153
Uitschakelen/inschakelen
Met / / zonder audiosysteem
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Werking
Primaire werkingsvoorwaarden
- H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-
D
e schuifdeur moet zijn gesloten.
-
D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt.
-
H
et laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
-
D
e temperatuur van de motor moet binnen
het nominale werkingsbereik liggen.
-
D
e buitentemperatuur moet tussen 0 °C en
35
°C liggen.
De motor in standby zetten
(STOP-stand)
De motor wordt automatisch in standby gezet
als de bestuurder de intentie aangeeft te willen
stoppen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u bij een snelheid lager
dan 20
km/h of bij gestopte auto (afhankelijk
van de motor) de versnellingshendel in de
neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
Bij auto's met een automatische transmissie :
met het rempedaal ingetrapt of de
selectiehendel in de stand N , bij gestopte auto.
Bij auto's met een elektronische
versnellingsbak : als u bij een snelheid
van 20
km/h het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet, bij gestopte
auto.
Te l l e r
Een teller houdt bij hoe lang standby tijdens
een traject is geactiveerd. De teller wordt elke
keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.
Bijzonderheden:
Het systeem schakelt niet naar standby
als niet minimaal is voldaan aan een van
de voor waarden voor de werking en in de
volgende gevallen:
-
D
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts).
-
D
e auto heeft sinds de laatste start (met
de sleutel of de " START/STOP"-knop) niet
sneller dan 10
km/h gereden.
-
A
ls het draaien van de motor nodig is
om het interieur op een aangename
temperatuur te houden.
-
D
e ontwaseming is ingeschakeld. In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld .
Met touchscreen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld in het
configuratiemenu van de auto.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
6
Rijden
154
Motor opnieuw starten (stand
S TA R T )
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
als de bestuurder de intentie aangeeft weer
weg te willen rijden.
Met een handgeschakelde versnellingsbak,
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
Bij een automatische transmissie :
-
M
et de selectiehendel in de stand D of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M .
-
M
et de selectiehendel in de stand P en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R , N, D of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak :
-
M
et de selectiehendel in de stand A of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand A of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als
opnieuw aan de voor waarden voor de werking
is voldaan en in de volgende gevallen.
-
B
ij een handgeschakelde
versnellingsbak : als de snelheid van de
auto hoger wordt dan 25
km/h of 3 km/h
(afhankelijk van de motor).
-
B
ij een automatische transmissie : als
de snelheid van de auto hoger wordt dan
3
km/h, In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
F
L
aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de stand N te
selecteren en het rempedaal in te trappen.
F
Z
et het contact uit en start de motor
opnieuw met de sleutel of door op de knop
" START/STOP " te drukken. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bij een storing in het systeem gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Rijden
165
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Trap het gaspedaalin om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden (de
ingestelde snelheid knippert).
Laat om terug te keren naar de ingestelde
snelheid het gaspedaal los (wanneer
deze snelheid weer is bereikt, stopt de
snelheidsweergave met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
-
I
n een stedelijk gebied met
overstekende voetgangers,
-
i
n druk verkeer,
-
o
p bochtige of steile wegen,
-
o
p gladde of overstroomde wegen,
-
i
n ongunstige weersomstandigheden,
-
r
ijden op een kombaan,
-
r
ijden op een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.Snelheidsregelaar
Raadpleeg Algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
en Snelheidsregelaar - specifieke adviezen :
Met behulp van dit systeem kan
de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
of een elektronisch gestuurde versnellingsbak
moet minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak. Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1.
ON (stand CRUISE )/OFF (stand 0).
2. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregelaar met de eerder
opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met behulp van opslaan van
snelheden.
of
Gebruiken van de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid.
6
Rijden
185
Compatibiliteit van
brandstoffen
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld
te houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter
om de auto binnen te parkeren (ver warmde
garage) om problemen bij het starten te
voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor
van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoor t te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Diesel conform respectievelijk richtlijn EN590,
EN16734 en EN16709 en die respectievelijk
7%, 10%, 20% en 30% vetzuurmethylester
bevat. Als de brandstof B20 of B30, ook al is
het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten
de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt worden
nageleefd.
Paraffinehoudende diesel conform richtlijn
EN159 40.
Ta n k e n
Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter.
Reserveniveau: 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als het
minimumbrandstofniveau
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje
branden, in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding.
Stop & Star t
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Als het lampje gaat branden is er minder dan
8
liter in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
7
Praktische informatie
190
Deze waarde kan worden gewijzigd,
raadpleeg de in de handleiding van
de allesdragers vermelde maximaal
toegestane last.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het ver voeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
Allesdragers Maak gebruik van de groene plaatsen.
Max.
toegestaan gewicht:
-
o
p 2 allesdragers: 100 kg.
-
s
preiding over 3 allesdragers: 150 kg.
Gebruik bij het monteren van allesdragers de
hiervoor bestemde bevestigingspunten:
F
O
pen de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van elke allesdrager.
F
B
reng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor
één op het dak.
F
C
ontroleer of de allesdragers goed zijn
bevestigd (door eraan te schudden).
F
S
luit de afdekkapjes op elke allesdrager.
De allesdragers zijn ver wisselbaar en kunnen
voor elk paar bevestigingspunten worden
afgesteld. Imperiaals
Max.
toegestaan gewicht:
-
v
oor XS: 140 kg.
-
v
oor M en XL: 170 kg.
Monteer een imperiaal op de daar voor
bestemde bevestigingspunten:
F
B
reng de bevestigingspunten van het
imperiaal aan en vergrendel ze één voor
één op het dak.
F
C
ontroleer of het imperiaal goed is
bevestigd (door eraan te schudden).
Motorkap
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten. Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit
te voeren om letsel als gevolg van het
automatisch inschakelen van de START-
stand te voorkomen.
Praktische informatie
194
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de indicatoren en in het
bijzonder de AdBlue-actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het reser voir zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en in
het bijzonder over het verkrijgen van AdBlue.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
CITROËN specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor
meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12
V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen .
Een verstopt interieur filter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen .
Oliefilter
Laat bij het olie ver versen tevens het
oliefilter vervangen.
Praktische informatie
198
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest de
AdBlue
® waardoor u het niet in het reser voir
kunt gieten. Laat de auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul ver volgens het
reservoir bij.
Giet nooit AdBlue
® in de brandstoftank.
Als er AdBlue
® op de carrosserie of op
een andere plaats is gemorst, spoel het
dan onmiddellijk weg met koud water of
veeg het weg met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
ver wijderd met een spons en warm water. F
Z
et het contact af en ver wijder de sleutel uit
het contactslot om de motor af te zetten.
of
F
D
ruk bij uitvoeringen met Keyless entrée
and start op de knop " START/STOP" om de
motor af te zetten.
Toegang tot het AdBlue®-
reservoir
F Trek de zwarte afdekplaat aan
de onderzijde los.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Dampen met ammoniak werken irriterend op de
slijmvliezen (ogen, neus en keel).
F
D
raai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F
V
erwijder de dop.
F
P
ak een flacon of jerrycan AdBlue
®.
Controleer de houdbaarheidsdatum
en lees ver volgens aandachtig de
gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u
de inhoud van de jerrycan in het AdBlue-
reser voir van de auto giet.
Of F
S
teek het vulpistool van de AdBlue
®-pomp
in de vulopening van het reser voir en vul bij
tot het vulpistool automatisch afslaat.
F
V
oer na het bijvullen dezelfde handelingen
in omgekeerde volgorde uit.
F
B
reng de zwarte afdekplaat
aan, begin aan de bovenzijde.
F
O
pen voor toegang tot het AdBlue
®-
reservoir het linker voorportier. Om er voor te zorgen dat het AdBlue
®-
reser voir niet overstroomt:
•
V
ul 10 tot 13 liter bij met behulp van de
AdBlue
®-flacons.
Of
•
V
ul niet meer bij nadat het vulpistool
bij het tankstation automatisch is
afgeslagen.
Praktische informatie
221
24v 12v
F Wacht tot de motor stationair draait.
F N eem ver volgens de startkabels in
omgekeerde volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde
volgorde.
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
-
a
ls u voornamelijk korte ritten maakt,
-
v
oordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F
Z
et het contact af.
F
S
chakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
e n z .) . F
C
ontroleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F
B
eweeg het kunststof kapje van de pluspool
(+) omhoog (indien aanwezig).
F
S
luit de kabels van de lader B als volgt aan:
-
d
e rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A ,
-
d
e zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F
Z
et na afloop van het laden eerst
acculader
B uit voordat u de kabels
losneemt van accu A .
F
S
chakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten. Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kunnen elektrische
onderdelen van het Stop & Start-systeem
onherstelbaar beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
8
In geval van pech