16BasisbedieningBasisbedieningBasisbediening............................ 16
Geluidsinstellingen ......................19
Volume-instellingen .....................20
Systeeminstellingen .....................20Basisbediening
Het display van het Infotainmentsys‐
teem heeft een aanraakgevoelig
oppervlak voor rechtstreekse interac‐ tie met de getoonde menubedie‐
ningsorganen.Voorzichtig
Gebruik geen puntige of harde
voorwerpen zoals balpennen,
potloden en dergelijke voor het aanraakscherm.
Menubediening
Een schermtoets of menuoptie
selecteren of activeren
Druk op een schermtoets of menu‐
optie.
Let op
De meeste weergegeven pictogram‐
men in een menu, zoals e of d in het
gegeven voorbeeld, zijn schermtoet‐
sen die u kunt aanraken om een bepaalde actie te starten.
De betreffende systeemfunctie wordt
geactiveerd, er verschijnt een bericht
of een submenu met verdere opties.
20BasisbedieningLet op
Als u een voorgedefinieerde instel‐
lingen zoals Pop-Rock aanpast,
wordt deze aanpassing toegepast
op de instelling Gebruiker of
Persoonlijk .
Bij activering van de functie
Loudness worden mogelijk lage
geluidsvolumes gehanteerd.
Balans en fader instellen
Selecteer het tabblad Verdeling.
U beschikt over diverse voorgedefini‐
eerde instellingen voor aanpassing
van de balans in de auto (zoals Alle
passagiers of Alleen vóór ).
Om de actuele instellingen (zoals Alle
passagiers ) te wijzigen moet u de
instelling selecteren en vervolgens de
nieuwe instelling selecteren uit de
weergegeven lijst.
U kunt alle voorgedefinieerde instel‐
lingen aanpassen.
Beweeg de cursor op de afbeelding
rechts op het scherm naar het punt in
het interieur waar het volume het
hoogst moet zijn.
Selecteer Resetten om terug te keren
naar de fabrieksinstellingen.
Volume-instellingen Druk op :, selecteer Audio-
instellingen gevolgd door het tabblad
Geluid .
Akoestische aanraakfeedback Als de geluidsfeedbackfunctie is
geactiveerd, hoort u een pieptoon als
een schermtoets of menuoptie wordt
bediend.
Activeer Geluiden touchscreen om
het volume voor de aanraakpiepjes aan te passen en pas de instelling
aan.Voor snelheid gecompenseerd
volume
Activeer of deactiveer Snelheidsaf‐
hankelijke volumeregeling .
Bij activering wordt het volume van het Infotainmentsysteem automa‐
tisch afgestemd afhankelijk van weg-
en windgeluiden onderweg.
Gesproken instructies
Selecteer het tabblad Spraak.
Pas het volume aan voor alle gespro‐
ken instructies van het systeem, zoals verkeersberichten, navigatieberich‐
ten et cetera.
Beltoon
Selecteer het tabblad Beltonen.
Pas het beltoonvolume aan voor inko‐
mende gesprekken.
Systeeminstellingen
Druk op : en selecteer dan OPTIES.
26RadioZenders oproepen
Selecteer Geheugen in het hoofd‐
menu radio en tik vervolgens kort op
de voorkeuzetoets van het gewenste
station.
Radio Data System
Radio Data System (RDS) is een
dienst voor FM-stations die ervoor
zorgt dat het gewenste station
aanzienlijk sneller wordt gevonden en zonder problemen wordt ontvangen.
Voordelen van RDS ● Op het display verschijnt de programmanaam van de zender
in plaats van de frequentie.
● Tijdens het zoeken naar zenders
stemt het Infotainmentsysteemalleen af op RDS-zenders.● Het Infotainmentsysteem stemt altijd af op de zendfrequentie vande ingestelde zender met de
beste ontvangst via AF (alterna‐
tieve frequentie).
● Afhankelijk van de ontvangen zender geeft het Infotainment‐
systeem radioteksten weer met
bv. informatie over het actuele
programma.
RDS-configuratie
Selecteer OPTIES gevolgd door
Radioinstellingen in het hoofdmenu
radio om het menu voor RDS-confi‐
guratie te openen.
RDS activeren
Selecteer Algemeen en activeer
vervolgens Volgen van zenders .
Als Volgen van zenders is geacti‐
veerd, staat RDS onder aan in het
hoofdmenu radio.
Radiotekst
Als RDS geactiveerd is, verschijnt er
onder de programmanaam informatie
over het beluisterde radioprogramma of de afgespeelde track.Activeer of deactiveer Weergeven
radiotekst om informatie weer te
geven of te verbergen.
Verkeersberichten
Veel RDS-stations geven verkeersin‐
formatie door. Als de functie
verkeersberichten is geactiveerd, wordt de weergave van radio enmedia onderbroken voor de duur van een verkeersbericht.
Selecteer Berichten en activeer of
deactiveer vervolgens Verkeersinfo.
Als Verkeersinfo is geactiveerd, staat
TA onder aan in het hoofdmenu radio.
Digital Audio Broadcasting
Digital Audio Broadcasting (DAB)
maakt digitale radio-uitzendingen
mogelijk.
DAB-zenders worden aangeduid met de programmanaam in plaats van de
zendfrequentie.
Radio27Algemene informatie● Met DAB kunnen verschillende programma's (diensten) op
dezelfde frequentie worden
uitgezonden (ensemble).
● Naast hoogwaardige diensten voor digitale audio is DAB ook in
staat om programmagerela‐
teerde gegevens en een veel‐ voud aan andere dataservices uit te zenden, inclusief reis- en
verkeersinformatie.
● Zolang een bepaalde DAB- ontvanger een signaal van een
zender kan opvangen (ook al is
het signaal erg zwak), is de
geluidsweergave gewaarborgd.
● Bij een slechte ontvangst wordt het volume automatisch lagergezet om onaangename gelui‐
den te vermijden.
Als het DAB-signaal te zwak is om door de radio te worden
opgevangen, wordt de weergave
geheel onderbroken. Dit
probleem is te voorkomen door
auto-tracking DAB-FM te active‐
ren (zie onder).● Interferentie door zenders op naburige frequenties (een
verschijnsel dat typisch is voor AM- en FM-ontvangst) doet zich
bij DAB niet voor.
● Als het DAB-signaal door natuur‐
lijke obstakels of door gebouwen
wordt weerkaatst, verbetert dit de
ontvangstkwaliteit van DAB,
terwijl AM- en FM-ontvangst in die gevallen juist aanmerkelijk
verslechtert.
● Als DAB-ontvangst is ingescha‐ keld, blijft de FM-tuner van het
Infotainmentsysteem op de
achtergrond actief en zoekt dan
continu naar FM-zenders met de
beste ontvangst. Als
Verkeersinfo 3 26 is geactiveerd,
worden er verkeersberichten
doorgegeven van het best door‐
komende FM-station. Deactiveer
Verkeersinfo als DAB-ontvangst
niet door FM-verkeersberichten
moet worden onderbroken.DAB-meldingen
Naast hun muziekprogramma's
zenden veel DAB-zenders ook
diverse categorieën berichten uit. Als
u sommige of alle categorieën acti‐
veert, wordt de momenteel ontvan‐
gen DAB-service bij een bericht uit
deze categorieën onderbroken.
Selecteer in het hoofdmenu radio
OPTIES gevolgd door Radioinstellin‐
gen en Berichten .
Activeer de gewenste berichtcatego‐
rieën, zoals Actualiteiten of Weer . Er
kunnen verschillende berichtcatego‐ rieën tegelijk worden geselecteerd.
FM-DAB-links Deze functie maakt het mogelijk om
over te schakelen van een FM-station
op een DAB-station of andersom.
Er wordt overgeschakeld van een
FM-station op een DAB-station zodra
het desbetreffende DAB-station
beschikbaar is. Het wordt daarom
geadviseerd om favoriete stations op
te slaan als DAB-stations om frequent
overschakelen tegen te gaan.
Externe apparaten29Externe apparatenAlgemene informatie....................29
Audio afspelen ............................. 30
Afbeeldingen weergeven .............31
Smartphone-applicaties
gebruiken ..................................... 32Algemene informatie
Er bevindt zich een USB-poort in de
middenconsole.Voorzichtig
Gebruik ter bescherming van het
systeem geen USB-hub.
Let op
Houd de USB-poorten altijd schoon
en droog.
USB-poorten
Op de USB-poort kunt u een mp3-
speler, USB-apparaat, SD Card (via USB-stekker / adapter) of smart‐
phone aansluiten.
Het Infotainmentsysteem kan audio‐
bestanden of afbeeldingsbestanden
op USB-apparaten afspelen of weer‐ geven.
Na aansluiting op een USB-poort
werken diverse functies van het
bovenvermelde apparaat via de
knoppen en menu's van het Infotain‐
mentsysteem.
Let op
Niet alle aanvullende apparaten
worden ondersteund door het Info‐
tainmentsysteem.
Een apparaat aansluiten/loskoppelen
Sluit een van bovenstaande appara‐ ten aan op een USB-poort. Gebruik
zo nodig de daartoe bestemde
aansluitkabel. De muziekfunctie start
automatisch.
Let op
Bij het verbinden van een niet-lees‐
baar USB-apparaat verschijnt er een
bijbehorende foutmelding en scha‐
kelt het Infotainmentsysteem auto‐
matisch terug naar de vorige functie.
Ontkoppel een USB-apparaat door
een andere functie te selecteren en
het USB-apparaat vervolgens te
verwijderen.Voorzichtig
Koppel het toestel tijdens het
afspelen niet los. Hierdoor kan het
toestel of het Infotainmentsysteem beschadigd raken.
32Externe apparatenDiavoorstelling starten of stoppen
Selecteer 4 om de afbeeldingen op
het USB-apparaat als diavoorstelling
te bekijken.
Tik op 5 om de diavoorstelling te
beëindigen.
Smartphone-applicatiesgebruiken
Telefoonweergave
De smartphone-applicaties Apple
CarPlay en Android Auto geven de
geselecteerde apps van uw smart‐
phone weer op het Info-Display. U
kunt ze bedienen met de bedienings‐
elementen van het Infotainmentsys‐
teem.
Controleer bij de fabrikant van het
apparaat of deze functie op uw smart‐
phone kan worden gebruikt en of de
applicatie beschikbaar is in het land
waar u zich bevindt.
Smartphone voorbereiden
iPhone ®
: Controleer of Siri ®
op uw
telefoon is geactiveerd.Android-telefoon: Download op
Google Play™ de Android Auto-app
naar uw telefoon.
De smartphone verbindeniPhone
Sluit de telefoon aan op de USB-poort 3 29.
Als de telefoon al via Bluetooth is verbonden, wordt de Bluetooth-
verbinding bij aansluiting van de tele‐
foon op de USB-poort en activering
van de Apple CarPlay verbroken.Android-telefoon
Verbind de telefoon via Bluetooth
3 50 en sluit de telefoon vervolgens
aan op de USB-poort 3 29.
Telefoonweergave starten
Druk op d en tik vervolgens op
Apple CarPlay of Android Auto .
Het getoonde telefoonweergave‐
scherm is afhankelijk van uw smart‐
phone en de softwareversie.
Teruggaan naar het
infotainmentscherm
Druk op de knop b op het bedie‐
ningspaneel.
Navigatie33NavigatieAlgemene aanwijzingen...............33
Gebruik ........................................ 34
Invoer van de bestemming ..........38
Begeleiding .................................. 42Algemene aanwijzingen
In dit hoofdstuk komt het geïnte‐ greerde navigatiesysteem met bege‐leiding naar gewenste bestemmingen
aan de orde.
Bij het berekenen van de route houdt het systeem rekening met de huidige
verkeerssituatie. Hiervoor ontvangt
het infotainmentsysteem via RDS-
TMC verkeersberichten in het huidige
ontvangstgebied.
Het navigatiesysteem kan echter
geen rekening houden met de actuele verkeerssituatie, recentelijk veran‐
derde verkeersregels en plotseling
optredende gevaren of knelpunten
(bijv. wegwerkzaamheden).Voorzichtig
Het gebruik van het navigatiesys‐
teem vrijwaart de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid
correct en oplettend aan het
verkeer deel te nemen. De rele‐ vante verkeersregels moeten
zonder uitzondering in acht
worden genomen. Wanneer de
routebegeleiding tegen de
verkeersregels ingaat, moet u
altijd de verkeersregels volgen.
Werking van het
navigatiesysteem
De positie en beweging van de auto
worden door het navigatiesysteem
met behulp van sensors gedetec‐
teerd. De afgelegde afstand wordt
bepaald door het signaal van de snel‐ heidsmeter van de auto, de draaibe‐
wegingen in de bochten door een
sensor. De positie wordt bepaald
door de gps-satellieten (Global Posi‐
tioning System).
Door vergelijking van de sensorsig‐
nalen met de digitale kaarten is het mogelijk om de positie met een nauw‐
keurigheid van ongeveer 10 m te
bepalen.
Het systeem werkt ook bij een slechte
gps-ontvangst. Dit kan echter wel de
nauwkeurigheid van de positiebepa‐
ling beïnvloeden.
Na het invoeren van het bestem‐ mingsadres of een markant punt of
POI (dichtstbijzijnde tankstation,
34Navigatiehotel, enz.) wordt de route vanaf de
huidige locatie tot de geselecteerde
bestemming berekend.
De routebegeleiding vindt plaats door spraakmeldingen, een richtingspijl en
een meerkleurig kaartscherm.
Opmerkingen
TMC-verkeersinformatiesysteem en dynamische routebegeleiding
Het TMC-verkeersinformatiesysteem
ontvangt van de TMC-radiozenders alle actuele verkeersinformatie. Deze
informatie wordt gebruikt bij het bere‐ kenen van de volledige route. Daarbij wordt de route zo gepland dat
verkeersknelpunten volgens de
vooraf ingestelde criteria worden
omzeild.
Om de TMC-verkeersinformatie te
kunnen gebruiken moet het systeem
TMC-zenders in de relevante regio
ontvangen.
Kaartgegevens
Alle vereiste kaartgegevens zijn in het
infotainmentsysteem opgeslagen.Kaartupdates zijn verkrijgbaar zijn
verkrijgbaar bij een Opel Service
Partner of op het klantenportaal
myOpel. Voor het downloaden van de kaartupdates van het Opel klanten‐
portaal hebt u een myOpel account
en een USB-stick met ten minste
16 GB geheugen en de indeling
FAT 32/MBR nodig.
Download de kaartgegevens, sla
deze op een pc op en pak de gege‐
vens uit op de USB-stick.
Update de kaartgegevens in het Info‐
tainmentsysteem door de USB-stick
aan te sluiten op het Infotainmentsys‐ teem. Selecteer dan de navigatie‐
functie en volg de stappen op het Info-
Display.
De installatie van de kaartupdate kan
tot een uur duren. Schakel de motor
tijdens het installeren niet uit.
Tijdens het installeren werken
sommige functies van het Infotain‐
mentsysteem, bijv. de navigatiefunc‐ tie, niet.Gebruik
Informatie op de kaartweergave Druk op c om de navigatiekaart weer
te geven voor het gebied rond de
actuele locatie.Routebegeleiding niet actief
● De kaart wordt weergegeven.
● De actuele locatie wordt aange‐ duid met een pijl.
● De naam van de weg/straat waarop u momenteel rijdt,
verschijnt onder aan de kaart‐
weergave.