WAARSCHUWING!
• Probeer geen onderdelen van het airbag-
systeem te wijzigen. De airbag kan per
ongeluk worden opgeblazen of werkt mo-
gelijk niet goed meer als deze is gewij-
zigd. Breng de auto naar een erkende
dealer voor onderhoud aan het airbag-
systeem. Breng de auto naar een er-
kende dealer als onderhoud nodig is aan
de autostoel, waaronder het afdekpaneel
en het kussen (ook voor het verwijderen
of losdraaien/aantrekken van stoelbou-
ten). Er mogen uitsluitend door de fabri-
kant goedgekeurde stoelaccessoires
worden gebruikt. Neem contact op met
een erkende dealer als het airbagsys-
teem moet worden aangepast aan perso-
nen met een handicap.
Event Data Recorder (EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event Data
Recoder (EDR). De belangrijkste taak van de
EDR is het registreren van gegevens die dui-
delijk maken hoe een voertuigsysteem zich
heeft gedragen bij aanrijdingen of bijna-
aanrijdingen, zoals de activering van airbagsof een botsing tegen een obstakel. De EDR is
ontworpen om kortstondig, meestal 30 se-
conden of korter, gegevens te registreren die
verband houden met de dynamiek en veilig-
heidssystemen van de auto. De EDR in deze
auto is ontworpen om gegevens te registreren
die onder meer antwoord geven op de vol-
gende vragen:
• Hoe hebben diverse systemen in uw auto
zich gedragen?
• Waren de veiligheidsgordels van de be-
stuurder en passagier vastgegespt?
• Hoe ver (indien van toepassing) trapte de
bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
• Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan een
beter inzicht in de omstandigheden waaron-
der botsingen en letsel ontstaan.OPMERKING:
De EDR-gegevens worden uitsluitend bij wer-
kelijke ongevalsituaties. Onder normale
rijomstandigheden registreert de EDR geen
gegevens en er worden geen persoonlijke ge-
gevens, zoals naam, geslacht, leeftijd en on-
gevallocatie geregistreerd. Het is echter wel
mogelijk dat anderen, bijvoorbeeld de politie,
de EDR-gegevens combineren met de per-
soonsgegevens die standaard worden opge-
vraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-
gegevens is toegang tot de auto of de EDR en
speciale apparatuur nodig. Naast de fabri-
kant van de auto kunnen ook anderen die over
deze speciale apparatuur beschikken, zoals
de politie, de EDR-gegevens lezen indien zij
toegang hebben tot de auto of de EDR.
141
Kinderzitjes — Kinderen veilig vervoeren
Iedereen in uw auto moet altijd een veilig-
heidsgordel dragen, ook baby's en kinderen.
EG-richtlijn 2003/20/EG vereist het gebruik
van kinderzitjes in alle landen binnen de EU.
Kinderen kleiner dan 1,5 meter en 12 jaar of
jonger moeten altijd goed vastgegespt op de
achterbank zitten, indien aanwezig. Statis-tieken tonen aan dat kinderen beter be-
schermd zijn wanneer ze op de achterbank
zijn vastgegespt en niet op de voorstoelen.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Installeer nooit een naar achteren ge-
richt kinderzitje op de voorstoel van een
auto. Gebruik alleen een naar achteren
gericht kinderzitje op de achterbank. Als
de auto niet is uitgerust met een achter-
bank, transporteer dan geen naar achte-
ren gericht kinderzitje in die auto.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Bij een aanrijding kan een niet-
vastgegespt kind als een projectiel naar
voren worden geslingerd. Bij een aanrij-
ding kan zo veel kracht nodig zijn om
WAARSCHUWING!
een baby op uw schoot te houden dat u
het kind onmogelijk kunt vasthouden,
hoe sterk u ook bent. Het kind en ande-
ren kunnen dan ernstig of zelfs dodelijk
letsel oplopen. Voor elk kind in uw auto
moet u het bijbehorende kinderzitje ge-
bruiken, overeenkomend met de grootte
van het kind.
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in
verschillende maten verkrijgbaar, van zitjes
voor baby’s tot oudere kinderen die bijna
groot genoeg zijn om een veiligheidsgordel
voor volwassenen te dragen. Kinderen moe-
ten zo lang mogelijk worden vervoerd in een
tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje;
dit is de positie waarin het kind het best
beschermd is in geval van een botsing. Lees
altijd het instructieboekje van het kinderzitje
om te controleren of het geschikt is voor het
kind. Lees aandachtig alle instructies en
waarschuwingen door in het instructieboekje
van het kinderzitje en op alle stickers die zijn
bevestigd aan het kinderzitje, en neem ze in
acht.
Waarschuwingslabel op zonneklep
voorpassagier
VEILIGHEID
142
In Europa zijn de regels voor kinderzitjes
vastgelegd in de norm ECE R44 waarin ze in
vijf gewichtsklassen zijn onderverdeeld:
Groepen kinderzitjes Gewichtsklasse
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kg
Controleer de sticker van uw kinderzitje. Alle
goedgekeurde kinderzitjes moeten voorzien
zijn een datum van de type-goedkeuring en
de controlemarkering op de sticker. De stic-
ker moet permanent op het kinderzitje zijn
bevestigd. U mag deze sticker niet van het
kinderzitje verwijderen.
WAARSCHUWING!
Zeer gevaarlijk! Plaats een naar achter
gericht kinderzitje niet voor een actieve
airbag. Lees ook de informatiestickers op
de zonneklep. Activering van de airbag bij
een ongeval kan leiden tot dodelijk letsel
aan de baby, ongeacht de ernst van de
WAARSCHUWING!
botsing. Wij raden u aan kinderen altijd in
een kinderzitje op de achterbank te voe-
ren, de best beschermde positie in het
geval van een aanrijding.
"Universele" kinderzitjes
• De afbeeldingen in de volgende paragrafen
zijn voorbeelden van elk type universeel
kinderzitje. Kenmerkende installaties wor-
den getoond. Installeer altijd uw kinderzitje
volgens de aanwijzingen van de fabrikant
van het kinderzitje, die meegeleverd moe-
ten zijn met dit type veiligheidssysteem.
• Zie de paragraaf "Kinderzitjes installeren
met de veiligheidsgordels" voor de stappen
om de veiligheidsgordel over het kinderzitje
vast te maken.
• Kinderzitjes met ISOFIX-ankerpunten zijn
beschikbaar om het kinderzitje in de auto te
installeren zonder de veiligheidsgordels van
de auto gebruiken.
klasse 0 en 0+
Veiligheidsdeskundigen raden aan om kinde-
ren zo lang mogelijk tegen de rijrichting in
gericht in het voertuig te vervoeren. Kinderen
tot 13 kg moeten worden vastgegespt in een
naar achteren gericht kinderzitje, zoals afge-
beeld op afbeelding A. Dit type kinderzitje
ondersteunt het hoofd van het kind en oefent
geen kracht uit op de nek bij een plotselinge
vertraging of botsing.
Afb. A
143
Veiligheidsgordels voor oudere kinderen
Kinderen langer dan 1,50 m mogen veilig-
heidsgordels gebruiken in plaats van kinder-
zitjes.
Gebruik deze eenvoudige test van 5 stappen
om te bepalen of de gordel het kind goed past
of nog niet en er een kinderzitje van groep
2 of 3 moet worden gebruikt om de veilig-
heidsgordel beter passend te maken:
1. Kan het kind helemaal naar achteren te-
gen de achterkant van de stoel zitten?
2. Buigen de knieën van het kind comforta-
bel over de voorkant van de stoel - terwijl
het kind nog steeds helemaal naar achte-
ren zit?
3. Loopt de schoudergordel over de schou-
der van het kind tussen de nek en de arm?
4. Bevindt het heupgedeelte van de veilig-
heidsgordel zich zo laag mogelijk en raakt
het de dijbenen van het kind en niet de
maag?
5. Kan het kind gedurende de hele reis in
deze houding blijven zitten?Als het antwoord op een van deze vragen
"nee" is, moet het kind nog een kinderzitje
van groep 2 of 3 gebruiken in deze auto. Als
het kind de driepuntsgordel gebruikt, moet u
regelmatig controleren of de gordel goed past
en moet u controleren of veiligheidsgordel
goed is vastgegespt. Door de bewegingen van
het kind kan de gordel een foutieve positie
aannemen. Als de schoudergordel het ge-
zicht of de hals raakt, plaats het kind dan
verder naar het midden van de auto, of ge-
bruik een zitverhoger om te zorgen dat de
veiligheidsgordel goed op het lichaam van
het kind rust.
WAARSCHUWING!
Sta nooit toe dat een kind de schoudergor-
del onder de arm door of achter de rug
langs draagt. Bij een botsing beschermt de
schoudergordel een kind niet op de juiste
wijze, wat kan resulteren in ernstig letsel
of zelfs de dood tot gevolg hebben. Een
kind dient altijd zowel het heup- als het
schoudergedeelte van de veiligheidsgordel
correct te dragen.
ISOFIX-systeem voor kinderzitjes
Uw auto is uitgerust met het zogeheten
ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzit-
jes. Met dit systeem kunnen ISOFIX-
kinderzitjes worden geïnstalleerd zonder ge-
bruik van de veiligheidsgordels. Het ISOFIX-
systeem is uitgerust met twee lage
ankerpunten, die zich aan de achterzijde van
de zitting bevinden, op het punt waar deze
samenkomt met de rugleuning, en een bo-
venste ankerpunt achter de zitplaats.
Afb. E
VEILIGHEID
148
4. Voor de middelste zitplaats geleidt u de
bevestigingsband over de rugleuning en
hoofdsteun, en bevestigt u de haak aan
het ankerpunt voor de bevestigingsband
dat zich op de achterkant van de zitplaat-
sen bevindt.
5. Bevestig de haak van de bevestigingsband
van het kinderzitje vast aan het bovenste
ankerpunt zoals weergegeven in de
afbeelding.6. Trek de bevestigingsband strak volgens de
aanwijzingen van de fabrikant van het
kinderzitje.
WAARSCHUWING!
• De gordelverankeringen van het dak zijn
pas zichtbaar als het uitklapbare paneel
omlaag is gevouwen. Gebruik de zicht-
bare sjorhaken voor de bagage, op de
vloer achter de stoelen, niet voor het
bevestigen van een gordelverankering
voor een kinderzitje.
• Als een bevestigingsband verkeerd is
vastgemaakt, zal het kind het hoofd mis-
schien te veel kunnen bewegen en kan
het kind letsel oplopen. Gebruik alleen
de verankeringspunten direct achter het
kinderzitje om de bovenste bevesti-
gingsband van het kinderzitje vast te
maken.
• Als uw auto is uitgerust met een meer-
delige achterbank, moet u zorgen dat de
bevestigingsband bij het verwijderen
van de speling in de gordel niet in de
opening tussen de rugleuningen glijdt.
Opbergen van een ongebruikte schakelbare
ALR-veiligheidsgordel:
Wanneer u het ISOFIX-bevestigingssysteem
gebruikt om een kinderzitje te installeren,
bergt u alle ALR-veiligheidsgordels op die
niet worden gebruikt door andere inzittenden
of om kinderzitjes te bevestigen. Een onge-
bruikte veiligheidsgordel kan een kind ver-
wonden als het met de gordel speelt en per
ongeluk het oprolmechanisme van de veilig-
heidsgordel vergrendelt. Het is raadzaam
voordat het kinderzitje met behulp van het
ISOFIX-systeem wordt geplaatst, de veilig-
heidsgordel achter het zitje om vast te ges-
pen, buiten bereik van het kind. Als de vast-
gegespte veiligheidsgordel in de weg zit bij
de installatie van het kinderzitje, leidt u de
veiligheidsgordel door de gordelopening van
het kinderzitje en gespt u deze vervolgens
vast, in plaats van de veiligheidsgordel achter
het zitje te leiden. De veiligheidsgordel niet
vergrendelen. Herinner alle kinderen in de
auto eraan dat de autogordels geen speel-
goed zijn en dat zij er niet mee mogen spelen.
Vastmaken van de bovenste
bevestigingsband
VEILIGHEID
154
Kinderzitjes installeren met de veiligheids-
gordels
Kinderzitjes zijn ontworpen om te worden vast-
gezet in de stoelen met een heupgordel, of met
de heupgordel van een driepuntsgordel.
WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging of het niet goed
bevestigen van een kinderzitje kan ertoe
leiden dat het kinderzitje niet goed func-
tioneert. Het kind kan daardoor ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Volg daarom bij het aanbrengen van een
kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen
van de fabrikant.
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen achterin zijn voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme (ALR) dat is ontworpen om het
heupgedeelte van de gordel stevig rond het
kinderzitje getrokken te houden. Het automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme kan naar
een vergrendelde modus worden "gescha-
keld" door de volledige gordel uit het oprol-
mechanisme te trekken en weer te laten te-rugrollen in het mechanisme. Als het
automatisch blokkerend oprolmechanisme
wordt vergrendeld, produceert het een klik-
kend geluid terwijl de gordel in het oprolme-
chanisme wordt teruggetrokken. Raadpleeg
de beschrijving "Automatische blokkeerfunc-
tie" in de paragraaf "Schakelbaar automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme (ALR)" in
het hoofdstuk "Beveiligingssystemen voor in-
zittenden" voor meer informatie over de ALR.
Installeren van een kinderzitje met een
schakelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme (ALR)
Kinderzitjes zijn ontworpen om te worden vast-
gezet in de stoelen met een heupgordel, of met
de heupgordel van een driepuntsgordel.
WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging of het niet goed
bevestigen van een kinderzitje kan ertoe
leiden dat het kinderzitje niet goed func-
tioneert. Het kind kan daardoor ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
WAARSCHUWING!
• Volg daarom bij het aanbrengen van een
kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen
van de fabrikant.
1. Plaats het kinderzitje in het midden op de
achterbank. Voor sommige stoelen op de
tweede zitrij, moet u misschien de rugleu-
ning verstellen en/of de hoofdsteun (in-
dien verstelbaar) omhoog klappen zodat
het kinderzitje beter past. Als de achter-
bank naar voren en naar achteren kan
worden verplaatst in de auto, kunt u deze
in de achterste stand zetten om ruimte te
maken voor het kinderzitje. U kunt ook de
voorstoel naar voren zetten om ruimte voor
het kinderzitje te maken.
2. Trek de gordel ver genoeg uit het oprolme-
chanisme om deze door de gordelopening
van het kinderzitje te leiden. De gordel
mag niet worden verdraaid in de
gordelopening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting totdat u
een 'klik' hoort.
4. Trek aan de band om de heupgordel stevig
vast te zetten tegen het kinderzitje.
155
WAARSCHUWING!
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Lights (verlichting)
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en
worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder het voer-
tuig. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-,
olie- of andere vloeistoflekkage. Ook wanneer
u een benzinelucht ruikt of lekkage van
brandstof of remvloeistof vermoedt. De oor-
zaak moet onmiddellijk worden opgespoord
en verholpen.
WAARSCHUWING!
Om ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE
LETSEL te voorkomen wanneer u "Track-
Use"-onderdelen en -uitrusting gebruikt:
• Gebruik NOOIT "Track-Use"-uitrusting
op de openbare weg. FCA US LLC geeft
geen toestemming voor het gebruik van
"Track-Use"-uitrusting op de openbare
weg.
• Het beoogde gebruik van "Track-Use"-
onderdelen is voor racevoertuigen op
wedstrijdcircuits. Om de veiligheid van
de bestuurder te garanderen, moeten
ingenieurs toezicht houden op het mon-
teren van "Track-Use"-onderdelen.
159
Als het voertuig niet in de stand PARK staat en
de bestuurder het voertuig verlaat terwijl de
motor draait, schakelt het voertuig mogelijk de
automatische handremfunctie in.
De automatische handremfunctie wordt inge-
schakeld wanneer alle aan deze voorwaarden
wordt voldaan:
• De auto is voorzien van een achttraps ver-
snellingsbak
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• De voertuigsnelheid is 1,9 km/u (1,2 mph)
of lager
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgegespt
• Het bestuurdersportier is open
• Het rempedaal wordt niet ingetrapt
Het BERICHT "AutoPark Engaged Shift to P
then Shift to Gear" (De automatische hand-
remfunctie is ingeschakeld; schakel naar P
en dan naar versnelling) verschijnt op het
instrumentenpaneel.OPMERKING:
In sommige gevallen wordt de ParkSense-
afbeelding weergegeven in de instrumenten-
groep. In dergelijke gevallen moet de scha-
kelhendel worden teruggezet naar "P" om de
gewenste versnelling te selecteren.
Als de bestuurder de stand PARK inschakelt
tijdens het rijden, kan het voertuig de automa-
tische handremfunctie inschakelen.
De automatische handremfunctie wordtAL-
LEENingeschakeld wanneer de voertuigsnel-
heid 1,9 km/u (1,2 mph) of lager is.
Het BERICHT "Vehicle Speed is too high to
shift" (voertuigsnelheid is te hoog om te scha-
kelen) verschijnt op het instrumentenpaneel
als de voertuigsnelheid hoger is dan 1,9 km/u
(1,2 mph).
WAARSCHUWING!
Als de rijsnelheid hoger is dan 1,9 km/u
(1,2 mph), schakelt de versnelling auto-
matisch terug naar NEUTRAL totdat de
rijsnelheid daalt tot onder de 1,9 km/u
(1,2 mph). Een voertuig dat in de stand
NEUTRAL wordt gelaten, kan wegrollen.
WAARSCHUWING!
Trek als een extra voorzorgsmaatregel al-
tijd de handrem aan wanneer u het voer-
tuig verlaat.
4WD LOW — indien aanwezig
De automatische handremfunctie wordt uitge-
schakeld wanneer het voertuig in 4WD LOW
staat.
Het bericht "AutoPark Disabled" (Automati-
sche handremfunctie uitgeschakeld) wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
Extra waarschuwingen voor de klant worden
gegeven wanneer aan beide van de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• Het bestuurdersportier is open
Het bericht "AutoPark Not Engaged" (Automa-
tische handremfunctie niet ingeschakeld)
wordt weergegeven in de instrumentengroep.
Er blijft een geluidssignaal klinken totdat u
het voertuig in de stand PARK zet of totdat
het bestuurdersportier wordt gesloten.
STARTEN EN RIJDEN
164