Rijden en bediening217Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd vóór een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve crui‐
secontrol niet geactiveerd of inge‐
schakeld is.9 Waarschuwing
De bestuurder neemt de volledige
verantwoordelijkheid voor het
aanhouden van de juiste volgaf‐
stand op basis van het verkeer,
het weer, het zicht en de plaatse‐
lijke regelgeving. Indien de situatie
zulks vereist, moet de afstand tot
voorligger worden aangepast of
het systeem worden uitgescha‐
keld.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Adaptieve cruisecontrol in
sportmodus
Bij auto's met Flex Ride-rijmodi kan
de bestuurder bij adaptieve cruise‐
control met de sportmodus iets krach‐
tiger optrekken. U kunt deze functie uitschakelen in het visualisatiemenu
Flex Ride 3 208.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt wanneer het
systeem een voorligger heeft gede‐
tecteerd. Afhankelijk van de rijsnel‐
heid ligt het bereik van de sensoren
tussen 25 en 150 meter.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 223.
Als dit symbool niet verschijnt of
slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ tieve cruisecontrol niet reageren op
voorliggers.
218Rijden en bedieningAanduiding op pagina Rijhulp
Als het systeem actief is en een voor‐ligger detecteert, worden de balken
vóór het voertuigsymbool groen en
geven de positie van de ingestelde
tussenruimte aan.
Functie deactiveren
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruisecontrol wanneer:
● y wordt ingedrukt.
● het rempedaal wordt ingetrapt.
● het koppelingspedaal langer dan vier seconden wordt ingetrapt.
● de keuzehendel van de automa‐ tische versnellingsbak in stand
N wordt gezet.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd wanneer:
● de auto optrekt tot een snelheid hoger dan 190 km/u of afremt tot
een snelheid lager dan 25 km/u.
Een auto met een automatische
versnellingsbak tot stilstand komt
en het systeem niet binnen
vijf minuten wordt gedeactiveerd.
● het Traction Control-systeem is gedeactiveerd of werkt.
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling is gedeactiveerd of werkt.
● er gedurende ongeveer één minuut geen ander verkeer of
object langs de weg wordt
aangetroffen. In het gegeven geval zijn er geen radarecho's en
kan de sensor melding maken
van verontreiniging.
● de actieve noodrem in werking treedt.● er op steile helling wordt gere‐den.
● de radarsensor bedekt is met een
laagje ijs of water.
● er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, camera, motor
of het remsysteem.
● de remmen moeten afkoelen.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruisecontrol met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
● de op- of aflopende helling is steiler dan 20%.
● de elektrische parkeerrem wordt ingeschakeld.
● het systeem de auto langer dan vijf minuten stopt.
● de auto stopt, de veiligheidsgor‐ del van de bestuurder is losge‐daan en het bestuurdersportier is
geopend.
Rijden en bediening219
De opgeslagen snelheid verschijnt
tussen haakjes op het Driver Informa‐
tion Center wanneer het systeem
wordt gedeactiveerd maar niet wordt uitgeschakeld.
Het symbool van de adaptieve cruise
control C verandert van groen in wit
wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd maar niet wordt uitgescha‐
keld.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de
bestuurder onmiddellijk de
controle over het remmen en gas geven overnemen.
Systeem uitschakelen
Druk op v om de adaptieve cruise‐
control uit te schakelen. Controle‐
lampje C op het Driver Information
Center dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve crui‐
secontrol uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise‐ control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensordoor waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
Systeembeperkingen9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐ teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruisecontrol negeert tegemoetkomend
verkeer.
220Rijden en bediening● Adaptieve cruisecontrol houdtvoor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers
en dieren.
● Adaptieve cruisecontrol houdt alleen bij een lage snelheid reke‐ning met gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet bij het trekken van een
aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruisecontrol niet op wegen met een stijgings‐
percentage van meer dan 10%.
Bochten
De adaptieve cruisecontrol berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de
huidige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht ofals de bocht scherper of minder
scherp wordt. De camera hanteert
een bepaalde correctie op basis van
de zichtbare rijstrookmarkeringen.
Controlelampje A dooft als het
systeem geen voorligger meer detec‐ teert.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de
rijsnelheid enigszins verlagen. Deze
remactie is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.Snelwegen
Op snelwegen moet u de ingestelde
snelheid aanpassen aan de omstan‐
digheden en het weer. Bedenk altijd
dat de adaptieve cruisecontrol een
beperkt zichtbereik, een beperkte
remkracht en een bepaalde reactietijd
heeft waarin wordt geverifieerd of een voertuig zich al dan niet voor u
bevindt. Voorts is de adaptieve crui‐
secontrol zodanig ontworpen dat de
auto zo laat mogelijk remt om vóór het
automatisch remmen van rijstrook te
kunnen wisselen. De adaptieve crui‐
secontrol is mogelijk niet in staat om
de auto tijdig af te remmen, om aanrij‐
dingen te vermijden met veel langza‐
mer rijdende voorliggers of na een
rijstrookwissel. Dit geldt in het bijzon‐
der bij hoge snelheden of als het zicht
door de weersomstandigheden
beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruisecon‐ trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid
accelereren. Verlaag daarom de snel‐ heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Rijden en bediening221Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt,zal de adaptieve cruisecontrol dit
voertuig pas incalculeren op het
moment dat deze zich volledig op uw
pad bevindt. Wees alert en gereed
om te remmen als sneller remmen
noodzakelijk is.
Aandachtspunten in heuvelachtig
gebied
9 Waarschuwing
Gebruik adaptieve cruise control
niet op steile heuvelachtige
wegen.
De systeemprestaties in heuvelach‐
tige gebieden hangen af van de
rijsnelheid, de belading, de verkeers‐
omstandigheden en het hellingsper‐
centage. In heuvelachtige gebieden
worden voorliggers mogelijk niet
gedetecteerd. Adaptieve regeling
over het volledige snelheidsbereik
wordt automatisch uitgeschakeld,
aangezien de auto heuvelopwaarts
bij een helling van meer dan 10%
stopt. Wees in deze situatie erop voorbereid om de macht over de auto over te nemen.
Let erop dat u door te remmen het
systeem deactiveert.
Radareenheid
De radareenheid zit achter de radia‐
teurgrille achter of onder het
embleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd.
Gebruik het systeem daarom bij
een frontale botsing niet. De voor‐ bumper kan nog intact lijken, maar
de sensor die erachter ligt, kan verschoven zijn en onjuist reage‐
ren. Overleg na een ongeluk met
222Rijden en bedieningeen werkplaats om de stand van
de radarmodule te controleren en
af te stellen.
Instellingen
De bestuurder wordt met boordinfor‐
matie en een geluidssignaal eraan herinnerd om weg te rijden wanneer
de adaptieve cruise control de auto
op zijn plaats houdt. Deze functie met
de benaming "Vrij rijden"-
aankondiging kan worden geacti‐
veerd en gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Storing
Als de adaptieve cruisecontrol door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting, oververhitte remmen of
manoeuvres bij lage snelheden) niet
werkt, of als er een permanente
systeemfout is, verschijnt er een
melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 126.
Intelligente adaptieve cruise
control
Deze functie is een uitbreiding van de adaptieve cruise control. Deze functiepast de ingestelde snelheid automa‐
tisch aan naar een nieuwe gedetec‐
teerde maximumsnelheid als de
bestuurder is vergeten de ingestelde
snelheid aan te passen. Gebruik deze
functie bij voorkeur buiten de
bebouwde kom. Dit systeem gebruikt
informatie van de verkeersbordher‐
kenning 3 249.
Let op
Actualiseer uw navigatiekaarten regelmatig en zorg dat de juiste SD- card in de kaartsleuf voor de navi‐
gatiekaart zit.
Let op
Dit systeem werkt niet met maxi‐
mumsnelheidsborden in combinatie
met extra borden, bijv. met beper‐
kingen aan tijden, weers- of voer‐
tuigtypen.
Let op
De bestuurder blijft volledig verant‐
woordelijk voor eventuele over‐
schrijdingen van de maximumsnel‐heden en moet toezien op eventuele
automatische wijzigingen in de inge‐
stelde snelheid door dit systeem.
Als gevolg van beperkingen aan en
traagheden van het systeem wordt
de ingestelde snelheid mogelijk pas
gewijzigd na het betreden van het
weggedeelte met de nieuwe maxi‐
mumsnelheid.
Maximumsnelheidsborden tussen
30 km/u en 150 km/u worden meege‐ nomen.
Systeem inschakelen
U kunt de functie activeren of deacti‐
veren in het voertuiginstellingenmenu
van het Driver Information Center
3 114. Voorts moet de adaptieve
cruise control zoals hierboven
beschreven worden ingeschakeld.
Gebruik
Zelfs als de adaptieve cruise control
inactief is, wordt de ingestelde snel‐
heid automatisch aangepast bij
iedere nieuwe gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid, zoals beschreven in de
volgende paragraaf. Druk op RES+
Rijden en bediening223om de adaptieve cruise control weer
te activeren, met behulp van de
ingestelde snelheid in het geheugen.
Let op
De adaptieve cruise control moet
één keer worden gestart door na het
inschakelen van het contact of
meteen na het inschakelen van
adaptieve cruise control op SET- te
drukken.
Als de adaptieve cruise control actief is, verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center. De bestuurder kan de
gedetecteerde nieuwe ingestelde
snelheid accepteren of afwijzen
terwijl het displaybericht verschijnt.
Druk op SET- op het stuurwiel om de
gedetecteerde maximumsnelheid te
accepteren en over te nemen als
nieuwe ingestelde snelheid.
Druk op RES+ om de gedetecteerde
maximumsnelheid af te wijzen en de
huidige ingestelde snelheid aan te
houden.
Als u niets doet wanneer het bericht
verschijnt, wordt de gedetecteerde
maximumsnelheid na 3 secondenautomatisch overgenomen als
nieuwe ingestelde snelheid. Het
bericht verdwijnt en wordt gevolgd
door het afwijkingsbericht:
Als er een nieuwe ingestelde snelheid
is vastgelegd, verschijnt er een
bevestigingsbericht. Gedurende
deze periode kunt u de afwijking van
de ingestelde snelheid aanpassen.
Druk op SET- of RES+ om de afwij‐
king aan te passen.
Als u niets doet wanneer het bericht
verschijnt, wordt de laatste ingestelde afwijking gebruikt en verdwijnt het
bericht na 3 seconden.
De nieuwe ingestelde snelheid met de afwijking verschijnt op het Driver
Information Center.
Systeembeperkingen
De intelligente adaptieve cruise
control heeft dezelfde beperkingen
als de verkeersbordherkenning
3 249.
Het waarnemen van impliciete maxi‐ mumsnelheden, bijv. bij het betreden
en verlaten van de bebouwde kom of bij opritborden van snelwegen, kan
even duren.Het systeem negeert mogelijk een
specifiek verkeersbord of hanteert
een onjuiste maximumsnelheid.
Mogelijk neemt het systeem een
nieuwe maximumsnelheid na een
bepaalde afstand sinds het laatste
gedetecteerde verkeersbord of bij het
betreden van een nieuw wegge‐
deelte, bijv. afritten of rotondes, auto‐
matisch over.
Frontaanrijdingswaarschu‐wing
De frontaanrijdingswaarschuwing is
deel van het frontaanrijdingssysteem
3 128. Deze kan helpen schade bij
frontale aanrijdingen te vermijden of
te beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelampje A.
Daarbij wordt de status van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing aangege‐
ven op de pagina Rijhulp op het Driver
Information Center 3 114.
224Rijden en bedieningAls de auto is uitgerust met conventi‐
onele cruisecontrol, gebruikt de fron‐
taanrijdingswaarschuwing de frontca‐ mera in de voorruit om een voorligger
op uw rijstrook te detecteren.
Als de auto is uitgerust met adaptieve cruisecontrol, gebruikt de frontaanrij‐
dingswaarschuwing de radarsensor
en de frontcamera om een voorligger,
op uw rijstrook, te detecteren.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing in het menu
Persoonlijke instellingen niet gedeac‐ tiveerd is 3 128.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing met
frontcamera detecteert voertuigen tot
afstanden van ongeveer 60 meter en
werkt automatisch bij alle snelheden
boven wandeltempo.
Frontaanrijdingswaarschuwing met
radarsensor detecteert voertuigen tot afstanden van ongeveer 150 meter
en werkt automatisch bij alle snelhe‐
den boven wandeltempo.Bestuurder waarschuwen
Het groene controlelampje voor 'voor‐ ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen. Bij auto's met head-updis‐
play wordt A op de voorruit gepro‐
jecteerd.
Controlelampje A wordt oranje als de
afstand tot een rijdende voorligger te
klein wordt.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de tijd tot een mogelijke
botsing met een voorligger te kort
wordt en een botsing op handen is,
verschijnt er een waarschuwingssym‐ bool op het Driver Information Center
en wordt de bestuurder gewaar‐
schuwd door een knipperende rode
led-strook of een pop-upsymbool op
het head-updisplay dat in het
gezichtsveld van de bestuurder op de
voorruit wordt geprojecteerd.