UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46
(Vervolgd)
Aanwijzingen voor de bediening
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem moet worden
beschermd met een koelvloeistof met anti-
vries van uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvorming
en oververhitting van de motor. OAT-koel -
vloeistof (conform MS.90032) wordt aanbe -
volen.
Rijden in de winter
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het koelsy -
steem van de motor naar behoren werkt en
de juiste hoeveelheid, soort en concentratie
koelvloeistof wordt gebruikt. Het gebruik van
de recirculatiestand in de wintermaanden
wordt afgeraden, omdat daardoor de ruiten
kunnen beslaan.
Stalling
Voordat u de auto stalt, of minstens twee
weken lang niet gebruikt (bijv. bij vakantie),
laat u het aircosysteem bij stationair
toerental ca. vijf minuten lang draaien in de
buitenlucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo wordt het systeem voldoende gesmeerd
en wordt de kans op schade aan de airco -compressor tot een minimum beperkt
wanneer u het systeem weer start.
Ontwasemen
Bij zacht maar regenachtig of vochtig weer
kunnen de autoruiten aan de binnenzijde
gemakkelijk beslaan. Om de autoruiten
schoon te maken, kiest u de stand Ontwase
-
ming of Gemengd en verhoogt de snelheid
van de aanjager voorin. Gebruik de recircula -
tiestand niet langdurig zonder ingeschakelde
airconditioning, omdat dan de ruiten kunnen
beslaan.
Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voor -
ruit, niet verstopt raakt door achtergebleven
bladeren e.d. Wanneer bladeren achter -
blijven in de luchtinlaat wordt de luchtstro -
ming belemmerd en als ze in de luchtkamer
terechtkomen kunnen de waterafvoeren
verstopt raken. Zorg er in de wintermaanden
voor dat de luchtinlaat vrij is van ijs en
sneeuw.
Interieurluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert het stof en
pollen uit de lucht. Neem contact op met een
erkende dealer voor het onderhoud van het
interieurluchtfilter en laat deze vervangen
wanneer nodig.
LET OP!
Het negeren van de volgende
waarschuwingen kan leiden tot schade aan
de verwarmingselementen:
Wees voorzichtig bij het wassen van de
binnenkant van de achterruit. Gebruik
geen schurende schoonmaakmiddelen
om de binnenzijde van de ruit te
reinigen. Gebruik een zachte doek en
een mild schoonmaakmiddel en wrijf
evenwijdig aan de verwarmingsele-
menten. U kunt stickers verwijderen met
warm water.
Gebruik geen schrapers, scherpe voor -
werpen of schurende schoonmaakmid -
delen om de binnenzijde van de ruit te
reinigen.
Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op
veilige afstand van de ruit bevinden.
LET OP! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 46
49
(Vervolgd)
Zonnedak openen
Het zonnedak heeft twee geprogrammeerde
open standen: comfortstop en volledig
geopend. De comfortstopstand is geoptimali-
seerd om windruis tot een minimum te
beperken bij het rijden met gesloten
zijramen en open zonnedak. Als de zonwe -
ring in de gesloten stand staat wanneer de
functie zonnedak openen of ventilatie wordt
gestart, wordt de zonwering automatisch
geopend tot de half geopende stand voordat
het zonnedak wordt geopend.
Snel
Druk op de schakelaar en laat hem binnen
een halve seconde los. Het zonnedak opent
tot aan de comfortopstand en stopt automa -
tisch. Druk kort op de schakelaar en het
zonnedak wordt geopend tot de volledig
geopende stand en stopt automatisch. Dit is
de functie "Snel openen". De functie Snel openen zorgt dat bij iedere beweging van de
schakelaar het zonnedak stopt.
Handmatige Modus
Houd de schakelaar ingedrukt. Het zonnedak
opent tot aan de comfortopstand en stopt
automatisch. Houd de schakelaar opnieuw
ingedrukt. Het zonnedak opent tot de
volledig geopende stand en stopt automa
-
tisch. Als u de schakelaar loslaat, stopt de
beweging van het zonnedak. Het zonnedak
blijft gedeeltelijk geopend totdat de schake -
laar opnieuw wordt ingedrukt en vastge -
houden.
Zonnedak openen — ventilatie
Als u binnen een halve seconde op de knop
"Vent" (ventilatie) drukt, wordt het zonnedak
vanuit de gesloten stand geopend tot aan de
ventilatiestand. Dit is de functie "Snelle
ventilatiestand". De functie Snel naar venti -
latiestand zorgt dat bij iedere beweging van
de schakelaar het zonnedak stopt.
OPMERKING:
Als het zonnedak volledig of gedeeltelijk is
geopend, is de snelle ventilatiestand niet
beschikbaar. U moet de ventilatieschakelaar
indrukken en vasthouden om het schuifdak
van het openen in de ventilatiepositie te
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen zonder toezicht in
een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Laat de sleu -
telhouder nooit achter in of in de buurt
van de auto, of op een voor kinderen
bereikbare plaats. Laat het contact van
voertuigen met Keyless Enter-N-Go niet
in de modus ON/RUN staan. Inzit -
tenden, en vooral kinderen zonder
toezicht, kunnen bekneld raken in de
opening van het elektrisch bedienbare
zonnedak wanneer ze de schakelaars
voor het elektrisch bedienbare zonnedak
bedienen. Een dergelijke beknelling kan
ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
In geval van een aanrijding is het risico
om uit een voertuig geslingerd te worden
groter wanneer het zonnedak geopend is.
U kunt ernstig of zelfs dodelijk gewond
raken. Maak altijd uw veiligheidsgordel
op de juiste wijze vast en controleer of
alle passagiers dit ook gedaan hebben.
Sta niet toe dat kleine kinderen het
zonnedak bedienen. Steek nooit vingers,
lichaamsdelen of voorwerpen door het
schuifdak naar buiten. Anders bestaat er
kans op letsel.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 49
60
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRU-
MENTENGROEP
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de
bestuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand OFF, zorgt het openen/
sluiten van een portier ervoor dat het display
wordt geactiveerd en het totaal aantal kilo -
meters of mijlen weergeeft op de kilometer -
teller. Het display in de instrumentengroep is
ontworpen om belangrijke informatie over de
systemen en functies van uw voertuig weer te
geven. Met behulp van een interactief
display op het instrumentenpaneel kan het
display van de instrumentengroep u laten
zien hoe de systemen werken en u waar -
schuwen wanneer ze niet werken. Met de
bedieningselementen op het stuurwiel kunt u
door de hoofdmenu's en submenu's bladeren
en deze openen. U hebt toegang tot de door
u gewenste, specifieke informatie en u kunt
selecties maken en aanpassingen doen.
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep heeft
een interactief scherm dat zich in de instru -
mentengroep bevindt. Locatie en bedieningselementen basisdisplay
in de instrumentengroep
Locatie en bedieningselementen
Premium-display in de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep bevat
de volgende menuopties, indien aanwezig:Snelheidsmeter
Vehicle Info (voertuiginformatie)
Bestuurderhulp
Brandstofverbruik
Dagteller
Stop/Start (indien aanwezig)
Audio
Berichten
Screen Setup (scherm instellen)
Voertuiginstellingen
Met dit systeem kan de bestuurder infor -
matie selecteren door op de volgende
knoppen op het stuur te drukken:
Bedieningstoetsen display ininstrumentengroep
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 60
71
Waarschuwingslampje Onderhoud adaptieve
cruisecontrol — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
de ACC niet werkt en onderhoud
nodig heeft. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol
(ACC)" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden om aan te geven dat er
sprake is van een storing van het
vierwielaandrijvingssysteem. Als
het lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel -
aandrijving niet correct werkt en moet
worden nagekeken. Wij raden u aan naar het
dichtstbijzijnde service center te rijden en de
auto onmiddellijk te laten repareren.
Lampje Service Forward Collision Warning
(FCW) — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden om aan te geven dat er een
storing aanwezig is in het Forward
Collision Warning-systeem. Neem
contact op met een erkende dealer voor
onderhoud. Raadpleeg de paragraaf "Forward Collision
Warning (FCW)" in het hoofdstuk "Veiligheid"
voor meer informatie.
Waarschuwingslampje onderhoud Stop/
Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het Stop/
Start-systeem niet correct werkt en
onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor
onderhoud.
Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat
branden en er wordt een bericht
weergegeven om aan te geven dat
de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span -
ningsverlies optreedt. In deze gevallen,
worden de optimale gebruiksduur van de
banden en het optimale brandstofverbruik
mogelijk niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aanwij -
zingen voor elke overeenkomstige band.
Alle banden, ook de reserveband (indien
aanwezig) moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze koud zijn en opge
-
pompt tot de bandenspanning die door de
fabrikant wordt aanbevolen op de banden -
spanningssticker. Als uw voertuig banden
heeft met een andere maat dan wordt aange -
geven op de bandenspanningssticker, moet u
de juiste bandenspanning voor die banden
achterhalen.
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole -
systeem, dat ervoor zorgt dat het banden -
spanningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te
laag is. Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk stoppen en
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig
remmen en sturen. Repareer een lekke
band onmiddellijk met de speciale
bandenreparatiekit en neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
dealer.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 71
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76
Controlelampje parkeerlichten/koplampen
Aan
Dit controlelampje brandt wanneer
de parkeerlichten of koplampen
zijn ingeschakeld.
Controlelampje mistlampen vóór — indien
aanwezig
Dit controlelampje gaat branden
wanneer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf "Buitenverlichting"
in het hoofdstuk "Uw voertuig leren kennen"
voor meer informatie.
Controlelampjes richtingaanwijzers
Wanneer de linker of rechter rich -
tingaanwijzer is ingeschakeld,
knippert het controlelampje van de
richtingaanwijzer en de bijbeho -
rende richtingaanwijzers knipperen. Rich -
tingaanwijzers kunnen worden geactiveerd
door de multifunctionele hendel omlaag
(links) of omhoog (rechts) te bewegen. OPMERKING:
Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
Controlelampje Cruisecontrol SET — indien
uitgerust met een premium
instrumentengroep
Dit controlelampje gaat branden
wanneer de cruisecontrol is inge -
steld op de gewenste snelheid.
Raadpleeg de paragraaf "cruisecon -
trol — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje Stop/start actief — indien
aanwezig
Dit controlelampje gaat branden
wanneer de Stop/Start-functie zich
in de modus "Autostop" bevindt.
Controlelampje automatisch grootlicht —
indien aanwezig
Dit controlelampje geeft aan dat
het automatisch grootlicht is inge -
schakeld.
Raadpleeg de paragraaf "Buitenverlichting"
in het hoofdstuk "Uw voertuig leren kennen"
voor meer informatie.
Witte controlelampjes
Controlelampje actieve snelheidsbegrenzer
gereed — indien uitgerust met een premium
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer
de actieve snelheidsbegrenzer inge -
schakeld, maar niet ingesteld is.
Raadpleeg de paragraaf "Actieve snelheids -
begrenzer — indien aanwezig" in het hoofd -
stuk "Starten en rijden" voor meer informatie.
Controlelampje actieve snelheidsbegrenzer
INGESTELD — indien uitgerust met een
basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer
de actieve snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld en is ingesteld op een
specifieke snelheid.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 76
80
(Vervolgd)
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIE-
NINGEN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuig -
stabiliteit en meer remwerking onder de
meeste remomstandigheden. Het systeem
voorkomt automatisch het blokkeren van de
wielen en verbetert de beheersbaarheid van
het voertuig tijdens remmen.
Het ABS-systeem voert een zelftest uit om te
controleren of het ABS naar behoren functi -
oneert telkens wanneer de auto wordt gestart
en wordt gereden. Tijdens de zelftest hoort u
mogelijk ook een zacht klikkend geluid en
enkele hieraan gerelateerde motorgeluiden.
ABS wordt geactiveerd wanneer het systeem
detecteert dat één of meer wielen beginnen
te blokkeren tijdens het remmen. Als de auto
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop
maakt neemt de kans dat ABS ingrijpt toe.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u
dit als volgt merken:
Geluid van de ABS-pompmotor (deze kan
nog korte tijd blijven draaien nadat de
auto al tot stilstand is gekomen)
de magneetkleppen maken klikgeluiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
Het rempedaal daalt iets bij de eindaan -
slag
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
ABS is ontworpen voor gebruik met originele
banden (OEM). Wijziging kan leiden tot
verminderde prestaties van het ABS.
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier
seconden blijven branden.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of
krachtige zendapparatuur. Dergelijke
storingen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem volledig
uitvalt. Dergelijke apparatuur mag
uitsluitend door bevoegde vakmensen
worden geïnstalleerd.
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uitwerking.
De effectieve remkracht wordt hierdoor
verminderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt
de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het
rempedaal in.
Met het ABS-systeem wordt niet voor-
komen dat de auto onderworpen blijft
aan de wetten van de natuur. De effecti -
viteit van de remmen wordt door ABS
niet verder verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snel -
heden in bochten, te weinig afstand
houden of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 80
81
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het remsy-
steem niet functioneert en dat onderhoud
nodig is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
ABS-waarschuwingslampje brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem (EBC)
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische
remkrachtverdeling (EB), antiblokkeersys -
teem (ABS), een remassistent (Brake Assist
System (BAS)), Hill Start Assist (HSA), een
tranctieregelsysteem (Traction Control
System (TCS)), elektronische stabiliteitsre -
geling (ESC), elektronische kantelbeveiliging
(Electronic Roll Mitigation (ERM)). Deze
systemen werken samen zodat de auto stabiel en bestuurbaar is bij verschillende
rijomstandigheden.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met
Ready Alert Braking (RAB), Rain Brake
Support (RBS), Trailer Sway Control (TSC),
Hill Descent Control (HDC) en Dynamic
Steering Torque (DST).
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren
tijdens noodremsituaties. Het systeem
herkent een noodremsituatie aan de hand
van de snelheid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en optimaliseert
de remdruk dienovereenkomstig. Dit draagt
bij aan een verkorting van de remweg. Het
BAS-systeem vult het ABS-systeem aan.
Wanneer u het rempedaal zeer snel intrapt,
is de assistentie van het BAS-systeem opti
-
maal. Om van het systeem te profiteren moet
u aanhoudend remdruk uitoefenen tijdens
het stoppen (niet "pompend" remmen).
Verminder de druk op het rempedaal niet,
tenzij u niet langer hoeft te remmen. Zodra u
het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.
Waarschuwingslampje remsysteem
Het rode waarschuwingslampje van het
remsysteem gaat branden wanneer u het
contact in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog vier seconden blijven branden.
Als het waarschuwingslampje van het remsy -
steem tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het remsysteem
niet functioneert en dat onmiddellijk onder -
houd nodig is. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem niet gaat branden
wanneer u het contact in de stand ON/RUN
zet, moet u het lampje zo snel mogelijk laten
repareren.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS kan geen
ongevallen voorkomen, zeker geen
ongevallen die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met BAS
nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar
brengt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 81
87
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
De bestuurder drukt op de HDC-schake-
laar.
De aandrijflijn wordt uit de groep 4L
geschakeld.
Het bestuurdersportier wordt geopend.
De voertuigsnelheid is hoger dan 40 km/u
(25 mph) (HDC wordt onmiddellijk afge-
sloten).
Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een HDC-picto -
gram en de HDC-schakelaar bevat een LED
die feedback geeft aan de bestuurder over de
status van HDC.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de
normale bedrijfsstand voor HDC.
Het lampje in de schakelaar knippert
gedurende enkele seconden en gaat
vervolgens uit als de bestuurder op de
HDC-schakelaar drukt, wanneer niet aan
de voorwaarden voor inschakelen is
voldaan.
De schakelaar Hill Descent bevindt zich
rechtsboven in de knop Selec-Terrain.
Hill Start Assist (HSA)
Hill Start Assist (HSA) is bedoeld om terug -
rollen op een helling vanuit volledige stil -
stand te voorkomen. Als de bestuurder de
rem loslaat na gestopt te zijn op een helling,
handhaaft het HSA-systeem nog een korte
tijd de remdruk. Als de bestuurder geen gas
geeft tijdens deze periode, wordt de remdruk
weggenomen en rolt de auto normaal van de
helling af. HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
Deze functie moet worden ingeschakeld.
De auto moet stilstaan.
De handrem moet zijn uitgeschakeld.
Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
De auto moet zich op een voldoende steile
helling bevinden.
De gekozen versnelling moet overeen
-
komen met de stand van de auto op de
helling (in een vooruitversnelling als de
voorkant van de auto naar boven is gericht;
in de achteruitversnelling (REVERSE (R))
als de voorkant van de auto naar beneden
is gericht).
HSA werkt in alle vooruitversnellingen en
in de achteruit. Het systeem treedt niet in
werking als de versnellingsbak in PARK
(P) of NEUTRAL (N) staat. Bij voertuigen
met handgeschakelde versnellingsbak
blijft HSA actief wanneer de koppeling
wordt ingetrapt.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de
bestuurder tijdens het afdalen van een
heuvel te helpen de rijsnelheid onder
controle te houden. De bestuurder moet
goed op de rijomstandigheden blijven
letten en blijft verantwoordelijk voor
handhaving van een veilige rijsnelheid.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 87