Driver Information Center te
zien in combinatie met een geluids‐
signaal, als u 2 uur lang non-stop op een snelheid hoger dan 65 km/h hebt
gereden. De waarschuwing wordt
Verzorging van de auto203Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje w branden in
combinatie met een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.
Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige
remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te controleren.
Controlelampje w 3 89.
Initialiseer het systeem na aanpas‐ sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet, wanneer ABS of
ESC een storing vertoont of wanneer u een reservewiel gebruikt.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet wanneer ABS of
ESC een defect vertoont.
Controleer na terugplaatsing van een
standaardwiel de koude banden‐
spanning en initialiseer het systeem.Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐ lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 234.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Druk op w om de spanningsver‐
liesdetectie te resetten.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
222Service en onderhoudService en
onderhoudAlgemene informatie ..................222
Service-informatie ...................222
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............225
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................225Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, frequent stoppen en
optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger, ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, ritten op grote hoogte en grote
temperatuurschommelingen.In dergelijke zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐ zaamheden wellicht vaker worden
verricht dan met het reguliere service- interval dat op het service-display
verschijnt. Raadpleeg een werkplaats
voor aangepaste onderhoudssche‐
ma's.
Servicedisplay 3 83.
Registraties Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐
tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto.
246HHalogeenkoplampen .................188
Handbediende ruiten ...................36
Handgeschakelde versnellingsbak ......................140
Handmatige dimfunctie ................35
Handmatige modus ...................138
Handrem ............................... 87, 141
Handschoenenkastje ...................63
Handzender ................................. 21
Head-updisplay............................. 95
Hellingrem ................................. 142
Hoofdsteunen .............................. 40
Hoofdsteunverstelling ....................8
Hulpverwarming.......................... 121
I
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 59
Inductief opladen ..........................77
Info-Display................................... 94
Inhouden ................................... 234
Inklapbare spiegels .....................34
Inleiding ......................................... 3
Instapverlichting ......................... 111
Instrumentengroep ......................79
Interieurverlichting ..............110, 196
K
Katalysator ................................. 133
Kentekenverlichting ...................196Kilometerteller .............................. 81
Kindersloten ................................. 29
Kinderveiligheids-systemen ..........56
Klimaatregeling ............................ 15
Klimaatregelsystemen ................113
Klok............................................... 76
Koelvloeistof .............................. 183
Koelvloeistof en antivries ............225
Koelvloeistoftemperatuur .............88
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...82
Koplampinstelling in het buitenland .............................. 107
Koplampverstelling ....................107
L Laadsysteem ............................... 86
Lane Departure Warning ......87, 168
LED-koplampen ..................107, 190
Leeslampen ............................... 111
Lekke band ................................. 210
Lichtschakelaar .......................... 104
Lichtsignaal ................................ 106
Luchtinlaat ................................. 123
Luchtroosters .............................. 122
M Meters........................................... 81
Mistachterlicht .............. 90, 109, 191
Mistlampen voor ..........90, 109, 191
Motorgegevens .......................... 231
Motor-ID...................................... 228Motorkap .................................... 181
Motorolie ............182, 225, 229, 234
Motoroliedruk ............................... 89
Motor starten ............................. 128
N Nieuwe auto inrijden ..................125
Noodoproep ................................ 102
O Obstakeldetectiesystemen .........155
Olie, motor .......................... 225, 229
Ontlaadbeveiliging accu ............112
Opbergruimte................................ 63
Opbergvakken .............................. 63
Opbergvak middenconsole ..........64
Opel Connect.............................. 102
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P
Panoramadak .............................. 39
Panoramazichtsysteem ..............164
Parkeerhulp ............................... 155
Parkeerlichten ............................ 109
Parkeerrem ................................. 141
Parkeren .............................. 18, 131
Park pilot met ultrasoonsensoren 155
Partikelfilter ................................. 133
Pech ........................................... 216
Pechhulp..................................... 102
Peilsensor motorolie .....................83