10
Inschakelen/uitschakelen
F U kunt deze stand in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Eco-coaching
Deze functie voorziet de bestuurder
van advies en informatie om te helpen
bij het aannemen van een zuinigere en
milieuvriendelijkere rijstijl.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Weergave op het touchscreen
De 4 tabbladen " T r i p", "Airconditioning ",
" Onderhoud " en "Rijden " voorzien u
van
advies om uw rijstijl te optimaliseren.
Informatie met betrekking tot uw rijstijl kan ook
in real-time worden weergegeven.
Het tabblad " Rapport" toont een beoordeling
van uw rijstijl op dagelijkse basis en geeft een
totaalscore over de gehele week.
U kunt dit rapport op elk willekeurig moment
resetten door op " Reset" te drukken. Met PEUGEOT Connect Radio
F
S
electeer in het menu
" Applicaties " de optie "Eco-
coaching ".
Met PEUGEOT Connect Nav F
S
electeer het menu
" Applicaties ", ver volgens de het
tabblad " Voertuigapps " en dan
" Eco-coaching ".
Door de centrale weergave van
het tabblad "
Eco-coaching " in het
instrumentenpaneel te selecteren,
kunt u uw rijstijl in real-time met
behulp van de rem- en acceleratie-
indicatie evalueren.
Eco-mode
Met deze modus kunt u de instellingen van
v erwarming en airconditioning optimaliseren
om het brandstofverbruik te beperken. De functie houdt hierbij rekening met
parameters zoals remoptimalisatie,
acceleratiebeheer, schakelen,
bandenspanning, gebruik van verwarmings-/
airconditioningsfuncties, enz.
Eco-rijden
13
Met instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay
Met instrumentenpaneel met matrixweergave
A.Herinnering onderhoudsinformatie of
de actieradius met het SCR-systeem en
AdBlue
®.
Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren
naar bovenliggend niveau of annuleren
van huidige bewerking.
B. Dimmer verlichting.
Afhankelijk van de uitvoering: navigeren
in een menu, een lijst; een waarde
wijzigen.
C. Resetten van de dagteller (lang
indrukken).
Nulstelling onderhoudsindicator.
Afhankelijk van de uitvoering: open het
configuratiemenu een bevestig een keuze
(kort indrukken).
Toerenteller
Toerenteller (x 1000 t /min of rpm).
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
Bijbehorende waarschuwingen
Een waarschuwings- of verklikkerlampje kan branden
in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding
op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te relateren
aan de werkingstoestand van de auto kan worden
bepaald of er sprake is van een normale situatie
of van een storing; zie de beschrijving van ieder
waarschuwingslampje voor meer informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele
seconden branden. Deze lampjes moeten
doven als de motor draait.
Blijven branden van een
waarschuwingslampje
Bij een draaiende motor of tijdens het rijden,
wijst het branden van een rood of oranje
waarschuwingslampje op een storing die nader
onderzocht moet worden aan de hand van een
bijbehorende melding en de beschrijving van
het waarschuwingslampje in de documentatie.
Wanneer een lampje blijft brandenDe aanduidingen (1) (2) en (3) in de
beschrijving van de lampjes geven aan of
u
naast de onmiddellijk aanbevolen acties
contact met een gekwalificeerde professional
moet opnemen.De waarschuwings- en verklikkerlampjes (weergegeven
als symbolen) informeren de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van een systeem
(verklikkerlampjes ingeschakelde of uitgeschakelde functie).
Bepaalde lampjes kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.
(1) : Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
(3) : Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
18
Voorgloeien
dieselmotorPermanent.
Hoe lang het lampje
brandt, is afhankelijk van
de weersomstandigheden.Het contact is aan.Wacht met starten tot het lampje uitgaat.
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact ver volgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Bandenspanning
te laag Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset na het afstellen van de druk het
controlesysteem.
+
Waarschuwingslampje lage bandenspanning
knippert en brandt vervolgens permanent
en waarschuwingslampje Service brandt
permanent.Er is een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning en
voer (3) uit.
Antiblokkeersysteem
(ABS)Permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer dan (3)
uit.
Distance Alert/
Active Safety Brake
Permanent, in combinatie
met de weergave van
een melding.Het systeem is uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de
auto.
Knippert. Het systeem is in werking. De auto remt kort af om de snelheid van de aanrijding
met de voorligger te beperken.
Permanent, in combinatie
met een melding en een
geluidssignaal.Er is een storing in het systeem. Voer (3) uit.
+ Distance Alert/
Active Safety
Brake
Permanent.
Er is een storing in het systeem. Als deze lampjes gaan branden nadat de motor is
afgezet en opnieuw is gestart, voer dan (3) uit.
Instrumentenpaneel
34
Boordcomputer
Weergave van de informatie
Deze functies worden na elkaar weergegeven.
- Dagteller.
-
Actieradius.
-
Ac
tueel brandstofverbruik.
-
G
emiddelde snelheid.
-
D
e teller van het Stop & Start-systeem.
-
I
nformatie over de
snelheidslimietherkenning.
Traject op nul zetten
De reset wordt uitgevoerd als het traject wordt
weergegeven.
Enkele definities…
Helderheid touchscreen
De helderheid kan verschillend worden
ingesteld voor de dag en de nacht.
F
S
electeer in het menu Instellingen
de optie
" Lichtsterkte ".
F
S
tel de helderheid af door op de pijlen te
drukken of de schuif te bewegen.
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.). F
D ruk op deze knop aan het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar .
F
D
ruk op de knop op het stuur wiel.F
D
ruk langer dan twee seconden
op de toets op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar .
F
D
ruk langer dan twee seconden op de knop
op het stuurwiel.
F D ruk langer dan twee seconden op deze
toets.
Actieradius
(km of mijl)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u
nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden
(berekend op basis van
het gemiddelde verbruik
over de laatste afgelegde
kilometers).
Instrumentenpaneel
51
Elektrisch bedienbare ruiten
1.Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. De schakelaars van de elektrisch
bedienbare ruiten achter deactiveren.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u
de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45
seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk op de schakelaar om de ruit volledig te
openen en trek dan de schakelaar onmiddellijk
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
om de normale werking te resetten . Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens de activering van de functie is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van het verkoopland)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2
minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
F
O
m het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet u
eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
drukken of moet u
de auto ontgrendelen met
het Keyless entry and start-systeem.
2
Toegang tot de auto
52
Blokkering van de
ruitbediening achter
Ter bevestiging gaat het rode lampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen. Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
er van verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Uitstelbare
achterportierruiten
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F
D uw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende stand te
vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
164
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer
u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee
u u r.
Afhankelijk van de uitvoering, omvat de functie het
systeem "Driver Attention Warning" of daarnaast
ook het systeem "Driver Attention Alert".
Deze systemen zijn hulpsystemen; de bestuurder
moet waakzaam blijven en te allen tijde de controle
over zijn auto bewaren. Deze systemen zijn niet
bedoeld om de bestuurder wakker te houden en
kunnen niet voorkomen dat de bestuurder achter
het stuur in slaap valt.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
de auto aan de kant te zetten als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via
het configuratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Driver Attention Warning" aangevuld met het
systeem "Driver Attention Alert".Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
s
inds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
Rijden
175
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld
is, knippert het lampje tijdelijk en
klinkt er een geluidssignaal om een
storing in het systeem aan te geven.
Als de storing optreedt tijdens het gebruik van
het systeem, gaat het lampje uit.
Als de storing in de parkeersensoren,
die door het branden van dit lampje
wordt aangegeven, tijdens het
gebruik van het systeem optreedt,
dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een storing in
de stuurbekrachtiging wordt
dit lampje weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een waarschuwing.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil. Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van het
reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning heeft
een nadelige invloed op het weggedrag en de
remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden
(zware belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie
van
uw auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het
lampje, een geluidssignaal, afhankelijk
van de aangebrachte uitrusting en een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
6
Rijden