151
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af. Let vooral op:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet in een van deze
gevallen:
-
N
a een schok tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
-
A
ls de remlichten niet werken.
Gebruik het systeem ook niet in een van deze gevallen:
- A ls lange voor werpen op allesdragers worden
vervoerd.
-
T
ijdens het slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd (afhankelijk
van de uitvoering).
-
A
ls de voorzijde van de auto is gewijzigd (montage
van verstralers, spuiten van de voorbumper).
Storing
- Bij het rijden op een bochtige weg.
- B ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Als de snelheidsregelaar storingen
vertoont, worden streepjes weergegeven
in plaats van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal, is er een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook.
6
Rijden
156
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte weg
met effen wegdek rijdt en de bestuurder
het stuur stevig vasthoudt, kan de Lane
Positioning Assist toch een waarschuwing
geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert
mogelijk ongeschikte koerscorrecties uit in de
volgende situaties:
-
s
lecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
-
v
erblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een
nat wegdek, uitrijden van een tunnel,
afwisseling van schaduw en licht),
-
g
edeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
w
egmarkeringen beschadigd, deels niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden, wegsplitsingen),
-
b
ij het rijden in een scherpe bocht,
-
b
ij het rijden op bochtige wegen,
-
b
ij de aanwezigheid van asfaltnaden op de
weg. Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
b
ij het rijden met een noodreser vewiel,
- b ij het trekken van een aanhanger,
met name als de aanhanger niet op de
trekhaakbedrading is aangesloten of
als de trekhaak niet goedgekeurd is,
-
bij
slechte weersomstandigheden,
-
b
ij het rijden op een glad wegdek (kans
op aquaplanning, sneeuw, ijzel),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een testbank.
Onderhoudstips
- Zorg dat de voorbumper en het gedeelte van de voorruit voor de camera regelmatig
worden gereinigd.
-
C
ontroleer regelmatig of de ruitenwissers in
goede staat zijn.
-
Z
org er bij slecht of winters weer voor dat
de voorbumper en de voorruit niet bedekt
raken met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
(oranje
kleur) Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van
het lampje Ser vice en dit (oranje)
symbool, in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een
geluidssignaal.
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
-
w
aarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, fietser,
-
v
oorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hier van, door de snelheid van de
auto te verminderen.
Rijden
161
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
sl
echt zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
g
edeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
-
w
egmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle of bochtige weg.
Active Lane Departure
Warning System
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen. Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en randen van de weg
(afhankelijk van de uitvoering), corrigeert
de koers van de auto en waarschuwt de
bestuurder zodra overschrijding van de
rijstrookmarkering of bermrand (afhankelijk van
de uitvoering) dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
1 80 km/h liggen.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Het ESP moet storingsvrij zijn.
De ASR-/DSC-systemen moeten ingeschakeld
zijn.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem
regelt niet de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remmen.
Werking
Zodra het systeem registreert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen
op de weg overschreden dreigt te worden,
corrigeert het de koers van de auto tot de auto
weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid. Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Als het systeem detecteert dat de bestuurder
tijdens een automatische correctie het
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft,
onderbreekt het systeem deze manoeuvre.
Er wordt een waarschuwing geactiveerd om
de bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
6
Rijden
166
Storing
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
In het geval van een storing gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven en er wordt geen correctie
uitgevoerd in de volgende situaties: - bij
stilstaande objecten (geparkeerde auto's,
vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
a
ls de functie Park Assist is geactiveerd.
Rijden
168
Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan
(voor of achter).
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan in- en
uitgeschakeld worden via het menu
Rijden/Auto van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsdrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een
aanhanger weergeven aan de achterzijde
van de afbeelding van de auto. De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Park Assist
.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
Storing
In het geval van een storing
gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling een
van deze lampjes branden op
het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepgeluid).
Als de storing tijdens het gebruik
van de parkeerhulp optreedt, dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Top Rear Vision – Top
360
Vision
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Bij een draaiende motor kunnen met deze
systemen beelden van de directe omgeving
van de auto worden weergegeven op het
touchscreen met behulp van één camera
(Top Rear Vision) en twee camera's (Top 360
V i s i o n).
Rijden
173
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
v erlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem assisteert u
actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u
over bij het
inparkeren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak of een automatische
transmissie bedient de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal, en bepaalt hij de
rijrichting.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Er zijn mogelijk meerdere
manoeuvres vooruit of achteruit vereist.
De bestuurder kan altijd het stuur weer
overnemen.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet. A.
Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Parkeren in een vak haaks op de rijbaan.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
Als de Park Assist is ingeschakeld, wordt de STOP-
stand van het Stop & Start-systeem niet geactiveerd.
In de STOP-stand wordt bij het inschakelen van het
Park Assist-systeem de motor gestart.
6
Rijden
174
De Park Assist neemt de controle over
de besturing gedurende maximaal
4 parkeercycli over. Na deze 4 cycli wordt
de functie gedeactiveerd. Als u
vindt dat uw
auto op dat moment niet goed geparkeerd
staat, moet u
zelf het stuur weer ter hand
nemen om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het touchscreen
weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u
met een
parkeermanoeuvre begint. De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u
tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
weer ingeschakeld tijdens de
geassisteerde manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Tijdens het inparkeren of het uitrijden van
een parkeer vak kunnen de functies Top
Rear Vision en Top 360
Vision in werking
treden. Deze functies zorgen er voor dat
u
een beter overzicht hebt van de directe
omgeving van de auto door aanvullende
informatie op het touchscreen weer te
geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functies Top Rear
Vision en Top 360
Vision.
Werking
Hulp bij fileparkeren
F Als u wilt parkeren, selecteer dan
" Park Assist " in het menu Auto/
Rijden van het touchscreen om
de functie te activeren.
Bij een digitaal instrumentenpaneel
gaat dit lampje branden om te
bevestigen dat de functie is
geactiveerd.
F
R
ijd niet sneller dan 20 km/h en selecteer
" Fileparkeren " op het scherm.
De assistentie is geactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven in combinatie met
een maximumsnelheid, geeft
dit aan dat het sturen wordt
overgenomen door het systeem:
raak het stuur wiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan dat het
sturen niet meer door het systeem
wordt uitgevoerd: u moet het stuur
zelf weer ter hand nemen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeer vakken die aanzienlijk korter
of langer zijn dan de auto.
Rijden
175
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het systeem een vrij parkeer vak vindt.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeer vak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt. F
R
ijd langzaam vooruit tot er een
geluidssignaal klinkt en er een melding
wordt weergegeven die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F S chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7
km/h.F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig.
Rijd niet sneller dan 7 km/h voor of
achteruit en houd de aanwijzingen van
de "Parkeerhulp" in de gaten tot wordt
aangegeven dat de manoeuvre is voltooid.
F Als de manoeuvre is voltooid, gaat het verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur
weer overnemen.
6
Rijden