60
Veiligheid
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
– moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
– mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
– mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij CITROËN-dealers.
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij een
ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren een
plotselinge vertraging van de auto:
– bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming
van de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags,
zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
– bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u in deze situaties voldoende te
beschermen.
De airbags werken alleen als de motor
draait.
De airbags werken slechts één keer. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat
gepaard met een lichte rookontwikkeling
en een knal; dit wordt veroorzaakt door de
activering van de pyrotechnische lading van
het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier gevoelig
voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Zij-airbags en
window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
61
Veiligheid
5hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
Het afgaan van de airbag(s) gaat
gepaard met een lichte rookontwikkeling
en een knal; dit wordt veroorzaakt door de
activering van de pyrotechnische lading van
het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier gevoelig
voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Zij-airbags en
window-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan de
zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding bij de voorste
zitplaatsen van de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen
aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden, laat het systeem dan controleren door het
CITROËN-netwerk.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
correct is geplaatst en afgesteld.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
101
Praktische informatie
7voertuig: 6, 8 of 10, afhankelijk van de wielbasis
van het voertuig.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden in de handleiding die bij de
draagvoorziening is meegeleverd.
De maximale belasting van het dak,
gelijkmatig verdeeld: 150 kg, voor alle
uitvoeringen, binnen de limieten van het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Bij voertuigen in hoogte-uitvoering H3
mogen geen dakdraagsystemen worden
gebruikt.
Houd u strikt aan de geldende wettelijke
bepalingen met betrekking tot de maximale
inhoud.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de technische
gegevens van het voertuig, met name voor
de afmetingen.
Onder de motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het
automatisch inschakelen van de START-stand
te voorkomen.
Binnenzijde
De handeling mag alleen worden uitgevoerd
terwijl het voertuig stilstaat en het
bestuurdersportier open is.
► Trek de knop aan de zijkant van het
dashboard naar u toe.
Buitenzijde
► Duw de hendel boven de grille omhoog en til
de motorkap omhoog.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Als de motor heet is, moet u voorzichtig zijn
met het bedienen van de hendel en steun
(kans op brandwonden).
111
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een
van de voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:
– een patroon A met afdichtmiddel, voorzien
van: • een vulbuis B;
• een sticker C met de aanduiding "Max.
80 km/u", die de bestuurder binnen het
gezichtsveld moet aanbrengen (op het
dashboard) nadat de band is gerepareerd;
– een korte handleiding voor de reparatieset;
– een compressor D met drukmeter en
aansluitingen;
– adapters, voor het oppompen van diverse
componenten.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los,
verwijder de vulslang ( B) en draai de ring (E) op
het ventiel.
► Zorg dat de schakelaar van de compressor
(F) in de stand 0 (uit) staat.
► Start de motor.
► Steek de stekker (G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
► Bedien de compressor door de schakelaar
(F) in de stand I (aan) te zetten.
► Pomp de band op met een druk van 5 bar.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan
om de spanningswaarde op de drukmeter ( H)
met de compressor uitgeschakeld te controleren.
► Als u niet binnen 5 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel
de compressor los van het ventiel en de
voedingsaansluiting, en rijd het voertuig dan
ongeveer 10 meter vooruit om het afdichtmiddel
in de band te verspreiden.
► Herhaal dan de procedure voor het
oppompen:
• als u niet binnen 10 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, zet het
voertuig stil: de schade aan de band is te
groot en kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
• als de bandenspanning een waarde van 5
bar bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
► Wanneer u ongeveer 10 minuten hebt
gereden, stop het voertuig en controleer de
bandenspanning dan opnieuw.
► Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning in overeenstemming met
de sticker op de stijl aan de bestuurderszijde
en neem zo snel mogelijk contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de
vervangende patronen zijn verkrijgbaar
bij een CITROËN-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt
om de bandenspanning te controleren en te
herstellen.
123
In geval van pech
8
► Verwijder de lamphouder door de twee lippen
naar binnen te drukken.
► Verwijder de defecte gloeilamp door deze
eruit te trekken.
► Vervang de gloeilamp.
Een zekering vervangen
De drie zekeringkasten bevinden zich links
in het dashboard, in de rechter stijl en in de
motorruimte.
In de tabellen staan alleen de nummers van
de zekeringen vermeld die de gebruiker
kan vervangen. Raadpleeg voor alle andere
werkzaamheden het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Informatie voor professionele
reparateurs: raadpleeg het schema van
de "Methoden" voor uitgebreide informatie
over de zekeringen en relais. Dit schema kunt
u opvragen bij het CITROËN-netwerk.
Zekeringen vervangen
Goed
Defect
Voordat u een zekering vervangt, moet u eerst
de oorzaak van de storing opsporen en (laten)
verhelpen. De nummers van de zekeringen
worden op de zekeringkast aangegeven.
Vervang een defecte zekering altijd door een
zekering met dezelfde stroomsterkte.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het repareren van uw
voertuig of oplossen van storingen door de
montage van accessoires die niet door
CITROËN zijn geleverd of aanbevolen of die
niet zijn gemonteerd in overeenstemming met
de aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
124
In geval van pech
Zekeringen rechterstijl
► Maak het deksel los.
Sluit het deksel na de werkzaamheden
zorgvuldig.
Zekeringen dashboard links
► Verwijder de schroeven en kantel de
behuizing om bij de zekeringen te komen.
Zekeringen A (ampère)Functie
12 7,5Dimlicht rechts
13 7,5Dimlicht links
32 7,5Verlichting interieur (+ accu)
34 7,5Verlichting interieur minibus - alarmknipperlichten
36 10Audiosysteem - Bediening airconditioning - Alarm - Tachograaf- Onderbreking accuvoeding computer -
Programmeereenheid extra verwarming (+ accu)
37 7,5Contact remlichten - Derde remlicht - Instrumentenpaneel (+ sleutel)
38 20Centrale vergrendeling portieren (+ accu)
42 5ABS-sensor en computer - ASR-sensor - DSC-sensor - Contact remlichten
43 20Motor ruitenwissers (+ sleutel)
47 20Motor elektrische ruitbediening bestuurderszijde
48 20Motor elektrische ruitbediening passagierszijde
186
Trefwoordenregister
12V-accu 105, 127
A
Aanhangergewichten 132
Aansteker 46
ABS 55
Accessoires 54
Accu 72, 128
Achteruitrijcamera 79
Actieradius AdBlue® 12, 105
Active Safety Brake 90–92
AdBlue® 108
AdBlue® bijvullen 109
AdBlue®-reservoir 109
Afmetingen 136
Afstandsbediening 22, 70
AFU 55
Airbags 61–63
Airbags vóór 61
Airconditioning 33
Airconditioning, extra 37–38
Airconditioning (handbediend) 35
Alarmknipperlichten 54
Alarmsysteem 27
Antiblokkeersysteem (ABS) 55
Antispinregeling (ASR) ~
Antislipregeling 55–56
Armleuning vóór 30
ASR 55
Audiokabel 161, 171
Audiosysteem 159
Audio-telematicasysteem met
touchscreen 167, 183
Autogegevens 177
Automatische airconditioning ~
Airconditioning, automatische 35
Automatische ruitenwissers 52
Automatisch noodremsysteem 90–92
AUX-aansluiting 161, 171
Aux-aansluitingen 41–44
B
Banden 107
Banden oppompen 107
Bandenspanning 107
Bandenspanning te laag (detectie) 76–77
Bediening autoradio aan stuurkolom ~
Autoradio, bedieningen aan
stuurkolom 159, 168
Bijvullen AdBlue® 105, 108–109
BlueHDi 12, 105
Bluetooth (handsfree set) 162, 176–177
Bluetooth (telefoon) 162, 176–177
Boordcomputer 20
Boordgereedschap 112–113, 115–117
Brandstof 5, 97
Brandstofniveaumeter 96
Brandstoftank 96
Brandstof tanken 96
Brandstofverbruik 5
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep 96
Buitenlandse reizen 49
Buitenspiegels 33, 89
C
CD 171
CD MP3 171
Claxon 55
Cockpit 4
Configuratie van de auto 13, 19
Controlelampjes 6–7
Controles 105–106
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio 170
Dagrijverlichting 49
Dashboard 4
Dashboardkastje 41–43
Datum instellen 20
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie 76–77
Dieselfilter 102, 107
Dieselmotor 97, 102, 132
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting) 170
Dimlicht 49
187
Trefwoordenregister
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer) 6
Display instrumentenpaneel 6, 73
Dodehoekbewaking 89
E
Eco-rijden (adviezen) 5
Electronic Stability Program (ESC) 55–56
Elektrische ruitbediening 28
Elektronische remdrukregelaar (REF) 55
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD) 55
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische 70
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) 55
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP) ~ ESP: Elektronisch
stabiliteitsprogramma 56
ESP 55
ESP/ASR 56
Extra verwarming 37–38
F
Flacon AdBlue® 108–109
G
Gereedschap 112–113, 115–117
Gesproken commando's ~
Spraakcommando's 163–166, 179–182
Gewichten 132
Grootlicht 49
H
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak, handgeschakeld 73, 75, 106
Handrem 72, 106
Handsfree set 162, 176–177
Helderheid 6
Hill Descent Control 57–58
Hill-Holder ~ Hill Start Assist 75
Hoek van de stoel verstellen 29
Hoofdsteunen vóór 29
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ~
Gordelverstelling 59
I
Indeling interieur ~ Interieurindeling 41–45
Indeling voor 41–45
Infraroodcamera 79
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank
(inhoud) 96
Instellen van de uitrustingen 13, 19
Instrumentenpaneel 80
Intelligente tractiecontrole 57
Interieurfilter 33, 105
Interieurfilter (vervangen) 105
J
Jack 161, 171
Jack-aansluiting 161, 171
Jack-kabel 161, 171
K
Kinderen 59
Kinderzitjes 59, 62–63
Kleurendisplay 169
Klimaatregeling 37–38
Koelvloeistof 103–104
Koelvloeistoftemperatuur 12
Koelvloeistoftemperatuurmeter 12
L
Lampen (vervangen) 118
Lampen vervangen 118
Lampen (vervangen, referenties) 118
Lane Departure Warning System
(LDWS) 86–87
Lendensteun 29