INSTRUMENTENPANEEL
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningselementen, de instrumenten en de meters kunnen variëren afhankelijk van
de versies.
1. Verstelbare en richtbare luchtroosters 2. Vaste luchtroosters voor ontwaseming van de zijruiten 3. Bedieningshendel buitenverlichting
4. Frontairbag bestuurderszijde 5. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 6. Verstelbare en richtbare luchtroosters in het
midden 7. Instrumentenpaneel 8. Frontairbag passagierszijde 9. Dashboardkastje 10. Bedieningsknoppen 11. Versnellingspook
12. Bedieningsorganen voor verwarming/ventilatie/klimaatregeling 13.Uconnect™ 14. Contactslot
1L0F0403C
8
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Elektrisch verstellen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de contactsleutel in stand
MAR.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
kies de te verstellen zijspiegel (links
of rechts) met de schakelaar A fig. 16;
stel de spiegel af door schakelaar
B in de vier richtingen te bewegen.Handmatig inklappen
Indien nodig, de spiegels naar het
voertuig toe inklappen.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd uitgeklapt zijn.
BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 17 worden de
dagverlichting, het stadslicht, dimlicht,
de parkeerlichten, het grootlicht, de
richtingaanwijzers en het "Follow me
home"-systeem bediend.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als
de contactsleutel in de stand MAR
staat.
Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
15L0F0053C
16L0F0190C
17L0F0127C
17
links ingedrukt (stand 0): het lampje
C gaat aan;
rechts ingedrukt (stand 2): het
lampje D gaat aan.
BELANGRIJK Controleer, voordat het
voertuig verlaten wordt, of de
plafondverlichting uit is; zo wordt
voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er
een lampje per ongeluk is blijven
branden, wordt de plafondverlichting in
ieder geval ongeveer 15 minuten na
het uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
Diffuus licht op het dashboard
Diffuus licht op het dashboard wordt
tegelijk met de plafondverlichting voor
ingeschakeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om
het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
bij het instappen in de auto;
bij het uitstappen uit het voertuig.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Met de rechter hendel fig. 20 worden
de ruitenwisser/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier bediend.
Werkt alleen met de contactsleutel
in de stand MAR.
RUITENSPROEIER /
-WISSER
6) 7)
Draaischakelaar A fig. 20 heeft vier
verschillende standen:
Ruitenwissers uit.
Wissen met interval.
Langzaam continu wissen.
Snel continu wissen.Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met draaischakelaar A fig. 20 in stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de voertuigsnelheid
aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
18)8) 9)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, in contact met de
voorruit fig. 21 en detecteert de
aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
Inschakelen
De sensor wordt geactiveerd wanneer
de ring A fig. 20 naar de stand
wordt gedraaid: de frequentie van
de wisslagen wordt aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit.
20L0F0126C
21
De gevoeligheid van de regensensor
kan in het Set-up-menu ingesteld
worden (zie paragraaf "Display" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
bedieningspaneel").
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
10)
Zet draaischakelaar B fig. 20 van stand
naar standom de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.Bij ingeschakelde ruitenwisser voor en
ingeschakelde achteruitversnelling, is
de werking van de achterruitwisser
op dezelfde wijze continu.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde
in deze stand wordt gehouden, dan
wordt ook de achterruitwisser
ingeschakeld. Door de hendel los te
laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als
voor de ruitenwisser voor.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BELANGRIJK
18)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
6)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
de werking van de ruitenwisser hierna
niet is hersteld (ook niet na de motor
opnieuw te hebben gestart), neem dan
contact op met het Lancia Servicenetwerk.
7)Schakel de ruitenwisser niet met van
de ruit opgeheven wisserblad in.
8)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
9)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
10)Gebruik de achterruitwisser nooit
om opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden kan de ruitenwisser
overbelast raken en wordt de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
de werking van de ruitenwissers hierna
niet is hersteld, neem dan contact op met
het Lancia Servicenetwerk.
21L0F0188C
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
A - Selectieknoppen voor handmatige luchtverdeling
Door op de knoppen te drukken, kan een van de vijf luchtstroomverdelingspatronen gekozen worden:
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
luchtstroom naar de luchtroosters in de beenruimten voor. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven
toe te verspreiden, warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel
wordt verkregen.
23L0F0129C
25
+verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
+verdeling tussen luchtroosters beenruimten en luchtroosters voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling biedt een
doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
B - Inschakeling/uitschakeling van de MAX-DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit).
C - In-/uitschakeling compressor van klimaatregeling.
D - Knop voor in-/uitschakeling interne luchtrecirculatie.
E - Inschakeling AUTO-functie (automatische werking klimaatregeling).
F - aan/uit knop achterruitverwarming.
G - Regelknop ventilatorsnelheid.
H - Klimaatregeling aan/uit.
I/L - Instelling temperatuur in het interieur.
OPMERKINGOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van de Stop/Startfunctie te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
BELANGRIJK
19)Het wordt afgeraden de interne luchtrecirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R134a dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik nooit het koelmiddel R12,
aangezien dit niet compatibel is met de systeemcomponenten.
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Sluiten
Druk vanuit de volledig geopende stand
op knop B. Druk langer dan een halve
seconde op de knop om het schuifdak
automatisch in de "spoilerstand" te
brengen.
Druk vanaf de spoilerstand nogmaals,
langer dan een halve seconde, op knop
B om het schuifdak automatisch in de
compleet gesloten stand te zetten.
KNELBEVEILIGING
Het schuifdak is uitgerust met een
knelbeveiliging die tijdens het sluiten
van het dak een eventueel obstakel kan
herkennen; wanneer dit gebeurt, treedt
het systeem in werking en wordt de
beweging onmiddellijk omgedraaid.
NOODBEDIENING
Als de bedieningsknoppen niet werken,
kan het schuifdak handmatig bediend
worden zoals hieronder is beschreven:
verwijder de beschermdop op de
binnenbekleding, tussen de twee
zonneschermen;
neem de meegeleverde inbussleutel
uit de gereedschapshouder in de
bagageruimte of, afhankelijk van de
versie, in het dashboardkastje;
steek de betreffende sleutel in zitting
A fig. 26 en draai hem rechtsom om
het schuifdak te openen of linksom om
het schuifdak te sluiten.INITIALISATIEPROCEDURE
Bij een storing van de automatische
beweging bij het openen/sluiten of een
noodsituatie (zie beschrijving in de
vorige paragraaf), moet de
automatische bediening van het
schuifdak opnieuw worden
geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
Druk op knop B in de gesloten
stand;
houd de knop B ingedrukt: na
ongeveer 10 seconden gaat het
schuifdak schokkerig dicht. Laat de
knop B los na het schuifdak te hebben
gesloten;
draai de contactsleutel op STOP en
houdt hem daar gedurende 10
seconden;
draai de contactsleutel naar de
stand MAR;
Druk op knop B in de gesloten
stand;
houd de knop B ingedrukt tot het
schuifdak helemaal gesloten is: de
initialisatieprocedure is afgerond;
druk binnen 3 seconden na
afronding van de initialisatieprocedure
nogmaals op de knop B;
houd de knop B ingedrukt: het
schuifdak zal automatisch een volledige
cyclus openen en sluiten uitvoeren:
herhaal de hele procedure vanaf het
begin als dit niet gebeurt;
houd de knop B ingedrukt en wacht
tot het schuifdak helemaal gesloten
is.
BELANGRIJK
21)Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als het voertuig wordt verlaten
om te voorkomen dat onverwachtse
bediening van het schuifdak gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers. Oneigenlijk gebruik van het
schuifdak kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of
iemand kan worden verwond door het
bewegende schuifdak of door voorwerpen
die door het mechanisme worden
meegesleept of geraakt.
26L0F0299C
29
BEDIENINGSKNOPPEN
Deze bevinden zich op het dashboard
fig. 46.
/: druk de knoppen in en
laat ze los om omhoog of omlaag
door de menuopties te bladeren, of om
de weergegeven waarde te verhogen/
verlagen.
: kort indrukken om het menu te
openen en/of naar de volgende
schermpagina te gaan of de gewenste
keuze te bevestigen. Ingedrukt houden
om terug te keren naar het
standaardscherm.SET-UP-MENU
Het menu omvat de volgende opties:
MENU
VERLICHTING
PIEP SNELHEID
SENSOR KOPLAMPEN (voor
bepaalde versies/markten)
REGENSENSOR (voor bepaalde
versies/markten)
ACTIVERING TRIP B/GEGEVENS
STEL UUR IN
STEL DATUM IN
EERSTE PAGINA (voor bepaalde
versies/markten)
AUTOCLOSE
MEETEENHEID
TAAL
GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
GELUIDSSTERKTE TOETSEN
PIEP VEILIGHEIDSGORDELS
SERVICE
AIRBAG/PASSENGER BAG (voor
bepaalde versies/markten)
DAGRIJLICHTEN
RESET BANDEN
RESET OLIEPEIL (voor bepaalde
versies/markten)
EXIT MENUInschakeling/uitschakeling
passagiersairbag voor en zijairbag
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de frontairbag aan
passagierszijde in- of uitgeschakeld
worden.
Ga als volgt te werk:
druk op de knopen druk na
weergave van het bericht
"Passagiersairbag: Uit (om uit te
schakelen) of het bericht
"Passagiersairbag: Aan (om in te
schakelen) door op
ofte
drukken, nogmaals op INSTELLEN
;
op het display verschijnt een bericht
met het verzoek om bevestiging;
druk op de knoppenof
om "Ja" te selecteren (om het
inschakelen/uitschakelen te bevestigen)
of "Nee" (om te annuleren);
druk kort op de knop;er
verschijnt een bevestigingsbericht van
de gekozen instelling en er wordt
teruggekeerd naar het menuscherm.
Houd de knop ingedrukt om naar
het standaardscherm terug te keren
zonder op te slaan.
46L0F0414C
44
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL