Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), gaat er bij de
ring in stand
geen lampje branden.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring 1 fig. 27 op
. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de
dagverlichting uitgeschakeld en het
stadslicht, dimlicht en
kentekenverlichting worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door de
linker ring eerst naar de stand
en
vervolgens naar de stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
Als de parkeerlichten branden klinkt een
geluidssignaal met de parkeerlichten
aan. Het geluidssignaal gaat uit als het
bestuurdersportier wordt gesloten.
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™5"of7" HD-systeem
(waar voorzien).
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Zet de linker ring in stand
.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker ring naar een andere stand dan
draaien.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand). Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Als
de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
Trek hendel 1 fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
2804126J0002EM
23
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling koplampen werkt
met de startinrichting op MAR en
ingeschakeld dimlicht.
Druk op
enop het
bedieningspaneel.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft een visuele indicatie van de
ingestelde stand aan.
Stand 0: een of twee personen op
de voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage
in de bagageruimte;
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 30 ). Wanneer de
mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het
lampje
op het instrumentenpaneel
tegelijkertijd branden.
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op knop 1 om de mistlichten in te
schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.Flanklichten
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken
van de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in
het voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 31 ). Wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Druk, met het contact op MAR en met
ingeschakeld dimlicht en/of
ingeschakelde mistlichten op de knop
1 om de mistlichten in te schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 27 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.
2904126J0003EM
3004126J0008EM
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linker hendel 1 fig. 28 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld."Lane change"-functie
Om een rijbaanwissel aan te geven
tijdens het rijden, moet de linker hendel
minder dan een halve seconde naar de
niet-stabiele stand worden bewogen.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf keer en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
INSTAPVERLICHTING
Met de contactsleutel op MAR activeert
deze functie bij elke ontgrendeling van
de auto met de afstandsbediening
25 seconden lang de stadslichten en de
kentekenplaatverlichting.
De inschakeling van functie kan via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem geregeld worden.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als de activeringstijd
(25 seconden) is verstreken of wanneer
de portieren weer worden vergrendeld,
ofwel wanneer de contactsleutel op een
andere stand dan MAR wordt gedraaid.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Inschakelen
Zet de startinrichting op STOP.
Binnen 2 minuten de linkerhendel in de
knippermodus van het grootlicht
trekken, elke verplaatsing van de hendel
komt overeen met een toename van
30 seconden vertraging op
uitschakeling van koplampen tot een
maximum van 210 seconden (gelijk aan
7 knipperingen).
Uitschakelen
Laat de linkerhendel een paar
seconden in de stand voor het
grootlicht staan.
BELANGRIJK
20)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagverlichting toegestaan.
21)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
3104126J0009EM
25
1 - instellingsknop voor temperatuur
passagierscompartiment; de ingestelde
temperatuur wordt getoond op het
display;
2 - MAX A/C functie op knop;
3 - Aan/uit knop compressor
klimaatregeling;
4 - knop voor activering MAX DEF
functie (snelle ontdooiing/ontwaseming
voorruit);
5 - aan/uit-knop klimaatregeling;
6 - instellingsknop voor
ventilatorsnelheid; de ingestelde
temperatuur wordt getoond op het
display;
7 - Luchtverdeelknoppen;
8 - toets voor inschakeling/
uitschakeling achterruitverwarming;
9 - aan/uit-knop interne
luchtrecirculatie;
10 - inschakelingsknop AUTO-functie
(automatische werking).Selectie luchtverdeling
Door op de knoppen//,te
drukken, kan handmatig een van de
5 instellingen voor de luchtverdeling
worden gekozen:
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de voorruit
en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters
in het midden en aan de zijkant van
het dashboard om de borst en het
gezicht tijdens het warme seizoen te
verkoelen.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur,
waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen
beenruimten (hetere lucht) en
uitstroomopeningen
midden/zijkanten dashboard
(koelere lucht). Deze
luchtverdeling is bijzonder
nuttig op zonnige dagen in het
voor- en najaar.
+Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen
beenruimten en luchtroosters
voor voorruit en voorin aan de
zijkanten. Deze luchtverdeling
zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur
en voorkomt dat de ruiten
beslaan.
In de AUTO-modus wordt de
luchtverdeling automatisch door de
klimaatregeling geregeld (de leds op de
knoppen 7 zijn uit). Bij handmatige
bediening wordt de ingestelde
luchtverdeling aangegeven door het
aangaan van de leds op de betreffende
knoppen.
Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de
betreffende functie gelijktijdig met de
reeds ingestelde functies geactiveerd.
Als een knop wordt ingedrukt waarvan
de functie reeds actief is, wordt de
werking geannuleerd en gaat de
betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een
handmatige instelling te herstellen.
32
KENNISMAKING MET DE AUTO
ELEKTRISCHE
STUURBE-
KRACHTIGING
"DUALDRIVE"
Dit systeem werkt alleen als de
contactsleutel in de stand MAR staat en
bij draaiende motor. Met de elektrische
stuurbekrachtiging kan de benodigde
kracht voor het verdraaien van het
stuurwiel op basis van de
rijomstandigheden geregeld worden.
IN-/UITSCHAKELING
STUURBEKRACHTIGING
28) 29)
Inschakeling/uitschakeling:
Druk op de fig. 42 knop.De inschakeling van de functie wordt
gemeld door een visuele weergave
(CITY) op het instrumentenpaneel of,
afhankelijk van de versie, op het display.
Wanneer de CITY-functie is
ingeschakeld, draait het stuur erg licht,
waardoor makkelijker kan worden
geparkeerd: daarom is deze functie
bijzonder geschikt voor het rijden in de
stad.
Als de knop wordt ingedrukt tijdens het
draaien aan het stuur, wordt de
stuurbekrachtiging pas voelbaar
wanneer het stuur in de andere richting
wordt gedraaid of losgelaten. Op deze
manier wordt de stuurervaring niet
abrupt gewijzigd.
BELANGRIJK
28)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem en
de garantie in gevaar brengen en het kan
ook ernstige veiligheidsproblemen
veroorzaken of erin resulteren dat de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
29)Stop, voordat er
onderhoudswerkzaamheden verricht
worden, altijd de motor en verwijder de
contactsleutel uit het slot om de
stuurkolom te vergrendelen (in het
bijzonder wanneer de wielen van de auto
los van de grond staan). Als dit niet
mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de
stand MAR moet staan of als de motor
moet draaien), de hoofdzekering van de
elektrische stuurbekrachtiging verwijderen.
42P2000025-000-000
35
Druk op de knop op het
instrumentenpaneel fig. 67
als u op
benzine wilt rijden. De overschakeling is
correct verricht als de led boven de
knop gaat branden.
Onafhankelijk van het laatst gebruikte
brandstoftoevoersysteem, zal het
systeem bij de volgende keer dat de
motor gestart wordt, na deaanvankelijke benzinefase, automatisch
overschakelen naar LPG.
De streepjes 2 fig. 68 op het display
geven het LPG-niveau in de tank aan.
Om te garanderen dat de omschakeling
in volstrekte veiligheid plaatsvindt,
hangt de daadwerkelijke omschakeling
naar het gewenste brandstofsysteem af
van de omstandigheden waaronder de
auto gebruikt wordt, en hoeft dus niet
onmiddellijk te zijn. De omschakeling
wordt bevestigd door het aan-/uitgaan
van het groene lampje
op het
instrumentenpaneel.
Opmerking
Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid
van de kleppen gehoord worden als
deze het circuit onder druk zetten. Bij
de omschakellogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussenhet tikkende geluid van de kleppen en
het uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.
Bovendien kan, bij het starten bij een
buitentemperatuur van minder dan
ongeveer -10 °C, de omschakeltijd van
benzine naar LPG langer zijn om de
drukregelaar voor te verwarmen.
Druk bij stilstaande auto en met
lopende motor of terwijl u rijdt op de
knop
fig. 67 op het
instrumentenpaneel om van de ene
naar de andere brandstof over te
schakelen.
16) 17)
LPG-BRANDSTOFRESERVE
Wanneer de resterende hoeveelheid
LPG onder 1/5 van de tankinhoud
komt:
blijft het eerste streepje op het
display 1 fig. 69 branden;
66PGL00022
67PGL00001
68PGL00023
69PGL00029
44
KENNISMAKING MET DE AUTO
gaat het gele lampje2ophet
instrumentenpaneel branden;
klinkt er een geluidssignaal.
Het knipperen op het display gaat door
tot de volgende LPG-tankbeurt, ook als
de motor op benzine loopt.
Als de LPG op is, schakelt het systeem
automatisch over naar benzine en gaat
het lampje
1 fig. 66 op het
instrumentenpaneel branden.
MELDING STORING VAN HET
SYSTEEM
Bij een storing in het LPG-systeem
wordt het symbool
weergegeven en
worden alle peilstreepjes uitgeschakeld.
Neem in dat geval zo snel mogelijk
contact op met een Fiat
Servicenetwerk, en rijd verder op
benzine.
TANKEN
18) 19)
LPG
Maximale vulcapaciteit (inclusief
reserve): 50 liter. Er is bij de waarde
reeds rekening gehouden met de 80%
vullimiet van de tank en de
resthoeveelheid die nodig is voor de
opvoering; deze waarde
vertegenwoordigt de maximum
toelaatbare vulinhoud.Bovendien kan deze maximuminhoud,
na herhaaldelijk tanken, afwijken
wegens verschillen tussen de
toevoerdrukwaarden bij de tankstations,
pompen met verschillende
toevoer-/blokkeringswaarden, of een
tank die niet helemaal leeg is.
BELANGRIJK Om een inconsistente
weergave van de LPG-meter op het
instrumentenpaneel te voorkomen, is
het raadzaam om bij elke tankbeurt
minstens 10 liter te tanken.
BELANGRIJK
33)Let wel dat in sommige landen
(inclusief Italië) wettelijke beperkingen
gelden voor het parkeren/stallen van auto's
die rijden op gas dat dichter is dan
zuurstof; LPG valt onder deze categorie.
34)Als er gaslucht wordt waargenomen,
schakel dan over van werking op LPG naar
werking op benzine en ga onmiddellijk naar
een Fiat Servicepunt om het voertuig te
laten controleren en eventuele
systeemstoringen uit te sluiten.
BELANGRIJK
12)De auto is uitgerust met een gasvormig
LPG inspuitsysteem dat speciaal
ontworpen is voor deze auto: daarom is het
absoluut verboden de configuratie van het
systeem of de componenten ervan te
wijzigen. Het gebruik van andere
componenten of materialen zou kunnen
leiden tot een slechte werking en
verminderde veiligheid; neem dus in geval
van problemen altijd contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Volg, om beschadiging
aan onderdelen van het gassysteem te
voorkomen, wanneer het voertuig wordt
gesleept of opgekrikt, de aanwijzingen op
die beschreven zijn in de paragraaf "Slepen
van het voertuig" van het Instructieboek.
13)Het systeem werkt op temperaturen
tussen -20°C en 100°C.
14)Bij gebruik van een lakoven moet de
LPG-tank uit de auto verwijderd worden en
later weer worden gemonteerd bij het Fiat
Servicenetwerk. Alhoewel het LPG-systeem
talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan als de
auto langere tijd niet gebruikt wordt of als
het voertuig verplaatst wordt in een
noodgeval na panne of een ongeval: draai
de bevestigingselementen van de LPG-tank
los en verwijder de tank. Draai de
LPG-kraan dicht door de ringmoer
rechtsom te draaien (zie "Passieve/actieve
veiligheid"). Zet het deksel terug en draai de
bevestigingen weer vast.
45
15)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid van
de kleppen gehoord worden als deze het
circuit onder druk zetten. Bij de
omschakellogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussen het
tikkende geluid van de kleppen en het
uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.
16)Schakel niet om tussen de twee
werkingsmethodes tijdens het starten van
de motor.
17)In bijzondere gebruiksomstandigheden,
zoals starten en de werking op LPG met
een laag propaangehalte bij lage
buitentemperaturen, kan het systeem
tijdelijk omschakelen naar de werking op
benzine, zonder dat er op het display een
indicatie verschijnt of een lampje gaat
branden. Als het LPG-niveau in de tank
laag is of als er hoge prestaties gevraagd
worden (bijv. inhalen, volgeladen auto, steile
hellingen) kan het systeem automatisch
overschakelen naar werking op benzine om
het vereiste motorvermogen te garanderen;
het groene lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om dit
aan te geven. Wanneer bovengenoemde
omstandigheden niet langer aanwezig zijn,
keert het systeem automatisch terug naar
werking op LPG en gaat het groene lampje
uit. Om bovenbeschreven automatische
omschakeling te verkrijgen, moet u zich
ervan verzekeren dat er altijd voldoende
brandstof in de benzinetank zit.18)Het strikt verboden is om additieven in
LPG te gebruiken. Het wordt geadviseerd
zo nu en dan (minstens één keer elke zes
maanden), de LPG in de tank volledig op te
maken en bij de volgende tankbeurt te
controleren of de maximuminhoud van
42 liter (inclusief reserve) (met een tolerantie
van 1 liter) niet overschreden wordt. Als het
niveau de 42 liter (inclusief reserve)
overschrijdt, neem dan onmiddellijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
19)Gebruik uitsluitend LPG voor
motorvoertuigen.
ACTIVE GRILLE
SHUTTER
(indien aanwezig)
Uw auto kan voorzien zijn van een
Active Grille Shutter. Dit is een
automatisch systeem met beweegbare
panelen dat zich voor het koelsysteem
bevindt. Deze panelen kunnen zich
automatisch openen en sluiten om de
aerodynamische efficiëntie van de auto
te verbeteren en daardoor zowel het
brandstofverbruik terug te dringen als
een optimale bedrijfstemperatuur voor
de motor te bewerkstelligen.
Indien meer lucht nodig is om te koelen
(bijv. tijdens ritten in de stad), zullen de
panelen zich openen, terwijl de grille zal
sluiten bij lage temperaturen of een
toereikende luchtstroom (bijv. tijdens
ritten op snelwegen).
Bij een fout zal op het
instrumentenpaneel het lampje
gaan branden.
46
KENNISMAKING MET DE AUTO