BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.
BELANGRIJK
145)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit de buurt
van de accu en veroorzaak geen vonken.
146)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijv. ringen, horloges, armbanden), die
zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig
letsel.
BELANGRIJK
57)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.58)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOF-
TOEVOER
147)
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Dit treedt in werking bij een botsing en
leidt tot het volgende:
onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de
interieurverlichting;
inschakeling van de
alarmknipperlichten.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display.
BELANGRIJK Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de
tank. Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van het voertuig te herstellen:
131
VERSIES MET DUAL FUNCTION
SYSTEM-VERSNELLINGSBAK
Verzeker u ervan dat de versnellingsbak
in de vrijstand staat (N) (door te
controleren of het voertuig door te
duwen verplaatst kan worden) en ga
vervolgens te werk zoals bij een
voertuig met handgeschakelde
versnellingsbak.
Sleep de auto niet als de
versnellingsbak niet in de vrijstand kan
worden gezet en neem contact op
met het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK
148)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel
uit het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd.
149)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens de auto te slepen.
150)Houd er rekening mee dat tijdens het
slepen de rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging niet
beschikbaar zijn, waardoor voor het
bedienen van het rempedaal en het sturen
meer kracht is vereist. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Controleer of er
tijdens het slepen geen delen van de auto
door de sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Neem bij het slepen in elk
geval de wettelijke voorschriften in acht van
het land waarin wordt gereden en pas uw
rijgedrag aan. Start de motor niet wanneer
de auto wordt gesleept.151)Gebruik de trekhaken voor en achter
alleen voor noodgevallen. Het is
toegestaan de auto over korte afstanden te
slepen m.b.v. geschikte middelen conform
de wegenverkeerswetgeving (starre stang),
om de auto over de weg te verplaatsen
om hem gebruiksklaar te maken voor het
slepen of voor transport met takelwagen.
Trekhaken MOGEN NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (d.w.z. op het
terrein) te slepen of waar hindernissen zijn
en/of voor het slepen met kabels of andere
niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde
voorwaarden, moeten er voor het slepen
twee voertuigen worden gebruikt (een
slepend en een gesleept voertuig), die zich
beide zo veel mogelijk op één lijn
bevinden.
115L0F0022C
133
161)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
162)Als de auto langere tijd niet gebruikt
wordt onder extreem koude
weersomstandigheden, dan moet de accu
worden verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard om bevriezing
te voorkomen.
BELANGRIJK
59)Wees voorzichtig bij het bijvullen en
meng nooit verschillende soorten
vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan de auto ernstig
beschadigen.
60)Het olieniveau mag de markering MAX
nooit overschrijden.
61)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.
62)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Lancia Servicenetwerk.
63)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.64)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig. Als men
na aanschaf van de auto accessoires wil
monteren (alarm, mobiele telefoon enz.),
wordt geadviseerd contact op te nemen
met het Lancia Servicenetwerk, dat de
meest geschikte apparaten zal aanraden
en zal controleren of een accu met een
grotere capaciteit gemonteerd moet
worden.
BELANGRIJK
5)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. We adviseren om naar een
werkplaats te gaan van het Lancia
Servicenetwerk om de olie en het oliefilter
te laten verversen/vervangen.
6)Gebruikte transmissie-olie bevat stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. We
adviseren om naar een Lancia Servicepunt
te gaan om de olie te laten verversen,
aangezien ze daar over de juiste middelen
beschikken om de gebruikte olie te
verwijderen volgens de wettelijke
milieuvoorschriften.
7)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Lancia Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
163)
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het
Lancia Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een laag amperage
gedurende ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
VERSIES ZONDER
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
150
ONDERHOUD EN ZORG
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
VERSIES MET
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 119 van de
accusensor C, de accu-condities
controlerend, op de minklem D van de
accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van de
sensor D zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A fig. 119 weer
op de sensor C aan zoals aangegeven
in de figuur.BELANGRIJK
163)Probeer geen bevroren accu op te
laden; laat de accu eerst ontdooien om het
risico van een ontploffing te vermijden.
Als de accu bevroren is geweest, moet
door vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
164)65)
Ruitenwisserbladen
voorruit vervangen
Ga als volgt te werk:
hef de ruitenwisserarm op, druk op
het lipje fig. 120 van de springveer
en verwijder het ruitenwisserblad van
de arm;
monteer het nieuwe ruitenwisserblad
door het lipje in de speciale zitting op
de ruitenwisserarm te blokkeren;
laat de ruitenwisserarm voorzichtig
op de ruit zakken.
119L0F0229C
120L0F0186C
151
BRANDSTOFVERBRUIK
De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de
typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
BELANGRIJK Het type route, de verkeerssituatie, weersomstandigheden, rijstijl, algemene conditie van het voertuig,
uitrustingsniveau/accessoires, gebruik van de klimaatregeling, lading van het voertuig, imperiaal op het dak en andere situaties
die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leiden tot andere verbruikscijfers dan de hier vermelde cijfers. Het brandstofverbruik
wordt pas regelmatiger als de eerste 3000 km zijn gereden.
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/100 km)
OPMERKING Brandstofverbruik voor Natural Powerversies op aardgas is uitgedrukt in m
3/100 km.
Versies Stadsverkeer Buitenwegen Gecombineerd
0.9 TwinAir 80 pk Dual FuNction
System(*)4,4 3,4 3,8
0.9 TwinAir 85 pk Dual FuNction System4,9 3,7 4,1
0.9 TwinAir Turbo Natural Power
5,8
(°) / 6,1 (°°)3,9(°) / 4,0 (°°)4,6(°) / 4,8 (°°)
1.2 8V 69 pk(**)6,4 4,3 5,1
1.2 8V 69 pk
(***)6,7 4,3 5,2
1.2 8V 69 pk LPG
6,9
(°) / 8,7 (°°°)4,4(°) / 5,7 (°°°)5,3(°) / 6,8 (°°°)
1.3 16V MultiJet4,3 3,2 3,6
(*) Voor bepaalde versies/markten
(°) Op benzine
(°°) Op aardgas
(**) Versies met korte overbrengingsverhoudingen en Start&Stop (voor bepaalde versies/markten)
(***) Versies met korte overbrengingsverhoudingen en zonder Start&Stop (voor bepaalde versies/markten)
(°°°)Op LPG
174
TECHNISCHE GEGEVENS
CO2-EMISSIE
De CO2emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik.
Versies CO2-emissie volgens huidige Europese richtlijn (g/km).
0.9 TwinAir 80 pk Dual FuNction
System(*)88
0.9 TwinAir 85 pk Dual FuNction System97
0.9 TwinAir Turbo Natural Power
107
(°)/86(°°)
1.2 8V 69 pk(**)118
1.2 8V 69 pk
(***)120
1.2 8V 69 pk LPG
124
(°)/ 110(°°°)
1.3 16V MultiJet95
(*) Voor bepaalde versies/markten
(°) Op benzine
(°°) Op aardgas
(**)Versies met korte overbrengingsverhoudingen en Start&Stop (voor bepaalde versies/markten)
(***) Versies met korte overbrengingsverhoudingen zonder Start&Stop (voor bepaalde versies/markten)
(°°°) Op LPG
175
zoekUconnect™ophet
Bluetooth® audioapparaat (tijdens de
koppelingsfase verschijnt op het
scherm de voortgang van het proces);
voer, als het audioapparaat hierom
vraagt, de PIN-code in die wordt
getoond op het display van het
systeem of bevestig de op het apparaat
getoonde PIN;
als de koppelingsprocedure met
succes is afgesloten, wordt een scherm
getoond. Als "Ja" op de vraag wordt
geselecteerd, wordt hetBluetooth®
audioapparaat als favoriet gekoppeld
(het apparaat heeft voorrang op alle
andere apparaten die later worden
gekoppeld). Als "Nee" wordt
geselecteerd, wordt de prioriteit op
basis van de volgorde van verbinding
bepaald. Het laatst verbonden apparaat
heeft de hoogste prioriteit;
een audioapparaat kan ook
gekoppeld worden door te drukken op
de toets PHONE op het voorpaneel
en door "Instellingen" te selecteren of
door, vanuit het menu "Instellingen",
"Telefoon/Bluetooth" te selecteren.
BELANGRIJK Raadpleeg het
instructieboekje van de mobiele
telefoon als deBluetooth® verbinding
tussen mobiele telefoon en systeem
wordt verbroken.OPMERKING Na het updaten van de
telefoonsoftware voor eigen bediening
wordt het aanbevolen de telefoon te
verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt
aan de radio, verwijder de koppeling
van het vorige systeem uit de lijst met
Bluetooth® apparaten op de telefoon
en maak een nieuwe koppeling.
AUX-BRON
Om de AUX-modus in te schakelen,
een geschikt apparaat aansluiten op de
AUX-aansluiting in het voertuig.
Als een apparaat wordt ingebracht met
een AUX-stekker, dan begint het
systeem de aangesloten AUX-bron af te
spelen als deze reeds op weergave is
ingesteld.
Stel het volume in met de toets/knop
op het voorpaneel of met de
volume-instelknop op het aangesloten
apparaat.
Zie voor wat betreft de functie "Selectie
audiobron", het hoofdstuk "Media".
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De functies van het apparaat dat
aangesloten is op het AUX-stopcontact
worden rechtstreeks geregeld door
het apparaat zelf; het is niet mogelijk
om nummer/map/playlist te veranderen
of start/einde/pauze te bedienen met
de bedieningstoetsen op het
voorpaneel of die op het stuurwiel.Laat de kabel van uw draagbare speler
niet in de AUX-aansluiting zitten om
mogelijk geruis van de luidsprekers te
voorkomen.
USB/iPod BRON
Om de USB/iPod-modus te activeren
moet het betreffende apparaat (USB of
iPod) in de USB-poort worden
gestoken, die zich op de tunnelconsole
bevindt fig. 127.
Als een USB/iPod apparaat bij
ingeschakeld systeem wordt
ingebracht, zullen de nummers die op
het apparaat aanwezig zijn afgespeeld
worden.
127L0F0438C
186
MULTIMEDIA
Aangesloten services die kunnen
worden geraadpleegd op het
voertuig
DeUconnect™LIVEservices
beschikbaar in het radiomenu kunnen
verschillen afhankelijk van de markt.
Deeco:Drive™ applicatie is
ontwikkeld om de rijervaring van de
klant te verbeteren, en is beschikbaar
voor alle markten waar toegang tot
deUconnect™LIVE-services mogelijk
is.
Ga voor nadere informatie naar de
website www.driveuconnect.eu.
Als het navigatiesysteem in de
autoradio wordt geïnstalleerd, dan
wordt bij toegang tot deUconnect™
LIVEservices het gebruik van de
TomTom LIVE services geactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over
de LIVE-functies het betreffende
hoofdstuk.
eco:Drive™
Met deeco:Drive™ applicatie kan uw
rijgedrag in realtime worden weergeven,
zodat u uw rijstijl kunt verbeteren voor
wat betreft brandstofverbruik en
uitstoot.Daarnaast kunnen de gegevens worden
opgeslagen op een USB-
geheugenstick en kan een
gegevensanalyse worden gemaakt op
uw pc met deeco:Drive™
desktopapplicatie, beschikbaar op
www.fiat.it of www.driveuconnect.eu.
Het rijgedrag wordt geëvalueerd door
middel van vier indexen die de
volgende parameters controleren:
Acceleratie
Deceleratie
Transmissie
Snelheid
eco:Drive™ display
Druk op de toetseco:Drive™omvan
deze functie gebruik te maken.
Er wordt een scherm weergegeven op
het display van de autoradio met de
4 hierboven beschreven indexen. Deze
indexen zijn grijs totdat het systeem
genoeg gegevens heeft om de rijstijl te
analyseren.
Zodra voldoende gegevens
beschikbaar zijn, nemen de indexen op
basis van de beoordeling 5 kleuren
aan: donkergroen (zeer goed),
lichtgroen, geel, oranje en rood (zeer
slecht)."Huidige trip index" verwijst naar de
volledige waarde die in realtime is
berekend op grond van het gemiddelde
van de beschreven indexen. Deze
index geeft de eco-vriendelijkheid van
de rijstijl weer: van 0 (laag) tot 100
(hoog).
Na langdurige stilstand toont het
display de gemiddelde van de indexen
tot dat moment (de "Gemiddelde
index"), waarna de indexen in realtime
opnieuw kleuren zodra het voertuig
opnieuw gestart wordt.
Selecteer de toets "Previous route"
(Vorige route) om het gemiddelde van
de gegevens van de vorige route te
controleren (met "route" wordt de
periode bedoeld vanaf het moment dat
de sleutel naar MAR is gedraaid tot
het moment dat hij naar STOP wordt
gedraaid).
De informatie over de vorige rit kan ook
worden weergegeven door te drukken
op de toets "Details", waarna de reistijd
(tijd en kilometerstand) en de
gemiddelde snelheid worden getoond.
190
MULTIMEDIA