WAARSCHUWING!
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
digheden. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de bestuurder
of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
WAARSCHUWING!
ESC-systeem kan het risico van verlies
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfsmo-
dus, heeft het ESP-systeem meerdere stan-
den.
ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus moet worden gebruikt voor het
merendeel van de rijomstandigheden. Alter-
natieve ESP-modi mogen alleen om speci-
fieke redenen worden gebruikt, zoals wordt
beschreven in de volgende paragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt active-
ren, drukt u kort op de toets "ESC Off",
waarna het controlelampje "ESC Off" gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschake-
len, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC
Off". Het controlelampje "ESC Off" gaat uit.
OPMERKING:
Voor voertuigen met meerdere gedeeltelijke
ESP-modi kan met een drukknop worden ge-
schakeld tussen de ESC-modi. Om terug te
keren naar ESP Aan moet meermaals op de
knop worden gedrukt.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
101
WAARSCHUWING!
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat.
Volledig uit — indien aanwezig
Deze modus is uitsluitend bedoeld voor ge-
bruik buiten openbare wegen en voor terrein-
rijden en mag niet gebruikt worden op de
openbare weg. In deze modus, zijn de func-
ties ASR en ESP uitgeschakeld. Om de volle-
dig uitgeschakelde modus in te schakelen,
houdt u de schakelaar "ESP uit" gedurende
vijf seconden ingedrukt, terwijl het voertuig
stilstaat en de motor draait. Na vijf seconden,
klinkt een geluidssignaal en gaat het contro-
lelampje "ESC uit" branden en de melding
"ESC OFF" (ESC uit) verschijnt in de instru-
mentengroep. Om het ESP weer in te scha-
kelen, drukt u kort op de toets "ESC Off".OPMERKING:
Systeem kan van ESC volledig naar gedeelte-
lijk uit schakelen wanneer het voertuig een
vooraf ingestelde snelheid overschrijdt. Wan-
neer het voertuig vertraagt tot onder de vooraf
ingestelde snelheid, gaat het systeem weer
naar ESC "volledig uit".
"Full Off" (volledig uit) is alleen mogelijk in
de modus Track indien aanwezig.
ESC-modi kunnen ook worden beïnvloed door
rijmodi – indien aanwezig.
WAARSCHUWING!
• In de stand waarbij ESC volledig is uit-
geschakeld, worden de functies voor re-
ductie van het motorvermogen en de
stabiliteitsregeling geannuleerd. De ver-
beterde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt, is dan niet beschikbaar.
Bij een uitwijkende beweging in een
noodgeval wordt het ESC-systeem niet
geactiveerd als hulpmiddel bij de stabi-
liteitsregeling van de auto. De stand
"volledig uit" van ESC is uitsluitend be-
doeld voor terreinrijden.
WAARSCHUWING!
• Met het ESC-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur en het systeem
zorgt evenmin voor meer grip op het
wegdek. ESC kan niet alle ongevallen
voorkomen, ook niet ongevallen die wor-
den veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad weg-
dek, of aquaplaning. ESC kan ook geen
aanrijdingen voorkomen.
Controle-/storingslampje ESC en controle-
lampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumen-
tengroep gaat branden wanneer
het contact in de stand ON wordt
gezet. Als de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESC continu blijft branden
terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
VEILIGHEID
102
gestart en u meerdere kilometers (mijlen)
hebt gereden met een snelheid hoger dan
48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met een erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en verhel-
pen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
de banden grip verliezen en het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje ESC knippert ook wanneer het
ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESC gaat knipperen tijdens
het optrekken, neem dan gas terug en rijd
verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas
uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand
van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESC-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft
aan dat de klant het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP) ge-
deeltelijk heeft uitgeschakeld.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild alsgevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
OPMERKING:
Het ERM-systeem is uitgeschakeld wanneer
ESP in de stand "Full Off" (volledig uitge-
schakeld) staat (indien aanwezig). Raadpleeg
het hoofdstuk "Elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) voor een uitgebreide uitleg
over de beschikbare ESP-modi.WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen
voorkomen dat een wiel wordt opgetild of
de auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ERM nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.
103
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het mo-
torvermogen verlaagd en voelt u dat de wielen
afzonderlijk worden afgeremd om te proberen
het slingeren van de aanhanger te stoppen.
Wanneer het ESP-systeem in de stand "Par-
tial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full Off" (volle-
dig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Rain Brake Support (RBS)
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer ver-
beteren. Het systeem oefent met tussenpo-
zen een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijde-
ren. Het werkt wanneer de ruitenwissers in de
stand LO of HI staan. Rain Brake Supportgeeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque is een functie van
de ESC- en EPS-modules (elektrische stuur-
bekrachtiging) die een voelbare waarschu-
wing op het stuurwiel geeft onder bepaalde
rijomstandigheden waarbij de ESC-module
instabiliteit van het voertuig detecteert. De
voelbare waarschuwing op het stuurwiel is
alleen bedoeld om de bestuurder te wijzen op
optimaal stuurgedrag voor het bereiken/
handhaven van voertuigstabiliteit. De be-
stuurder merkt alleen dat de functie is inge-
schakeld als de voelbare waarschuwing op
het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de be-
stuurder te wijzen op de juiste handelingen
via rukjes aan het stuurwiel. Dit betekent dat
de effectiviteit van de DST-functie in hoge
mate afhankelijk is van de oplettendheid en
de reactie op de voelbare waarschuwing van
de bestuurder. Het is van groot belang teVEILIGHEID
104
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--) blij-
ven echter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal weer, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergegeven
en vervolgens worden de spanningwaarden in
plaats van de streepjes weergegeven. Als het
voertuig opnieuw wordt gestart zal de mel-
ding "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoudbandenspanningscontrolesysteem) niet meer
verschijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• Extra actieve hoofdsteunen
• Kinderzitjes
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u hetbeveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.Waarschuwingslabel op zonneklep
voorpassagier
VEILIGHEID
120
op letsel door aanraking met de binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor-
voertuig hoort te allen tijde een veiligheids-
gordel te dragen.
Geavanceerd autogordelwaarschuwingssys-
teem (BeltAlert)
BeltAlert voor bestuurder en passagier (indien
aanwezig)
BeltAlert is een voorziening die de be-
stuurder en voorpassagier (indien BeltAlert
voor de voorpassagier aanwezig is) eraan her-
innert de veiligheidsgordel vast te gespen. De
functie BeltAlert is actief wanneer de con-
tactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat.
Eerste indicatie
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt nadat de contactschake-
laar aanvankelijk in de stand START of ON/
RUN wordt gezet, klink er gedurende enkele
seconden een geluidssignaal. Als de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) niet is vastgegespt wanneer de
contactschakelaar aanvankelijk in de standSTART of ON/RUN wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat beide gordels vóór zijn
vastgegespt. BeltAlert voor voorpassagier is
niet actief wanneer er niemand in de passa-
giersstoel zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd wanneer het voertuig een be-
paalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder of voor-
passagier niet is vastgegespt (indien
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde aanwezig is) (BeltAlert voor de voorstoel
aan passagierszijde is niet actief wanneer er
niemand in de stoel zit). De waarschuwingen-
reeks van BeltAlert begint met een knippe-
rend waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels en een geluidssignaal met
tussenpozen. Nadat de waarschuwingen-
reeks van BeltAlert is voltooid, het blijft het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgegespt. De waarschuwingenreeks van
BeltAlert kan afhankelijk van de voertuigsnel-
heid worden herhaald totdat de veiligheids-gordels van de bestuurder en voorpassagier
zijn vastgegespt. De bestuurder behoort alle
inzittenden erop te wijzen hun veiligheidsgor-
dels vast te gespen.
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier (indien
BeltAlert voor voorpassagier aanwezig is) zijn
veiligheidsgordel losmaakt terwijl het voer-
tuig rijdt, begint de waarschuwingenreeks
van BeltAlert totdat de veiligheidsgordels
weer zijn vastgegespt.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie-
ning aanwezig is). Het wordt aanbevolen
huisdieren aangelijnd, of in een met de vei-
ligheidsgordels bevestigde reismand, op de
achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en
bagage goed op te bergen.
BeltAlert kan door een erkende dealer worden
in- en uitgeschakeld. FCA raadt het uitscha-
kelen van BeltAlert af.
VEILIGHEID
122
OPMERKING:
Als BeltAlert is uitgeschakeld en de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of voorpassa-
gier (indien BeltAlert voor voorpassagier aan-
wezig is) wordt losgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels branden totdat de veiligheidsgordels van
de bestuurder en voorpassagier zijn vastge-
gespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij
een aanrijding wordt de veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
WAARSCHUWING!
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordel al-
tijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of
dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING!
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt. Inzittenden, inclusief de
bestuurder, moeten altijd hun veilig-
heidsgordel dragen of er nu een airbag
bij hun zitpositie aanwezig is of niet, om
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing te minimaliseren.
• Als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de gordel
door glijden. Volg deze instructies om uw
gordel veilig te dragen en uw passagiers
te beschermen.
• Een veiligheidsgordel mag nooit door
twee personen tegelijk worden gebruikt.
De twee personen kunnen dan tijdens
een aanrijding met een klap tegen elkaar
komen en elkaar zo ernstig verwonden.
Gebruik nooit een driepuntsgordel of
een heupgordel voor meer dan één per-
soon, ongeacht de lengte van de perso-
nen.
123
WAARSCHUWING!
• Een heupgordel die te hoog wordt gedra-
gen, kan het risico van letsel bij een
aanrijding vergroten. De krachten op de
gordel worden dan niet opgevangen via
de sterke heupbeenderen en het bek-
ken, maar via de buik. Draag het heup-
deel van de gordel altijd zo laag mogelijk
en zorg dat de gordel strak zit.
• Een verdraaide gordel biedt mogelijk on-
voldoende bescherming. Bij een aanrij-
ding kan de gordel dan zelfs snijwonden
veroorzaken. Zorg ervoor dat de veilig-
heidsgordel plat tegen het lichaam aan
ligt, zonder verdraaiing. Als u een van de
gordels in uw auto niet meer recht krijgt,
ga dan onmiddellijk naar een erkende
dealer om het defect te laten verhelpen.
• Een veiligheidsgordel waarvan de gesp
in de verkeerde sluiting is bevestigd,
biedt onvoldoende bescherming. Het
heupgedeelte valt dan mogelijk te hoog
over uw lichaam, waardoor inwendig let-
sel kan worden veroorzaakt. Gesp uw
WAARSCHUWING!
gordel altijd vast in de gespsluiting di-
rect naast u.
• Een te losse veiligheidsgordel biedt on-
voldoende bescherming. Tijdens een
noodstop kunt u te ver naar voren bewe-
gen, waardoor er een grotere kans is op
letsel. Zorg dat de gordel nauw aansluit.
• Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel
onder de arm door te dragen. Uw li-
chaam kan bij een aanrijding dan hard
in aanraking komen met de binnenzijde
van de auto, waardoor het risico van
hoofd- en nekletsel toeneemt. Als de
gordel onder de arm wordt gedragen, kan
inwendig letsel ontstaan. De ribben zijn
niet zo sterk als de schouderbotten.
Draag de gordel altijd over uw schouder,
zodat de sterkste botten van uw lichaam
de klap opvangen bij een aanrijding.
• Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescher-
ming bij een aanrijding. Als u de schou-
dergordel niet draagt, is bij een aanrij-
ding de kans op hoofdletsel groter. Het
WAARSCHUWING!
heup- en schoudergedeelte van de gor-
del behoren samen te worden gebruikt.
• Een gerafelde of ingescheurde gordel
kan bij een aanrijding doormidden
scheuren, waardoor u niet langer be-
schermd bent. Controleer de autogor-
dels regelmatig op scheuren, rafels en
losse delen. Laat beschadigde onderde-
len onmiddellijk vervangen. Demonteer
of wijzig de veiligheidsgordels niet. De
gordelsystemen moeten na een aanrij-
ding worden vervangen.
Gebruiksinstructies voor driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga
tegen de leuning zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt
zich boven de rugleuning van de voorstoel
en naast uw arm op de achterbank (bij
voertuigen die zijn uitgerust met een ach-
terbank). Pak de gordelgesp en trek de
autogordel uit. Schuif de gesp zo ver als
nodig is over de gordelband, zodat de
gordel over uw heupen valt.
VEILIGHEID
124