Page 217 of 269

Verzorging van de auto215nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐
peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
jet storingslampje w en het waar‐
schuwingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleer‐
gereedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel linkerzijde. De richtingaanwijzer in de huidige actieve stand wordt verlicht
tot de sensor is gekoppeld.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het eerste wiel
en vijf minuten voor het koppelen van
de positie van alle vier de wielen. Bij
het overschrijden van deze tijd stopt
het koppelen en moet u opnieuw
beginnen.De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het Driver Information
Center te selecteren.
5. Draai aan het stelwiel om naar het
bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display:
Page 218 of 269

216Verzorging van de auto6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon klinkt twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met het linker voorwiel.
9. Zet het inleergereedschap bij het ventiel tegen de wang van de
band. Druk daarna op de toets om
de bandenspanningssensor te
activeren. De claxon klinkt ter
bevestiging dat de sensoridentifi‐
catiecode aan de positie van deze band en dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het rechter voor‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het rechter achter‐
wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. Declaxon piept twee keer om aan te
geven dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐
spanningssensoren afgesloten is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandenspanningsinformatie.
15. Controleer of de bandenspan‐ ningsstatus overeenkomt met degeselecteerde spanning 3 100.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van
de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage-
indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐
van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐ heen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Page 219 of 269

Verzorging van de auto217Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning worden geher‐
programmeerd en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Laat na montage van een andere
bandenmaat de sticker met de
bandenspanningswaarden vervan‐
gen en het bandenspanningscontro‐
lesysteem opnieuw initialiseren.
3 2129 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met lichtmetalen velgen:
Wanneer stalen velgen worden voor‐
zien van lichtmetalen moeren, bijv. bij
het wisselen van zomer- naar winter‐ banden, kunnen de wieldoppen niet
op de stalen velgen worden beves‐ tigd.
Sneeuwkettingen
Gebruik sneeuwkettingen alleen op
de voorwielen.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 215/65 R16,
215/60 R17 en 215/55 R18.
Gebruik op banden met de maten
215/65 R16 en 215/60 R17 altijd
kettingen met fijne schakels die
Page 220 of 269

218Verzorging van de autogeschikt zijn voor SUV's, waardoor
het loopvlak en de binnenkanten
(inclusief kettingslot) met niet meer
dan 9 mm toenemen.
Gebruik op banden met de maten
215/55 R18 alleen speciale sneeuw‐
kettingen die goedgekeurd zijn voor
Opel Mokka en banden met deze
maten. Neem voor nadere informatie
contact op met een werkplaats.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
het compacte reservewiel is niet
toegestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling, achteruitversnelling of P inscha‐
kelen.
De bandenreparatieset is rechts
achterin ondergebracht.
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
2. Verwijder de compressor.
Page 221 of 269

Verzorging van de auto2193. Verwijder de aansluitkabel (1) ende luchtslang (2) uit de opberg‐
vakken aan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 s). Daarna
begint de spanning te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 min worden
bereikt. Bandenspanning 3 248.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Page 222 of 269

220Verzorging van de autoAls de voorgeschreven banden‐
spanning niet binnen 10 min wordt bereikt, verwijder dan de banden‐
reparatieset. Verplaats de auto
één wielomwenteling. Sluit de
bandenreparatieset weer aan en
vervolg de vulprocedure 10 min.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning nog steeds niet wordt
gehaald, dan is de band te ernstig beschadigd. Roep de hulp van
een werkplaats in.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
Laat de compressor niet langer
dan 10 min werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven.
Hierdoor wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Stop na ongeveer
10 km (uiterlijk na 10 m) en contro‐
leer de bandenspanning. Hiervoor de luchtslang van de compressorrechtstreeks op bandventiel en
compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
Page 223 of 269

Verzorging van de auto221totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. Roep de hulp van een
werkplaats in.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant van de compressor. Om deze te
verwijderen, schroeft u de compres‐
sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 218.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken, eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 222.
● Vervang nooit meer dan één wiel
tegelijk.● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Page 224 of 269
222Verzorging van de autoDefecte band zo spoedig mogelijk
laten vervangen of repareren.
Krikpositie voor liftplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uitsparing van de dorpel.
Voorarmpositie van het liftplatform op de carrosserie onderaan.
Reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat.
Deze is vastgezet met een vleugel‐
moer.