ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
146) 147)
Elektronische stabiliteitscontrole
ESC
Dit systeem helpt de bestuurder
controle over het voertuig te houden
onder "kritieke" rijomstandigheden (bij
het vermijden van obstakels, gripverlies
in een bocht, enz.).
Werkingsprincipe
Een sensor op het stuurwiel herkent het
rijtraject dat de bestuurder wil volgen.
Andere sensoren in het voertuig meten
het daadwerkelijke traject.
Het systeem vergelijkt het met het
traject dat de bestuurder in
werkelijkheid volgt en corrigeert het,
indien nodig, door een paar wielen af te
remmen en/of het motorvermogen te
verlagen als het systeem is
ingeschakeld; in dit geval gaat het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel knipperen.
Regeling bij onderstuur
Dit systeem optimaliseert de werking
van de ESC in gevallen van duidelijke
onderstuur (gripverlies aan de
voorkant).Tractieregeling
Dit systeem beperkt het slippen van de
aandrijfwielen en helpt het voertuig
onder controle te houden bij het
wegrijden, versnellen of afremmen.
Werkingsprincipe
Dankzij de sensor in de wielen meet en
vergelijkt dit systeem de draaisnelheid
van het aandrijfwiel en kan het op die
manier gripverlies direct detecteren. Als
een wiel begint te glijden, grijpt het
systeem in door te remmen en de
aandrijving aan te passen aan het
gripniveau op de weg.
Het systeem past ook de motortoeren
aan de grip van de wielen op de weg
aan, ongeacht het gebruik van het
gaspedaal door de bestuurder.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het display
weergegeven en gaan de
waarschuwingslampjesenaan. In dit geval worden de ESC en
tractieregeling uitgeschakeld. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PBA-SYSTEEM (Panic
Brake Assist)
Dit is een aanvullend systeem op het
ABS waarmee u de remafstand van het
voertuig kunt verkleinen.
Werkingsprincipe
Het systeem detecteert het als wordt
geremd in een noodgeval.In dergelijke gevallen zorgt de
rembekrachtiging dat er maximaal
wordt geremd, waardoor het ABS ook
ingrijpt.
Het ABS is actief tot het rempedaal
wordt losgelaten.
Alarmknipperlichten aan
Afhankelijk van de versies, kunnen de
alarmknipperlichten aangaan als
plotseling wordt geremd.
Anticiperend remmen
Afhankelijk van de versies, anticipeert
het systeem, als het gaspedaal snel
wordt losgelaten, het remmen om de
remafstand te verkleinen.
Bij gebruik van de cruise-control:
als u het gaspedaal gebruikt en
loslaat, kan het systeem worden
geactiveerd;
als u het gaspedaal niet gebruikt,
wordt het systeem niet geactiveerd.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt een bericht
daaromtrent op het instrumentenpaneel
weergegeven en gaat het alarmlampje
aan.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
136
VEILIGHEID
TSA (Trailer Stability
Assist) RIJASSISTENTIE
MET EEN AANHANGER
Dit systeem helpt u de controle over het
voertuig te behouden als u een
aanhanger gebruikt. Het detecteert
slingerbewegingen van de aanhanger
onder bepaalde rijomstandigheden.
BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
het sleepsysteem moeten zijn
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk;
de bedrading moet zijn goedgekeurd
door het Fiat Servicenetwerk;
de aanhanger moet op het voertuig
zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De functie stabiliseert het voertuig door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om het slingeren veroorzaakt
door de aanhanger te verminderen;
met vier wielen te remmen en het
motorkoppel te beperken om de
rijsnelheid te verlagen tot het slingeren
stopt.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren
over de situatie.
TRACTION PLUS
(GRIPREGELING)
147)
23)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de gripregeling voor een
eenvoudigere beheersing van het
voertuig onder omstandigheden met
minder grip (onverhard wegdek).
"Wegmodus"
Wanneer het voertuig wordt gestart,
wordt een speciaal bericht op het
display weergegeven. Het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel is uit. Deze stand
garandeert optimaal gebruik onder
normale wegomstandigheden (droog,
nat wegdek, lichte sneeuw, enz.).
De "wegmodus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem.
"Traction + modus"
Druk op knop 1 fig. 207: het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan samen
met een speciaal bericht.Deze stand zorgt voor optimaal gebruik
op een onverhard wegdek (zand,
modder, droge bladeren, enz.). In deze
stand moet de bestuurder het
motortoerental regelen. Bij een snelheid
hoger dan 50 km/h schakelt het
systeem automatisch over op de
"Wegmodus" en gaat het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel uit.
HEUVELOPWAARTS
WEGRIJDEN MET
BEHULP VAN HILL
HOLDER
148)
Afhankelijk van de hellingsgraad kan het
systeem de bestuurder helpen
heuvelopwaarts weg te rijden.
207T36668
137
Afhankelijk van de hellingsgraad,
voorkomt het systeem dat het voertuig
achteruit rolt, door in te grijpen met
behulp van de remmen, zodra de
bestuurder zijn voet van de rem neemt
om het gaspedaal in te trappen.
Werking van het systeem
Het systeem werkt alleen als de
versnellingspook niet in de vrijstand
staat en als het voertuig volledig
stilstaat (met druk op het rempedaal).
BELANGRIJK
142)De remmen werken nog. Plotseling
remmen is echter gevaarlijk en daarom
moet u de auto stilzetten zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
143)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
144)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
145)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
146)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.147)Deze functies vormen een extra
bijdrage aan de veiligheid onder kritieke
rijomstandigheden, waardoor de
bestuurder het gedrag van het voertuig kan
aanpassen aan het traject dat is uitgezet
door de bestuurder. Deze functies grijpen
niet in in plaats van de bestuurder, noch
staan ze toe dat de bestuurder de
snelheidslimieten van het voertuig negeert
en aangespoord wordt sneller te gaan
rijden. Ze vormen dus nooit een vervanging
voor de aandacht en de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
tijdens het besturen van het voertuig (de
bestuurder moet altijd goed opletten voor
onverwachte situaties die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen).
148)Het Hill Start systeem kan mogelijk
niet onder alle omstandigheden voorkomen
dat het voertuig volledig achteruit rolt (steile
helling, enz.). De bestuurder kan echter
gebruik maken van het rempedaal om het
achteruitrollen van het voertuig te stoppen.
Assistentie tijdens het heuvelopwaarts
wegrijden kan niet voor langdurige stilstand
worden gebruikt: gebruik het rempedaal.
Deze functie is niet ontworpen om het
voertuig permanent stil te houden. Gebruik,
indien nodig, het rempedaal om het
voertuig te stoppen. De bestuurder moet in
het bijzonder opletten voor gladde
oppervlakken of oppervlakken met slechte
grip. Gevaar voor ernstige letsel.
BELANGRIJK
23)Als de banden moeten worden
vervangen, mogen alleen banden van
hetzelfde merk, maat, type en structuur op
het voertuig worden aangebracht. Ze
moeten identiek zijn aan de originele
banden of overeenkomen met de banden
aanbevolen door het Fiat Servicenetwerk.
138
VEILIGHEID
BELANGRIJK Onverwachte afnamen in
bandenspanning (klapband, enz.)
worden mogelijk niet door het systeem
gedetecteerd.
Het waarschuwingslampje knippert
samen met een speciaal bericht op het
display en een geluidssignaal (waar
aanwezig).
Dit bericht gaat gepaard met het
waarschuwingslampjeSTOP.
Dit betekent dat ten minste een van de
banden lek is of heel zacht is. Vervang
de band of neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk als de band lek is.
Pomp de band weer op als deze zacht
is.
Controlelampje 1 fig. 208 knippert een
paar seconden voordat het permanent
aanblijft en een bijbehorend bericht
wordt weergegeven.
Dit bericht gaat gepaard met het lampje
.
Ze geven aan dat een van de banden
geen sensor heeft (bijv. de
reserveband). Neem in alle overige
gevallen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.Nieuwe voorschriften omtrent
bandenspanning
De bandenspanning moet met
koude banden worden
gecontroleerd(zie het etiket aan de
kolom van het bestuurdersportier). Als
de bandenspanning niet metkoude
banden kan worden gecontroleerd,
verhoog dan de spanning 0,2-0,3 bar
(3 PSI).
Laat een hete band nooit leeglopen.
Voertuig met TPMS
In geval van een lekke band (lekkage,
onvoldoende lucht, enz.) gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Zie
paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM”.
Reservewiel
Als het voertuig over een reserveband
beschikt, bevat deze geen sensor. Als
de band op het voertuig is gemonteerd,
knippert controlelampje 1 fig. 208 een
paar seconden voordat het samen met
lampje
aanblijft, terwijl een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Spuitbus voor de reparatie van
banden en opblaaskit
Gebruik conform de specificaties van
het ventiel alleen apparatuur
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk.Raadpleeg de paragraaf "Bandenkit" in
het hoofdstuk "Noodgevallen".
BELANGRIJK Deze functie biedt de
bestuurder extra ondersteuning, maar
kan de bestuurder niet vervangen. U
wordt hierdoor niet vrijgesteld van de
gebruikelijke rijveiligheid of de
verantwoordelijkheid in geval van een
ongeval. Controleer de
bandenspanning, inclusief die van de
reserveband, één keer per maand.
BELANGRIJK Voor de veiligheid van de
bestuurder en alle andere inzittenden
moet u stoppen zodra de
verkeersomstandigheden dit toestaan
wanneer hetSTOP
waarschuwingslampje aan gaat.
140
VEILIGHEID
DE AUTO PARKEREN
156) 157)
27) 28) 29)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met wiggen of stenen.
BELANGRIJK Laat de autoNOOIT
achter met de versnelling in de
vrijstand.
HANDREM
Om de handrem in te schakelen, de
hendel omhoog trekken en controleren
of het voertuig goed stilstaat. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Om de handrem los te laten, de hendel
iets omhoog trekken, druk dan op knop
2 fig. 214en begeleid de hendel omlaag
naar zijn ruststand. Het indicatielampje
schakelt uit.
BELANGRIJK
156)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder bovendien
altijd de contactsleutel als het voertuig
wordt verlaten en neem deze mee.
157)Bij auto's met een armsteun voor,
moet deze armsteun worden opgetild om
te voorkomen dat deze de werking van de
hendel in de weg zit.
BELANGRIJK
27)Afhankelijk van de helling en/of
belasting kan het nodig zijn de rem nog
twee klikken aan te trekken.
28)Controleer of tijdens het rijden de
handrem volledig omlaag zit en is
uitgeschakeld (het rode lampje is uit): de
handrem zou oververhit of beschadigd
kunnen raken.29)Na een botsing met een stoeprand, een
hoge opstap, of andere soorten
stadsobstakels, moet u uw voertuig laten
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om risico’s op ongelukken te voorkomen:
het kan een beschadigde as-schacht,
stuurwiel of ander onderdeel zijn.
214T36534
145
SNELHEIDSBEGRENZER
162)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 221 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.
OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
162)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 222 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
221T36705
222T36559
148
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te
vinden.ALARMLICHTEN............153
LAMP BINNENVERLICHTING
VERVANGEN...............153
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN...............155
ZEKERINGEN IN HET INTERIEUR .159
IN GEVAL VAN EEN LEKKE
BAND...................163
EEN WIEL VERVANGEN........163
BANDENOPBLAASKIT.........166
STARTEN MET HULPACCU.....168
ACCU OPLADEN............170
SLEPEN VAN HET VOERTUIG. . . .171
152
NOODGEVALLEN
Verlichting dashboardkastje
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 4 fig. 234 uit de houder.
Typen lampen: W5WVervang het lampje en plaats de
vastklemlens terug.
Bagageruimteverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 5 fig. 235 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en plaats de
vastklemlens terug.Verlichting achterstoelen
(6 fig. 236 )
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
163)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
233T38811
4
234T36569-1
5
235T36568-1
6
236T40632-1
154
NOODGEVALLEN