Page 129 of 269

Verlichting127Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Richtingaanwijzers
hendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Beweeg de hendel naar het weer‐
standspunt en houd deze vast om te
knipperen totdat u de hendel loslaat.
Mistlampen voor
Om in te schakelen >
indrukken.
Page 130 of 269
128VerlichtingMistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● stuurbedieningsknoppen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast tot de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Page 131 of 269
Verlichting129Binnenverlichting
Interieurverlichting
Voordruk op v:uitw:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aanAchter⃒:aanw:automatisch in- en uitschakelen§:uitLeeslampen
De leeslampen voor zitten in de
dakconsole.
Druk op s en t om elk licht in of uit
te schakelen
Verlichting
handschoenenkastje
Brandt wanneer u het handschoenen‐ kastje opent.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 132 of 269

130VerlichtingVerlichtingsfunctiesInstapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te
ontgrendelen met de handzender:
● dimlicht
● zijmarkeringslichten
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Deze functie werkt alleen wanneer
als het donker is en helpt u om de auto
te lokaliseren.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen in de boordinstellin‐
gen.
Persoonlijke instellingen 3 108.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● sommige interieurlampjes
Uitstapverlichting Het dimlicht, de zijmarkeringslichten
en de achterlichten zullen de directe
omgeving een instelbare tijd verlich‐
ten terwijl u de auto verlaat.
Inschakelen In- en uitschakeling van deze functie
en de verlichtingsduur zijn te wijzigen
in de boordinstellingen.
Persoonlijke instellingen 3 108.
1. Schakel het contact uit.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
een paar seconden uit.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld als u de richtingaanwijzer‐
hendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Page 133 of 269
Verlichting131Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 134 of 269

132KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............132
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................132
Airconditioning ......................... 133
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 134
Hulpverwarming ......................137
Luchtroosters ............................. 137
Verstelbare luchtroosters ........137
Vaste luchtroosters ..................138
Onderhoud ................................. 138
Luchtinlaat ............................... 138
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 138
Service .................................... 138Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
● ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatiestanden zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Ontwasemen en ontdooien ● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐ heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
Page 135 of 269

Klimaatregeling133●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieKoeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven een
specifiek niveau ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop-startsysteem 3 146.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
Page 136 of 269

134Klimaatregeling●Koeling n inschakelen.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar M
indrukken.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 146.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
AUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.