176
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
s panning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten. Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden
door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Zonder audiosysteem
F Druk gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop ver volgens los; het resetten
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Met audiosysteem of touchscreen
Het resetten moet
worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van de auto.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Controleer voordat u
het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Rijden
199
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Alleen de 12V-aansluitingen voorin en in
de bagageruimte mogen worden gebruikt
om de compressor aan te sluiten.
F
S
luit de slang aan op het ventiel en zet hem
stevig vast.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F
Z
et het contact aan.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven. F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
Als na 7
minuten de bandenspanning
lager blijft dan 2 bar, is de band niet
te repareren; neem voor verdere hulp
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt,
de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
Rijd met een gerepareerde band niet meer
dan 200 km; neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te ver vangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem .
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
v erklarende video's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
m et het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapsset .
F Parkeer de auto zonder het verkeer te belemmeren
en trek de parkeerrem aan.
F
V
olg de veiligheidsinstructies (alarmknipperlichten,
gevarendriehoek, dragen van een reflecterend
veiligheidsvest, enz.) met betrekking tot de regels
die gelden in het land waar u
zich bevindt.
F
Z
et het contact af.
8
In geval van pech
203
Bevestiging van het stalen reser vewiel of
het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren van
het reser vewiel de ringen van de bouten de
stalen velg of het noodreser vewiel niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt
het conische draagvlak van de bouten dat het
reservewiel stevig vastzit.
Na het ver wisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct op in de
reservewielhouder.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na nadere inspectie
kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd
kan worden of moet worden ver vangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden
uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake. Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Wiel met naafdop
Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de
rand er van ver volgens rondom met de
hand vast.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
ver wijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er van
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u
uitsluitend
anti-ultravioletlampen (UV) monteert
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
8
In geval van pech
208
Zorg bij het aanbrengen er voor dat de lippen en de
bedrading weer correct worden teruggeplaatst om
te voorkomen dat de bedrading klem komt te zitten.
Nadat de lamp van een richtingaanwijzer
achter vervangen is, duurt het resetten
ongeveer 2
minuten of langer.
F
B
eweeg de klemmen opzij en ver wijder
vervolgens de lamphouder.
F
D
ruk de defecte lamp iets in en draai hem
een kwart omwenteling linksom om hem te
verwijderen.
Kentekenplaatverlichting
Ty p e A , W5W – 5W
Met achterdeuren
F Maak de binnenbekleding los.
F
N eem de stekker los door de lip opzij te
bewegen.
F
D
raai de lamphouder los door hem een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F
V
ervang de gloeilamp.
F
P
laats de lamphouder terug en sluit de
stekker weer aan.
F
P
laats de binnenbekleding terug.
Met een achterklep
F Ver wijder de kunststof kap met behulp van een schroevendraaier.
F
V
ervang de gloeilamp.
F
B
reng de kunststof kap aan en druk deze
vast.
Derde remlicht
Ty p e A , W16W – 16W
F
D
raai de twee moeren los.
F
D
ruk de pennen samen.
F
N
eem indien nodig de stekker los om de
lamp te verwijderen.
F
V
ervang de gloeilamp.
F
V
erwijder de twee bevestigingsbouten met
behulp van de meegeleverde Torx-sleutel.
R
aadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gereedschapsset .
F
T
rek vanaf de buitenzijde de lampunit
naar u
toe (bij achterdeuren ) of in de
richting van het midden van de auto (bij
achterklep ). F
V
ervang de gloeilamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
In geval van pech
214
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)Weer aansluiten van de plusklem (+)
F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem B te ontgrendelen.
F
B
eweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen. F
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F
P
laats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+) .
F
D
ruk de accupoolklem B volledig omlaag.
F
B
eweeg hendel A omlaag om accupoolklem
B te vergrendelen.
F
s
chakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit,
F
z
et het contact uit en wacht vier minuten.
Koppel bij de accu alleen de pluspool (+) los.
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem niet
kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het
c ontact aanzetten en ver volgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
Slepen
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembare sleepoog. Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde
systemen zelf te resetten, zoals:
-
d
e afstandsbediening of elektronische
sleutel (afhankelijk van de uitvoering),
-
d
e elektrische ruitbediening,
-
de
elektrisch bedienbare schuifdeuren,
-
d
e datum en de tijd,
-
de
voorkeuzezenders.
Toegang tot het sleepoog
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapsset
.
In geval van pech
22
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de
ingestelde sfeer gedeselecteerd.
Na het wijzigen van de instellingen voor de equalizer
wordt de instelling van de bassen en hoge tonen gereset.De instelling van de sfeer is gekoppeld aan de
bassen en hoge tonen.Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de sfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u
gebruikt.
Zet de audiofuncties in de middelste stand.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode
om de laadtoestand van de accu op peil te houden.Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
PEUGEOT Connect Radio
39
Instellingen
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt
de ingestelde sfeer gedeselecteerd.
Als u
de instelling van de sfeer wijzigt, worden de
instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.De instelling van de sfeer is gekoppeld aan de
bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de sfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast
aan verschillende geluidsbronnen, die
hoorbare verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u
gebruikt.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass:,
Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten,
de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief " te zetten
bij gebruik van de CD-speler en in de stand
"Inactief " bij gebruik van de radio.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode
om de laadtoestand van de accu op peil te houden.Start de motor om de laadstroom van de accu
te verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen. De datum en tijd kunnen alleen worden
ingesteld als u
de synchronisatie met de
satellieten deactiveert. Menu instellingen/Opties/Datum en tijd
instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en
deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).
.
PEUGEOT Connect Nav
228
Radio ...................................... 4-5, 6 -7, 9, 23, 25
Radiozender ................................... 4
, 6 -7, 23 -24
RDS
................
........................................ 7, 2 3 - 2 4
Regeling luchtverdeling ..............................71 -72
Regelmatige controles
........................... 18 9 -191
Regeneratie roetfilter
.................................... 19
0
Reizen naar het buitenland
............................. 82
Rembekrachtigingsysteem
............................. 94
Remblokken
........................................... 19 0 -191
Remlichten
...............................
..................... 207
Remmen
........................................... 14, 19 0 -191
Remschijven ...........................................19 0 -191
Reservewiel
........... 19 0, 195 -19 6, 19 9 -20 0, 203
Reservoir ruitensproeiers
............................. 18
8
Resetten bandenspanningscontrolesysteem ...176
Richtingaanwijzers
...................... 82, 82-83, 207
Richtingaanwijzers
....................................... 206
Rijadviezen
..............................
.............. 120 -121
Rijstrookcontrolesystemen
............................. 94
Roetfilter
...............................
............ 19, 189 -19 0
Ruitbediening
...............................
................... 51
Ruitensproeier achter
..................................... 88
Ruitensproeiers vóór ....................................... 88
Ruitenwisser achter
........................................ 88
Ruitenwisserbladen (vervangen)
.............. 88-89
Ruitenwissers
........................... 26 -27, 87, 89 -90
Ruitenwisserschakelaar
............................ 8
7- 9 0
Schakelaar koplampverstelling
....................... 87
Schakelaars stoelverwarming
........................ 58
Schakel sneeuwketting
................................. 181
Schakelindicator
........................................... 13 5
SCR (Selective Catalytic Reduction)
............ 191
SCR-systeem
...............................
................. 191
Selectiehendel automatische transmissie
.......................................... 131-13 5
Serienummer auto
........................................ 224Signalering onoplettendheid
.........................
16
4
Sjorogen
..........................................................
70
Sleepoog
....................................................... 2
14
Slepen van een auto ..............................
214 -215
Sleutel
.................................................
37, 40, 45
Sleutel met afstandsbediening
...........
37, 40, 42
SMS
.................................................................
30
Sneeuwkettingen
........................... 1
75, 18 0 -181
Snelheidsbegrenzer
................ 1
41-14 4, 15 4 -15 5
Snelheidslimietherkenning
...
13 8, 140, 14 4, 14 6
Snelheidsregelaar
...........
141, 14 4 -15 0, 15 3 -15 5
Snelheidsregeling met snelheidslimietherkenning
..........................
141
Soort lamp .....................................................
204
Spaarfase ......................................................
18 4
Spiegel naar achterpassagiers .......................54
Spraakcommando's
...........................5 - 8 , 10 -12
Sproeiers, verwarmd
.................................74 -75
Startblokkering, elektronische
..........42, 45, 126
Starten ........................................................... 212
Starten dieselmotor .......................................17 8
Starten van de auto...................... 16, 20, 24-25, 120, 123, 125 -126, 131-13 5
Starten van de motor
............................. 12
1-12 2
Stickers
....................................................... 4
, 61
Stilzetten van de auto
.................. 16, 20, 24-25,
120, 123, 125 -126, 131-13 5
Stoelen verstellen
...............................
......56, 61
Stoelverwarming
...............................
..............58
STOP (verklikkerlampje)
................................. 17
Stop & Start
........................................ 26, 35, 74,
79, 135 -137, 179, 185, 189, 211, 214
Streaming audio Bluetooth
............... 9, 9, 25 -26
Stuurbekrachtiging
.......................................... 15
Stuurwiel (verstellen)
...................................... 53
St
uurwielverstelling ......................................... 53
Supervergrendeling
........................................ 41
Synchroniseren afstandsbediening
................44Tankbeveiliging
.............................................
18 0
Te laag brandstofniveau
........................ 17
9 -18 0
Telefoon
..................
66, 10 -11, 13, 13 -15, 27-30
Temperatuurregeling .................................. 71-72
Textuurlak
......................................................
19 4
Tijd instellen
........................................
36, 17, 33
TMC (verkeersinformatie)
............................... 15
T
oegang tot de 3e zitrij ...................................
61
Toegang tot het reservewiel
.........................
200
Touchscreen
.................................................
1, 1
Trailer Stability Management (TSM)
.........
96 -97
Trekhaak
..............
9 6 - 97, 120 -121, 181-182, 182
Veiligheidsgordels
....................15 , 1 0 0 -1 0 3 , 111
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
......... 1
0 4 , 1 0 6 -1 0 8 , 111, 113 , 115 -11 8
Ventilatie
..................................70 -71, 73, 75 -79
Vergrendelen ....................................... 37, 40, 45
Vergrendeling van binnenuit
........................... 46
V
erkeersinformatie (TA)
....................................5
Verkeersinformatie (TMC)
..............................15
Verklikkerlampje airbags
................................19
Verklikkerlampje handrem
.............................. 14Verklikkerlampje laag brandstofniveau ............17Verklikkerlampje remsysteem .......................... 14
V
erklikkerlampjes
................................. 15 -16 , 81
Verklikkerlampjes (status)
............................... 15
Uitschakelen airbag passagier .........104, 107-108
Uitschakelen ASR /DSC (ESP) ....................... 95
USB-aansluiting
................................ 6
5, 7, 9, 25
R
S
T
V
U
Trefwoordenregister