STARTEN EN RIJDEN
168
keld laten door de schakelhendel snel op
PARK te zetten. Wilt u de motor opnieuw
starten, dan zet u de schakelhendel eenvou-
digweg in een andere stand dan PARK.
Handmatig activeren/deactiveren
Om het systeem handmatig te activeren/
deactiveren, drukt u op de knop op de
middenconsole.
LED uit: systeem geactiveerd
LED aan: systeem gedeactiveerd
Schakelaar STOP/START OFF
ACTIEVE SNELHEIDSBE -
GRENZER - INDIEN
AANWEZIG
De schakelaar voor de actieve snelheidsbe -
grenzer bevindt zich aan de rechterzijde van
het stuur.
Knop actieve snelheidsbegrenzer
Met deze functie kunt u de maximale rijsnel -
heid van uw auto programmeren.
OPMERKING:
De actieve snelheidsbegrenzer kan worden
ingesteld terwijl het voertuig stilstaat of rijdt.
Activeren
Druk op de toets voor de actieve snelheidsbe -
grenzer om de functie te activeren. Er
verschijnt dan een mededeling samen met een controlelampje op het display van de
instrumentengroep om aan te geven dat
actieve snelheidsbegrenzer geactiveerd is.
Druk op de knoppen SET (+) en SET (-) aan
de rechterkant van het stuur om de actieve
snelheidsbegrenzer te verhogen en te
verlagen tot de gewenste waarde. Door de
SET (+) of SET (-) toetsen ingedrukt te
houden, neemt de snelheid toe/af met
stappen van 5 mph (5 km/u).
Elke keer dat actieve snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd, wordt die ingesteld op de
laatst geprogrammeerde waarde van de
vorige activering.
OPMERKING:
De cruisecontrol (indien aanwezig) en de
adaptieve cruisecontrol (indien aanwezig)
functies zijn niet beschikbaar terwijl de
actieve snelheidsbegrenzer in gebruik is.
De ingestelde snelheid overschrijden
Door het gaspedaal volledig in te drukken,
kan de geprogrammeerde maximale snelheid
worden overschreden terwijl het apparaat
actief is.
In het geval dat de ingestelde waarde van de
actieve snelheidsbegrenzer handmatig wordt
overschreden door een acceleratie van de
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 168
STARTEN EN RIJDEN
176
PARKSENSE PARKEERSEN-
SOREN VOOR EN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG
Het ParkSense parkeerhulpsysteem geeft
tijdens het achter- of vooruit rijden, bijv. bij
het inparkeren, met visuele en geluidssig -
nalen de afstand tussen de achter- en/of
voorkant van de auto en een gedetecteerd
obstakel aan. Raadpleeg de paragraaf "Voorzorgsmaatre
-
gelen bij gebruik van ParkSense" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" in uw gebrui -
kershandleiding voor informatie over de
beperkingen van dit systeem en aanbeve -
lingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense automa -
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of
uitgeschakeld) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld.
ParkSense is actief bij alle standen van de
versnellingshendel (inclusief PARK), zolang
het systeem is ingeschakeld. Het systeem
blijft actief totdat de voertuigsnelheid
toeneemt tot ongeveer 11 km/u (7 mph) of
meer. Als de hendel in de stand REVERSE
staat en de rijsnelheid van het systeem wordt
overschreden, wordt een waarschuwing weer -
gegeven op het display in de instrumenten -
groep om aan te geven dat de rijsnelheid te
hoog is. Het systeem wordt weer actief als de
rijsnelheid is gedaald tot minder dan onge -
veer 9 km/u (6 mph).
ParkSense sensoren
De zes ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden,
bewaken het gebied achter de auto dat binnen het zichtveld van de sensoren valt. De
sensoren kunnen in horizontale richting
obstakels op een afstand van ongeveer 30 tot
200 cm (12 tot 79 inch) van het achterpa
-
neel/de achterbumper detecteren, afhanke -
lijk van de plaats, het type en de richting van
het obstakel.
OPMERKING:
Raadpleeg voor meer informatie over het
actieve parkeerhulpsysteem het hoofdstuk
"Actief parkeerhulpsysteem ParkSense".
De zes ParkSense sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen in
horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch)
van het voorpaneel/de voorbumper detec -
teren, afhankelijk van de plaats, het type en
de richting van het obstakel.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitge -
schakeld met de ParkSense scha -
kelaar, die zich op het
schakelpaneel onder het Uconnect
scherm bevindt.
LET OP!
ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoe-
pranden worden mogelijk tijdelijk of
helemaal niet gedetecteerd. Op kleine
afstanden worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd. Het is raadzaam om over uw
schouder te kijken, ook wanneer u
gebruik maakt van ParkSense.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 176
STARTEN EN RIJDEN
186
(Vervolgd)
Als het Uconnect-display wazig is, reinig dan
de cameralens aan de achterkant van de auto
boven de kentekenplaat achteraan
Raadpleeg de paragraaf "ParkView achteruit-
rijcamera" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" in het instructieboekje voor meer
informatie.
BRANDSTOF TANKEN
Het doploze brandstofsysteem maakt gebruik
van een klep die op de vulleiding van de
brandstoftank is geplaatst; deze wordt auto -
matisch geopend en gesloten bij het
plaatsen/uitnemen van het vulpistool. In
bepaalde landen is het doploze brand -
stofsysteem zo ontworpen dat het tanken van
de verkeerde soort brandstof wordt voor -
komen.
1. Ontgrendel de brandstofvulklep door op de ontgrendelknop op de sleutelhouder
of de ontgrendelknop op het bekledings -
paneel van het bestuurdersportier te
drukken.
2. Open de brandstofvulklep door op de buitenste rand van de vulklep te drukken. Brandstofvulklep
Vulprocedure
3. Er zit geen vuldop onder de brandstofvul -
klep. Het systeem wordt afgedicht door
een afsluitklep in de leiding.
4. Steek het tankpistool volledig in de vulleiding; het tankpistool duwt de afsl -
uitklep open en houdt de klep open
tijdens het tanken.
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voorzichtig
achteruit rijden, ook wanneer gebruik
wordt gemaakt van de ParkView
achteruitrijcamera. Controleer het gebied
achter de auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voetgangers,
dieren, andere voertuigen, obstakels en
dode hoeken, voordat u achteruitrijdt. U
bent verantwoordelijk voor de veiligheid
van uw omgeving en moet blijven opletten
als u achteruitrijdt. Anders bestaat er een
risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
LET OP!
Om voertuigschade te voorkomen mag
ParkView alleen worden gebruikt als
parkeerhulp. De ParkView camera kan
niet elk obstakel of voorwerp zien.
Om voertuigschade te voorkomen moet u
langzaam rijden bij gebruik van Park-
View, zodat u tijdig kunt stoppen als een
obstakel wordt waargenomen. Het is
raadzaam om tijdens het achteruitrijden
over uw schouder te kijken, ook wanneer
u gebruik maakt van ParkView.
LET OP! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 186
STARTEN EN RIJDEN
190
AdBlue® (UREUM) — indien aanwezig
De auto is uitgerust met een AdBlue®
(UREUM)-inspuitsysteem en selectieve kata-
lytische reductie om te voldoen aan de emis -
sienormen. Deze twee systemen zorgen voor
naleving van de diesel-emissie-eisen; zij
zorgen tegelijkertijd voor efficiënt brandstof -
verbruik, rijgedrag, koppel en vermogen.
Raadpleeg de paragraaf "Waarschuwings -
lampjes en meldingen" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen", voor
berichten en systeemwaarschuwingen.
AdBlue® (UREUM) is een zeer stabiel product met een lange houdbaarheid. Als het
bewaard wordt bij temperaturen LAGER dan
90 °F (32 °C), heeft het een houdbaarheid
van minstens één jaar. Voor meer informatie
over de AdBlue®-vloeistof, zie de paragraaf
"Vloeistoffen en smeermiddelen" in het
hoofdstuk "Technische specificaties". De
auto is uitgerust met een automatisch
AdBlue®-verwarmingssysteem zodra de
motor aanslaat, hetgeen maakt dat systeem
correct werkt bij temperaturen lager dan
12°F (-11°C).
OPMERKING:
AdBlue® (UREUM) bevriest bij tempera
-
turen lager dan 12 °F (-11 °C).
Opslag van AdBlue® (UREUM)
AdBlue® (UREUM) wordt beschouwd als
een zeer stabiel product met een lange houd -
baarheid. Als AdBlue® (UREUM) wordt
bewaard bij temperaturen tussen -12 °C en
32 °C (10 °F en 90 °F), is het ten minste één
jaar houdbaar.
AdBlue® (UREUM) kan bij de laagste
temperaturen bevriezen. AdBlue® (UREUM)
kan bijvoorbeeld bevriezen bij een tempera -
tuur van of onder -11 °C (12 °F). Het
systeem is ontworpen voor gebruik in deze
omgeving.
Vul nooit brandstof bij wanneer de motor
draait. Dit is in strijd met de richtlijnen
in de meeste landen en kan ertoe leiden
dat het storingslampje gaat branden.
Breng geen object/dop dat/die niet
specifiek voor de auto is geleverd aan op
het uiteinde van de vulleiding. Het
gebruik van niet-compatibele objecten/
doppen kan leiden tot een drukverhoging
in de tank, waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
Er kan brand ontstaan als u een jerrycan
die in een auto staat met brandstof vult.
Dit kan leiden tot brandwonden. Plaats
een jerrycan altijd op de grond alvorens
deze te vullen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd) LET OP!
Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
diesel voor motorvoertuigen conform de
EN 590 Europese specificaties. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan onherstelbare schade toebrengen aan
de motor en daarmee de garantie ongeldig
maken vanwege de veroorzaakte schade.
Als u per ongeluk andere soorten brandstof
in de tank stopt, start de motor niet. Maak
de tank leeg. Ook als de motor slechts zeer
kort heeft gedraaid, moet behalve de
brandstoftank ook het gehele
brandstofcircuit worden afgetapt.
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 190
191
OPMERKING:
Bij het werken met AdBlue® (UREUM) is het
volgende van belang:
Alle reservoirs of onderdelen die in contact
komen met AdBlue® (UREUM), moeten
compatibel zijn met AdBlue® (UREUM)
(kunststof of roestvrij staal). Koper,
messing, aluminium, ijzer of niet-roestvrij
staal moet worden vermeden, omdat ze
onderhevig zijn aan corrosie door AdBlue®
(UREUM).
Als AdBlue® (UREUM) wordt gemorst,
moet het volledig worden opgeveegd.
AdBlue® (UREUM) toevoegen
Randvoorwaarden
AdBlue® (UREUM) bevriest bij tempera-
turen lager dan 12 °F (-11 °C). Als de auto
langere tijd bij deze temperatuur stilstaat,
kan bijvullen moeilijk zijn. Daarom wordt
aangeraden om de auto in een garage en/of
verwarmde omgeving te parkeren en te
wachten totdat de AdBlue® (UREUM) weer
vloeibaar geworden is alvorens bij te vullen. Ga als volgt te werk:
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond
en stop de motor door de contactschake-
laar in de OFF-stand te draaien.
Open de brandstofvulklep, draai de
(blauwe) dop van de AdBlue®
(UREUM)-vulopening los en verwijder die.
Vulopening AdBlue® (UREUM) Bijvullen met mondstukken
U kunt bij elke AdBlue® (UREUM)-leveran
-
cier bijvullen.
Ga als volgt te werk:Steek het AdBlue® (UREUM)-mondstuk
in de vulopening, start met bijvullen en
stop met bijvullen bij de eerste afschake-
ling (de afschakeling geeft aan dat de
AdBlue® (UREUM) tank vol is). Ga niet
verder met vullen, om morsen van
AdBlue® (UREUM) te voorkomen.
Verwijder het mondstuk.
Bijvullen met een jerrycan
Ga als volgt te werk:
Controleer de vervaldatum.
Lees de gebruiksinstructies op het label
voordat u de inhoud van de jerrycan in de
AdBlue® (UREUM)-tank giet.
1 — Vuldop AdBlue® (UREUM)
2 — Brandstofvulklep
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 191
211
F3710 A roodInstrumentenpaneel, regelmodule aandrijflijn, adaptieve cruise
control, ECC-blower (HVAC)
(*)
F38 20 A geelPortiervergrendeling/-ontgrendeling, ontgrendeling van de achterklep
F42 7,5 A bruinRemsysteemmodule, elektrische stuurbekrachtiging
(*)
F43 20 A geelRuitensproeierpomp voor en achter
F47 20 A geelRuitmechanisme linksachter
F48 20 A geelRuitmechanisme rechtsachter
F49 7,5 A bruinParkeersensoren, dode hoek, spanningsstabilisator,
vochtigheidssensor, elektronisch stuurslot, temperatuursensor,
spiegel, stoelverwarming, licht- en regensensor, start/stop-schakelaar
(*)
F50 7,5 A bruinRegelaar voor vasthouden inzittende
(*)
F51 7,5 A bruinElektronische klimaatregeling, inzittendenclassificatie,
achteruitrijcamera, klimaatregeling, koplamphoogteregeling,
terreinselectie, achterruitverwarming, gebruik van de trekhaak,
voelbare indicatie rijstrook verlaten
(*)
F53 7,5 A bruinContactschakelaarmodule zonder sleutel, elektrische parkeerrem,
RF-hub, instrumentenpaneel
(*)
F94 15 A blauwLendensteunverstelling bestuurdersstoel, voedingsuitgangen
Locatie Meszekering Omschrijving
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 211
225
Een band repareren met de bandenservicekit
Wanneer u stopt om de bandenservicekit te
gebruiken:
1. Parkeer de auto op een veilige plaats enschakel de waarschuwingsknipperlichten
in.
2. Zorg dat het ventiel (op het wiel van de lekke band) zich vlakbij de grond
bevindt. In die stand reikt de slang van
de bandenservicekit tot het ventiel en
kan de bandenservicekit recht op de
grond staan. Hierdoor bevindt de set zich
in de beste positie voor het inspuiten van
het afdichtingsmiddel in de lekke band
en het bedienen van de luchtpomp.
Verplaats de auto zo nodig om het ventiel
in die positie te brengen voordat u
begint.
3. Zet de versnellingsbak in de stand PARK en zet het contact in de stand OFF.
4. Trek de handrem aan. Voorbereiding van het gebruik van bandser
-
vicekit:
1. Rol de afdichtingsslang uit en verwijder de dop van de fitting aan het uiteinde van
de slang.
2. Zet de bandservicekit recht op de grond, naast de lekke band.
3. Verwijder het dopje van het
ventiel en schroef de fitting aan het
uiteinde van de afdichtingsslang op
het ventiel.
4. Maak de stekker los en steek de
stekker in de 12 Volt-aansluiting
van het voertuig.
OPMERKING:
Verwijder geen voorwerpen (bijvoorbeeld
schroeven of spijkers) uit de band.
Afdichtingsmiddel uit de bandservicekit in
de lekke band spuiten: 1. Start altijd het voertuig voordat u
de bandservicekit inschakelt.
2. Controleer of de functieregel -
knop op de stand voor de afdich -
tingsfunctie staat.
Voorkom dat de bandenreparatieset in
contact komt met uw haar, ogen of
kleding. Het afdichtmiddel van de
bandenreparatieset is schadelijk bij
inademen, inslikken en huidcontact. Het
veroorzaakt irritatie van de huid, ogen en
luchtwegen. Spoel onmiddellijk met veel
water na eventuele aanraking met de
ogen of de huid. Trek zo snel mogelijk
andere kleding aan wanneer TIREFIT in
aanraking is gekomen met de kleding.
De afdichtingsoplossing van de banden -
reparatieset bevat latexrubber. Raad -
pleeg bij een allergische reactie of
huiduitslag onmiddellijk een arts. Houd
de bandenreparatieset buiten het bereik
van kinderen. Bij inslikken de mond met
veel water uitspoelen en veel water
drinken. Braken niet opwekken! Direct
een arts raadplegen.
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 225
261
(Vervolgd)
Oliepeil controleren
Om een optimale smering van de motor te
waarborgen, moet het juiste motoroliepeil
gehandhaafd blijven. Controleer het oliepeil
daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke
tankstop. Het ideale tijdstip voor een
controle van het motoroliepeil is ongeveer
vijf minuten nadat een volledig opgewarmde
motor is uitgeschakeld.
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat. De meting is dan
nauwkeuriger.Er zijn vier mogelijke peilstoksoorten,
Gearceerde zone.
Gearceerde zone met markering SAFE.
Kruisarcering met woord MIN aan de
ondergrens en MAX aan de bovengrens.
Kruisarcering gemarkeerd met kuiltjes bij
de MIN- en MAX-uiteinden van het bereik.
OPMERKING:
Handhaaf het motoroliepeil altijd binnen de
kruisarcering op de peilstok.
Als het oliepeil tot het onderste deel van de
peilstok komt en u vult 1,0 liter (1 quart) olie
bij, neemt het oliepeil toe tot het bovenste
merkteken.
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen
Het vloeistofreservoir bevindt zich vóór in het
motorcompartiment. Controleer regelmatig
de inhoud van het reservoir. Vul het reservoir
met een ruitensproeieroplossing (geen radia -
teur-antivries) en laat het systeem enkele
seconden werken om de restvloeistof weg te
spoelen.
WAARSCHUWING!
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de
motorruimte: deze kan gas en ontvlam -
bare dampen bevatten, met het risico
van brand.
Wees zeer voorzichtig bij werkzaam -
heden in de motorruimte wanneer de
motor heet is: u zou brandwonden
kunnen oplopen. Kom niet te dicht bij de
radiateurventilator: de elektrische venti -
lator kan starten; verwondingsgevaar.
Sjaals, stropdassen en andere losse
kledingstukken kunnen worden gegrepen
door bewegende onderdelen.
LET OP!
Zorg dat u de verschillende soorten vloei -
stoffen niet met elkaar verwisselt
wanneer u deze bijvult: ze zijn niet
onderling compatibel! Als u bijvult met
een ongeschikte vloeistof, kan uw auto
ernstig beschadigd raken.
Het oliepeil mag nooit de MAX-marke-
ring overschrijden.
Vul altijd motorolie bij met dezelfde
specificaties als de olie die al aanwezig
is in de motor.
Wacht bij het bijvullen van de motorolie
tot de motor is afgekoeld voordat u de
vuldop losmaakt, met name bij auto's
met een aluminium dop. WAARSCHU -
WING: verbrandingsgevaar!
Als het carter met te veel of te weinig
motorolie wordt gevuld, kan aëratie of
verlies van oliedruk optreden. Dit kan
leiden tot motorschade.
LET OP! (Vervolgd)
20_MP_UG_NL_EU_t.book Page 261