Instrumenten en bedieningsorganen73De benzinetank om de zes maandenleegrijden totdat controlelampje Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Dit helpt de brandstofkwaliteit en
systeemwerking voor rijden op
benzine in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als overschakeling op gas niet moge‐ lijk is, controleer dan alvorens te star‐
ten of er voldoende lpg of benzine
aanwezig is.
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐ modus als niet aan de minimale eisen
wordt voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op lpg.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken
gemakkelijk ontdekt kunnen worden.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Laat de oorzaak van
de storing onmiddellijk in een werk‐ plaats verhelpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijke wetgeving volgen.
Let op
Bij een ongeluk moet u het contact
uitschakelen.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 155.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Het aantal brandende LED's geeft de koelvloeistoftemperatuur aan.
Rijden en bediening155Sommige brandstoffen, voornamelijk
brandstoffen met een hoog octaan‐ getal, kunnen een octaangetalverho‐
gend additief met de naam methylcy‐
clopentadienylmangaantricarbonyl
(MMT) bevatten. Gebruik geen
brandstof of brandstofadditieven met
MMT omdat daardoor mogelijk de
bougies minder lang meegaan en de
emissieregeling minder goed werkt.
De storingsindicatielamp Z licht
mogelijk op 3 79 . Roep als dit gebeurt
de hulp van een werkplaats in.
Brandstof voor rijden op lpg
Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐
baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole Liquéfié). Lpg staat ook bekend als
autogas.
Lpg bestaat voornamelijk uit propaan en butaan. Het octaangetal ligt tussen
105 en 115, afhankelijk van het
propaangehalte. Lpg wordt in vloei‐
bare vorm opgeslagen bij een druk
van 5–10.
Het kookpunt hangt af van de druk en mengverhouding. Bij omgevingsdrukligt deze tussen -42 °C (zuiver
propaan) en -0,5 °C (zuiver butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het lpg- systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas die aan de
minimale eisen van DIN EN 589
voldoet.
Brandstofkeuzeschakelaar 3 72.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
158Rijden en bedieningDe vulklep voor het vloeibare gas zit
achter de tankdop.
Schroef de beschermdop los van de
vulpijphals.
Schroef de vereiste adapter handvast op de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Zet
de borghendel van het vulmondstuk
in de vergrendelde stand.
DISH-adapter: Plaats het vulmond‐
stuk in de adapter. Zet de borghendel van het vulmondstuk in de vergren‐
delde stand.
Adapter met bajonetsluiting: Plaats
het vulmondstuk op de adapter en
draai het een kwartslag. Zet de borg‐
hendel van het vulmondstuk in de
vergrendelde stand.
EURO-adapter: Duw het vulmond‐
stuk op de adapter. Zet de borghen‐
del van het vulmondstuk in de
vergrendelde stand.
Druk op de knop van de pomp voor
vloeibaar gas. Het vulsysteem stopt
of gaat langzaam werken als de tank
voor 80% gevuld is (maximumpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
en het vullen stopt. Laat de vergren‐
delhendel los en verwijder het
vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid
vloeibaar gas kan ontsnappen.Verwijder de adapter en berg deze
goed in de auto op.
Breng de beschermdop aan om te
voorkomen dat vreemde voorwerpen
de vulopening of het systeem binnen‐ dringen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van
de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Omwille van de veiligheid mag de
LPG-tank maar tot 80% worden
gevuld.
De meerwegklep op de lpg-tank
beperkt de te vullen hoeveelheid
automatisch. Als een grotere
hoeveelheid wordt toegevoegd,
raden we aan om de auto niet aan de zon bloot te stellen voordat de extra
hoeveelheid is opgebruikt.
206Verzorging van de autoOnderstel
Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende
waslaag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwewaslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze / rubber materialen
kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐ zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de
beschermende waslaag laten contro‐
leren.
Vloeibaar-gassysteem9 Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Voor lakwerk en bij gebruik van een
droogcabine bij een temperatuur
boven 60 °C moet de lpg-tank worden verwijderd.
Breng geen wijzigingen aan het vloei‐
baar-gassysteem aan.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met
zuiver water en een zachte doek.
Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is.
De instrumentengroep en de displays
alleen met een vochtige doek reini‐
gen. Gebruik zo nodig water en milde
zeep.Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐ringen veroorzaken, met name op
lichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
237SSchakelen ..................................... 80
Service ....................................... 119
Service-display ............................ 74
Service-indicatie .......................... 79
Service-informatie ...................... 208
Sjorogen ...................................... 58
Sleutel, opgeslagen instellingen ...21
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Sneeuwkettingen .......................190
Snelheidsbegrenzer .............83, 139
Snelheidsmeter ............................ 70
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................165
Stadsmodus................................ 136
Startbeveiliging ......................27, 82
Starten en bedienen ...................121
Starthulp gebruiken ...................200
Stoelpositie .................................. 33
Stoelverstelling ........................7, 34
Stoelverwarming ........................... 37
Stop/Start-systeem .....................123
Storing ....................................... 131
Storingsindicatielamp ..................79
Stroomonderbreking ..................131
Stuurbedieningsknoppen .............63
Stuurbekrachtiging........................ 80 Stuurwiel verstellen .......................9Stuurwielverstelling ...................... 63
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 155
Te laag brandstofpeil ...................82
Toerenteller ................................. 71
Traction Control .........................135
Trekken....................................... 202 Typeplaatje ................................ 213
U Uitlaatfilter............................. 81, 127
Uitlaatgassen ............................. 127
Uitrol-brandstofafsluiter .............123
Uitstapverlichting .......................108
Uplevel-display ............................. 83
Uw autogegevens ..........................3
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 189
Vaste luchtroosters ....................118
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................37
Velgen en banden .....................182
Ventilatie ..................................... 110
Ventilatieopeningen ....................118
Verbanddoos ............................... 59
Vergrendelingssysteem ...............25
Verkeersbordherkenning ......83, 149Versnellingsbak ........................... 16
Versnellingsbakdisplay ..............128
Verstelbare luchtroosters ........... 118
Vertraagde uitschakeling stroom 122
Verwarmde spiegels ....................28
Verwarmd stuurwiel .....................63
Verwarming ................................. 37
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 110
Verwerking van sloopauto .........162
Verzorging .................................. 204
Verzorging exterieur ..................204
Verzorging interieur ...................206
Vloerafdekking bagageruimte ......57
Voertuigidentificatienummer ......212
Voordat u wegrijdt ........................ 17
Voorligger gedetecteerd ...............83
Voorruit ......................................... 29
Voorruitverwarming ......................31
Voorstoelen .................................. 33
W
Waarschuwingslichten ..................70
Werkzaamheden uitvoeren .......162
Wieldoppen ................................ 190
Wiel verwisselen ........................196
Winterbanden ............................ 182
Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis- en wasinstallatie achterruit ..65