
STARTEN EN RIJDEN
74
De auto start altijd vanuit de vrijstand.
Wanneer de 1e versnelling wordt
verzocht, forceert het systeem de
selectie van de AUTO werking.
BELANGRIJK Als met de contactsleutel in
de stand MAR, de display niet binnen 10
seconden de ingeschakelde versnelling
aangeeft, draai dan de sleutel naar de
stand STOP, wacht tot de display uit is en
herhaal de handeling.
Neem, als het probleem aanhoudt,
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd wordt
met de versnellingsbak in de vrijstand (N)
(dit signaal wordt afgegeven wanneer de
contactsleutel in de stand STOP wordt
gedraaid).
Bij stilstaand voertuig, draaiende motor
en ingeschakelde versnelling (1e) of (R)
klinkt er een zoemer en
wordt automatisch naar de vrijstand (N)
overgeschakeld als:
❒ het gas- en/of rempedaal minstens 3
minuten niet wordt ingetrapt;
❒ het rempedaal langer dan 10 minuten
wordt ingetrapt;❒ het bestuurdersportier open wordt
gedaan en het gas- of rempedaal ten
minste 1,5 seconde niet wordt bediend;
❒ een storing in de versnellingsbak is
gedetecteerd.
DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
❒ schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
❒ zet de motor af en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan met
wiggen of stenen.
Wacht tot de ingeschakelde versnelling
van het display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK: laat de auto NOOIT achter
met de versnellingsbak in de vrijstand.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
❒ Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en geef
geleidelijk gas.❒ Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat met
een draaiende motor.
❒ Om de werking van de koppeling te
sparen, mag het gaspedaal niet gebruikt
worden om de auto stil te houden (bijv.:
tijdens stilstand op een helling). De
koppeling zou door oververhitting kunnen
beschadigen:
gebruik in dit geval het rempedaal of de
handrem en bedien het gaspedaal alleen
als men gereed is om weg te rijden.
❒ Als bij ingeschakelde
achteruitversnelling (R) de 1e versnelling
(of omgekeerd) ingeschakeld moet
worden, mag dit pas gebeuren als de auto
volledig stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
❒ Ook al wordt het beslist afgeraden, als
u om wat voor reden dan ook met de
versnellingsbak in de vrijstand (N) een
helling afrijdt, zal het systeem bij een
schakelverzoek automatisch de beste
versnelling op basis van de
voertuigsnelheid kiezen, om het
motorkoppel op de juiste manier op de
wielen over te brengen.
❒ Indien nodig kan bij afgezette motor
de 1e versnelling, de achteruit (R) of de
vrijstand (N) ingeschakeld worden met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingetrapt rempedaal.

Het systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de knop CANCEL/RESUME
te bedienen om na het accelereren naar
de vorige toestand terug te keren.
78) 79)
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
❒ als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
❒ als de voertuigsnelheid lager is dan de
vastgestelde limiet; in geval van een
systeemfout.
STARTEN EN RIJDEN
76
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het
rempedaal, kan de opgeslagen snelheid
als volgt worden opgeroepen:
❒ geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
❒ schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid;
❒ druk op de knop CANCEL/RESUME
(2 fig. 48).
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒ door het gaspedaal in te trappen en de
nieuwe snelheid op te slaan;
of
❒ door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verhoging van de
snelheid (van ongeveer 1 km/h); als de
hendel omhoog wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos toe.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒ door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan;
of
❒ door de hendel omlaag (–) te bewegen
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de
hendel omlaag wordt gehouden, dan
neemt de snelheid traploos af.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Het systeem kan op de volgende
manieren worden uitgeschakeld:
❒ door de draaischakelaar 1 fig. 48 naar
te draaien;
❒ door de motor af te zetten;
❒ door op de knop CANCEL/RESUME te
drukken;
❒ door het rem- of gaspedaal in te
trappen; in het laatste geval wordt het
systeem niet volledig uitgeschakeld,
maar wordt voorrang aan het
acceleratieverzoek gegeven.
79)Druk niet op de “N”-toets op het
bedieningspaneel van de versnellingsbak
als met ingeschakelde cruisecontrol
wordt gereden.
80)Als de cruisecontrol niet goed werkt
of als er een storing is, draaischakelaar
1 fig. 48 op
zetten en contact
opnemen met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
BELANGRIJK

NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN ................................................................................... 82
EEN LAMP VERVANGEN ...................................................................................... 82
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN .............................................. 84
ZEKERINGEN VERVANGEN................................................................................ 87
LEKKE BAND ............................................................................................................... 90
FIX&GO AUTOMATIC-KIT .................................................................................... 94
NOODSTART ............................................................................................................... 97
BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM .................................................................... 98
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........................................................................... 99
Een lekke band of een doorgebrande lamp?
Soms kan een probleem onze reis hinderen.
De pagina’s over noodgevallen kunnen u helpen zelfstandig en
rustig om te gaan met kritieke situaties.
Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of internationale
universele telefoonnummer bellen om
het dichtstbijzijnde Alfa Romeo Servicenetwerk te vinden.

NOODGEVALLEN
82
ALARMKNIPPERLICHTEN
WERKING
Druk op schakelaar 1 fig. 54 om de
lichten in/uit te schakelen.
Waarschuwingslampjes Ÿen Δop het
paneel branden als de
alarmknipperlichten aan zijn.
85)
54A0L0023
EEN LAMP VERVANGEN
86) 87) 88)
9)
ALGEMENE INSTRUCTIES
❒ Als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering niet is
geoxideerd alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
❒ vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
❒ controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is.
BELANGRIJK Bij een lage temperatuur of
hoge luchtvochtigheid of na hevige regen
of na het wassen, kan de binnenzijde van
de koplamp een beetje beslagen zijn. Dit
is geen defect maar een natuurlijk
verschijnsel dat veroorzaakt wordt door
de temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas, en dat
geen negatieve invloed heeft op de
normale werking van de lichten.
Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan
(van het midden tot de randen) zodra de
lichten worden ingeschakeld.
85)Het gebruik van alarmknipperlichten
wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
BELANGRIJK
86)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrische systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening
wordt gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen
veroorzaken die tot brand kunnen leiden.
87) In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
88) Wegens de hoge voedingsspanning
mogen gasontladingslampen (Bi-Xenon)
alleen door gespecialiseerd personeel
vervangen worden: levensgevaar! Neem
contact op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
BELANGRIJK
9)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van
de bol met de vingers kan de
lichtopbrengst en de levensduur van de
lamp reduceren. Als de bol per ongeluk
toch wordt aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
WAARSCHUWINGEN

LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
KOPLAMPUNITS
De koplampunits omvatten de
gloeilampen voor de
stadslichten/dagverlichting (DRL), het
dimlicht, het grootlicht en de
richtingaanwijzers.
De plaatsing van de lampen is zoals
getoond in fig. 55:
1 Stadslichten/dagverlichting (DRL)
2 Dimlicht/grootlicht
3 Richtingaanwijzers.
55A0L0091
Om de lampen van het dimlicht,
grootlicht en de richtingaanwijzers te
vervangen de beschermflappen op de
binnenste wielkuip openen
fig. 56 deze kunnen gevonden worden
door het stuurwiel helemaal te draaien.
1 beschermflap lamp richtingaanwijzer
2 beschermflap lamp
dimlicht/grootlicht
STADSLICHT/DAGVERLICHTING (DRL)
Dit zijn led-lampjes. Neem voor de
vervanging contact op met het Speciale
Alfa Romeo Servicepunt.
56A0L0092
KOPLAMPEN DIMLICHT/GROOTLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ draai het stuur tot tegen de aanslag;
❒ open de beschermflap 2 fig. 56 door
de bevestigingsbout los te draaien;
❒ haal de elektrische stekker
1 fig. 57 weg en draai vervolgens de
lamphouder 2 linksom en verwijder hem;
❒ verwijder de lamp en vervang hem;
❒ monteer de nieuwe lamp, zorg ervoor
dat hij goed vergrendeld is en sluit
stekker 1 weer aan;
❒ sluit de beschermflap 2 fig. 56.
57A0L0093
NOODGEVALLEN
84

❒ steek een hand in het gat en verwijder
de tweede rubberen beschermdop
2 fig. 61:
❒ draai de lamphouder en trek hem uit;
vervang de lamp door deze in te drukken
en linksom te draaien;
❒ plaats de eerder verwijderde
beschermkappen terug.
61A0L0134
PARKEER-/REMLICHTEN
Dit zijn led-lampjes. Neem voor de
vervanging contact op met het Speciale
Alfa Romeo Servicepunt.
MISTACHTERLICHT/
ACHTERUITRIJLICHT
89)
Om de lampen van de mistkoplampen
1 fig. 62 of de achteruitrijlichten 2 te
vervangen, als volgt te werk gaan:
62A0L0097
❒ draai de lamphouder 3 fig. 63 linksom,
verwijder de lamp en vervang hem.
DERDE REMLICHT
Dit zijn led-lampjes. Neem voor de
vervanging contact op met het Speciale
Alfa Romeo Servicepunt.
63A0L0126
NOODGEVALLEN
86

89
Beschermd systeemAmpèreZekering
Omschakelaar koplampen (waar aanwezig) F09 5
Eentonige claxon F10 10
12 V stopcontact / aansteker F86 15
Buitenspiegelverwarming F88 7.5
Zekeringkast op het dashboard fig. 114
Beschermd systeemAmpèreZekering
Centrale portiervergrendeling F38 15
Tweeweg-ruitensproeierpomp F43 20
+30 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20
+30 Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20
Zekeringkast in motorruimte, fig. 116
90)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
91)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
92)Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE, MEGA-FUSE, MIDI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
93Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
ontkoppeld.
94)Als een hoofdzekering van een veiligheidssysteem (airbags, remmen), transmissiesysteem (motor, versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
BELANGRIJK
10)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
11)Als de motorruimte moet worden gereinigd, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringkast wordt gericht.
WAARSCHUWINGEN

93
Na voltooiing van de werkzaamheden:
Ga als volgt te werk:
❒ zet het noodreservewiel weer op zijn
plaats;
❒ berg de krik en de andere werktuigen
in de gereedschapshouder op;
❒ berg de houder en gereedschappen op
in de bagageruimte.
95)Het noodreservewiel (waar voorzien)
is specifiek voor het voertuig: monteer
het niet op andere modellen, en monteer
ook geen noodreservewielen van andere
modellen op uw voertuig. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer
dan strikt noodzakelijk en rijd nooit
harder dan 80 km/h. Op het
noodreservewiel is een oranje sticker
aangebracht waarop de belangrijkste
waarschuwingen over het gebruik en de
betreffende beperkingen zijn vermeld.
Deze sticker mag nooit verwijderd of
afgedekt worden. Op de sticker staan de
volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing!
Alleen voor tijdelijk gebruik! Max. 80
km/u! Vervang het noodreservewiel zo
snel mogelijk door het standaard wiel.
Dek deze aanwijzingen niet af”.
BELANGRIJK
96)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek etc., om de stilstaande
auto overeenkomstig de geldende
voorschriften aan te geven. Alle
inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is, en uit
de buurt van gevaarlijk verkeer wachten
tot het wiel is verwisseld. Blokkeer de
wielen met blokken of andere geschikte
voorwerpen als de auto op een helling of
een slecht wegdek stilstaat.
97) Een gemonteerd reservewiel wijzigt
de rijeigenschappen van de auto. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. De
totale levensduur van het
ruimtebesparende reservewiel is
ongeveer 3000 km. Hierna moet de band
vervangen worden door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type. Monteer
nooit een standaard band op de velg van
een ruimtebesparend reservewiel.
Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo
snel mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Het gebruik van twee of
meer ruimtebesparende reservewielen is
verboden.
Smeer de schroefdraad van de tapbouten
niet voordat u ze monteert: ze zouden
tijdens het rijden naar buiten kunnen
schuiven!98) De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor het
vervangen van een wiel, als een band lek
of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij
voertuigen van hetzelfde model.
Elk ander gebruik, bijv. om andere
modellen voertuigen of andere dingen op
te krikken, is ten strengste verboden.
Gebruik hem nooit voor onderhoud of
reparaties onder het voertuig of om
winterbanden te verwisselen voor
zomerbanden of andersom. Ga nooit
onder een opgekrikt voertuig liggen.
Indien er werkzaamheden onder het
voertuig nodig zijn, contact opnemen met
het Alfa Romeo Servicenetwerk. Onjuiste
plaatsing van de krik kan er toe leiden dat
het voertuig eraf valt: gebruik hem alleen
op de aangegeven plaatsen. Gebruik de
krik niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
Start de motor nooit wanneer het
voertuig opgekrikt is. Als het voertuig
meer dan noodzakelijk is opgekrikt, kan
alles onstabieler worden, met het risico
dat het voertuig met een harde klap
omlaag komt. Dus, hef het voertuig
slechts zo hoog op als nodig is om de zone
van het reservewiel te kunnen bereiken.
99) Er kunnen geen sneeuwkettingen op
het noodreservewiel worden gemonteerd.