Page 150 of 241

148Rijden en bedieningparkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera zit tussen de lampjes van de kentekenverlichting en heeft een
zichthoek van 130°.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen worden
weergegeven als driehoekjes 9 en
geven obstakels aan die door de
achterste sensoren van de parkeer‐
hulp zijn gedetecteerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer een bepaalde snelheid voor‐
uit wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera is handmatig uit te schakelen in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 93.
Deactivering van hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
U kunt de activering of deactivering
van de visuele hulplijnen en waar‐
schuwingssymbolen veranderen met
de aanraaktoetsen in het onderste
deel van het display.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Page 180 of 241
178Verzorging van de autoZekeringenkast inmotorruimte
De zekeringenkast zit linksvoor in de
motorruimte.
Klik de klep los en klap deze geheel
omhoog. Haal de klep recht omhoog
eraf.
Nr.Stroomkring1–2–3Accusensor4Chassisregelmodule, brandstof‐
pomp5ABS6Dimlicht en dagrijverlichting
links, groot licht xenonkoplamp7–8Regelmodule lpg9Carrosserieregelmodule10Koplampverstelling11Achterruitenwisser12Achterruitverwarming13Dimlicht en dagrijverlichting
rechts14Buitenspiegelverwarming15–16Rembekrachtigerset17Ontstekingssignaal, waterpomp18Motorregelmodule
Page 181 of 241
Verzorging van de auto179Nr.Stroomkring19Brandstofpomp20–21Motormagneetkleppen, motor‐
sensoren22–23Bobines, verstuivers24Ruitensproeier25–26Motorsensoren27Motorregeling28Motorregelmodule29Motorregelmodule30Motorregelmodule31Groot licht links, xenondimlicht
links32Groot licht rechts, xenondimlicht rechts33Motorregelmodule34Claxon35Aircocompressorkoppeling36Mistlampen voorNr.Stroomkring1ABS2Ruitenwisser voor3Aanjager4Stoelverwarming5Koelventilator6–7Versnellingsbak8Koelventilator9Koelventilator10Koelventilator11Startmotor
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van de zeke‐
ringenkast niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Page 183 of 241
Verzorging van de auto181Nr.Stroomkring20Parkeerhulp, regensensor,
frontcamera21Remschakelaar22Infotainment-systeem23Display24–25Hulpkrik26Instrumentenpaneel27–28–29–30–31Claxon32–33Verwarmd stuurwiel34–35Bandenreparatieset36–37Achterruitenwisser38AanstekerNr.Stroomkring39Elektrische ruitbediening,
display automatische versnel‐
lingsbak40–Boordgereedschap
Gereedschap
Auto's zonder reservewiel
De gereedschappen en het sleepoog zitten onder de vloerafdekplaat in de
bagageruimte.
Page 187 of 241
Verzorging van de auto185Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center.
U selecteert het menu door indrukken van de knoppen op de hendel.
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren ?.
Draai aan het stelwiel om het banden‐
spanningscontrolesysteem te selec‐
teren.
Midlevel-display:De bandenspanning voor elke band
wordt op zijn eigen pagina weergege‐
ven.
Uplevel-display:
Page 188 of 241

186Verzorging van de autoDe bandenspanning voor alle bandenwordt op één pagina weergegeven.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het desbetreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur
van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 183.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 81.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 221.
Als
w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 90.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Hetcontrolelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren;
vervang de complete ventielsteel.
Page 189 of 241

Verzorging van de auto187Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 221 en selecteer de desbetref‐
fende instelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 83. Deze instelling is de
referentie voor de bandenspannings‐ waarschuwingen.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is.
Bij auto's met automatische versnel‐ lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Midlevel-display:
Kies ● LO voor een comfortabele span‐
ning tot drie inzittenden.
● ECO voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● HI voor volledige belading.
Uplevel-display:Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
Page 190 of 241

188Verzorging van de autovervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer op de
momenteel actieve positie brandt
totdat de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van de
positie van alle vier wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatie- menu voertuig ? op
het Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display:
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. De