133
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gedetecteerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de waakzaamheid van de bestuurder niet door
het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om de bandenspanning te
controleren (ook die van het reser vewiel). Doe
dit ook voordat u
een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
-
i
s nadelig voor de wegligging,
-
v
erlengt de remweg,
-
v
eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
-
v
erhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer
dan een uur stil of er is minder dan 10
km gereden
met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de sticker
vermelde spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u
daarom niet alleen tot een
visuele controle. F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
s panning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten.
F
C
ontroleer als u
een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Controleer voordat u
het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen correct advies
als de bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
6
Rijden
134
Het systeem wordt gereset bij
een stilstaande auto via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
F
S
electeer in dit menu het tabblad
" Rijfuncties ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Bandenspan.contr. ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
CITROËN ConnectedCAM®
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Deze boven aan de voorruit gemonteerde
camera communiceert draadloos (wireless).
Met de camera:
-
k
unt u foto's en video's maken en deze
delen,
-
k
unt u de GPS-coördinaten naar een
smartphone sturen,
-
w
orden automatisch video's gemaakt bij
een aanrijding. Handelingen aan de camera moet de
bestuurder altijd bij stilstaande auto doen.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
F
d
ownload de app " CITROËN
ConnectedCAM
®" op een smartphone,
F
k
oppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen op de app.
De koppeling is nodig voor de eerste
verbinding. De smartphone wordt vervolgens
automatisch verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
ConnectedCAM.
Inschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera in te
schakelen.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
Rijden
135
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen
aan de weersomstandigheden, het verkeer
en de toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het verkeer
in de gaten blijven houden en de snelheid
en afstand van achteropkomend verkeer
inschatten voordat richting aangegeven en
van rijstrook gewisseld wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Uitschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera uit te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Als u de camera handmatig uitschakelt, blijft hij
u itgeschakeld, ook als de motor opnieuw wordt
gestart. U moet hem handmatig weer inschakelen.
Foto's en video's maken
F Druk kort op deze toets om een foto te maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
F
H
oud deze toets enige tijd
ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro USB-aansluiting kunt u
ook de
gegevens van de camera overbrengen op
andere apparaten, zoals een pc of een tablet.
Met de app " CITROËN ConnectedCAM
®"
kunt u
ver volgens automatisch en onmiddellijk
uw foto's en video's delen via sociale media of
e-mail.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
Resetten van het systeem
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
de op de smartphone geïnstalleerde app
CITROËN ConnectedCAM
® niet tijdens
het rijden gebruiken. Elke handeling die
veel aandacht vergt, moet bij stilstaande
auto worden uitgevoerd.
Storing
In het geval van een storing knippert
het lampje in de toets.
Als u deze twee knoppen gelijktijdig enige tijd ingedrukt
h oudt, wordt het systeem gereset.
Met deze handeling worden alle op de camera
opgeslagen gegevens gewist en wordt de standaardcode
voor het koppelen van de camera gereset.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en parkeerhulpsystemen –
Algemene adviezen
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan
het stuur wiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten
dichtbij de pedalen houden en iedere twee
uur een pauze nemen.
6
Rijden
160
Inschakelen/uitschakelen
Deze functies kunnen worden
in- en uitgeschakeld via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen in
het geheugen bij het afzetten van het contact.
Coffee Break Alert
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
s
inds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend. Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Driver Attention Alert
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te detecteren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).Wanneer volgens het systeem het gedrag
van de auto wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "
Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste niveau,
activeert het systeem een nieuwe waarschuwing
met de melding " Doorrijden risicovol: Las een
rustpauze in! ", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Rijden
202
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80
km/h.
Controleren/aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
F
V
er wijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen. F
C
ontroleer of de schakelaar van de
compressor in stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
één van de 12V-aansluitingen in de auto.
F
Z
et het contact aan.
Als na 7
minuten de bandenspanning
niet 2 bar is, is de band niet te repareren;
neem voor verdere hulp contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
F Z et, zodra de gewenste bandenspanning is
bereikt, de schakelaar in stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
F
Z
et de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in stand " I" te zetten en breng de
band op de spanning die staat aangegeven
op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
Rijd met een gerepareerde band niet meer
dan 200
km; neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te laten ver vangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
In geval van pech
218
F zet het contact af en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)Weer aansluiten van de plusklem (+)
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Na opnieuw aansluiten van de accu
F Beweeg de kunststof afdekkap (indien
aanwezig) op de pluspool (+) omhoog.
F
T
rek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
F
Be
weeg accupoolklem B omhoog om hem
te verwijderen.
F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F P laats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+) .
F
D
ruk accupoolklem B volledig omlaag.
F
B
eweeg hendel A omlaag om accupoolklem B te
vergrendelen.
F
B
eweeg de kunststof afdekkap (indien aanwezig) op de
pluspool (+) omlaag.
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het
c ontact aanzetten en ver volgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde
systemen zelf te resetten, zoals:
-
d
e sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van de
uitvoering),
-
h
et schuif-/kanteldak en het elektrische
zonnescherm;
-
d
e elektrische ruitbediening;
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
In geval van pech
20
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de lage en hoge tonen wordt de
instelling van de geluidssfeer opgeheven.
Na het wijzigen van de instellingen voor de geluidssfeer
wordt de instelling van de lage en hoge tonen gereset.De instelling van de geluidssfeer is gekoppeld
aan de lage en hoge tonen.Wijzig de instelling van de lage en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u
gebruikt.
Zet de audiofuncties in de middelste stand.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode
om de laadtoestand van de accu op peil te houden.Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
CITROËN Connect Radio
36
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt
de instelling van de equalizer opgeheven.
Als u
de instelling van de equalizer wijzigt, worden de
instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast
aan verschillende geluidsbronnen, die
hoorbare verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u
gebruikt.
Het is raadzaam de audiofuncties (Lage tonen,
Hoge tonen, Balans) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren
en de functie Loudness in de stand "Actief " te
zetten bij gebruik van de CD-speler en in de
stand "Inactief " bij gebruik van de radio.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode
om de laadtoestand van de accu op peil te houden.Start de motor om de laadstroom van de accu
te verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen. De datum en tijd kunnen alleen worden
ingesteld als u
de synchronisatie met de
satellieten deactiveert. Menu instellingen/Opties/Datum en tijd
instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en
deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).
CITROËN Connect Nav