Instrumenten en bedieningsorganen91Nr.Boordinformatie12Auto overbeladen13Compressor oververhit15Derde remlicht defect16Remlicht defect17Koplampverstelling defect18Linker dimlicht defect19Mistachterlicht defect20Rechter dimlicht defect21Zijmarkeringslicht links defect22Zijmarkeringslicht rechts defect23Achteruitrijlicht defect24Kentekenverlichting defect25Richtingaanwijzer linksvoor
defect26Richtingaanwijzer linksachter
defect27Richtingaanwijzer rechtsvoor
defect28Richtingaanwijzer rechtsachter
defect29Controleer remlicht aanhangerNr.Boordinformatie30Controleer achteruitrijlicht
aanhanger31Controleer linker richtingaan‐
wijzer aanhanger32Controleer rechter richtingaan‐
wijzer aanhanger33Controleer mistachterlicht
aanhanger34Controleer achterlicht
aanhanger35Vervang batterij in handzender49Lane Departure Warning werkt
niet53Draai tankdop vast55Uitlaatfilter is vol 3 12756Ongelijke bandenspanning op
vooras57Ongelijke bandenspanning op
achteras58Banden zonder TPMS-
sensoren herkend59Open en sluit portierruit
bestuurderNr.Boordinformatie60Open en sluit portierruit voor‐
passagier65Poging tot diefstal66Laat diefstalalarmsysteem nakijken67Service stuurslot68Service stuurbekrachtiging75Service airconditioning79Vul motorolie bij81Service versnellingsbak82Vervang motorolie binnenkort84Motorvermogen beperkt89Onderhoud spoedig90Remassistentie laten nakijken94Schakel in parkeerstand
voordat u de auto verlaat95Service airbag128Motorkap open134Parkeerhulpstoring, bumper
reinigen
102VerlichtingEen statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center geeft de huidige status
van de automatische verlichting aan.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8.
Controlelampje 8 3 82.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 103.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.Groot licht
Om van dimlicht naar groot licht om te schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Verlichting103KoplampverstellingHandmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Er zijn twee stelelementen op elk
lampenglas.
Draai beide stelelementen op elk
lampenglas 1
/2 slag met een inbus‐
sleutel maat zes tegen de klok in om
de modus voor stuurwiel rechts in te
stellen. Steek daarom de sleutel in de
geleider zoals getoond op de afbeel‐
ding. Of een kruiskopschroeven‐
draaier maat drie kan voor het instel‐
len worden gebruikt.
Draai de stelelementen 1
/2 slag met
de klok mee om naar de modus voor stuurwiel links terug te stellen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Versies met automatische verlichting
Het systeem wisselt automatisch
tussen dagrijlicht en koplampen,
afhankelijk van het omgevingslicht en
de informatie afkomstig van het
regensensorsysteem.
Automatische verlichting 3 102.
Xenon verlichtingssysteem
Het xenon verlichtingssysteem
omvat:
Verlichting107Bij auto’s met automatische verlich‐
ting kan de helderheid alleen worden aangepast wanneer de rijverlichtingaanstaat en de lichtsensor nachtelijke
omstandigheden detecteert.
Binnenverlichting
Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
middelste
stand w:automatisch inscha‐
kelen bij openen van
een portier, gaat na
enige tijd uitdruk op I:permanent aandruk op 0:permanent uitInterieurverlichting voorin met
leeslampjes
Bij het openen van een portier gaat de interieurverlichting automatisch aan
en dan uit na een bepaalde tijd.
Als u op c drukt, gaat de interieur‐
verlichting handmatig aan of uit.
Als het contact wordt ingeschakeld,
gaat de interieurverlichting uit.
Wanneer de rijverlichting tevoren aan is geweest, gaat de interieurverlich‐
ting aan wanneer het contact wordt
uitgeschakeld.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden, gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Achterste interieurverlichting
De lampen rechts en links werken
apart.
Bedien de tuimelschakelaars:
middelste
stand:automatisch inscha‐
kelen bij openen van
een portier, gaat na
enige tijd uitdruk op I:permanent aandruk op 0:permanent uit
142Rijden en bedieningUitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk meerdere malen op V
totdat het volgende bericht op het
Driver Information Center verschijnt.
Als de frontaanrijdingswaarschuwing
werd gedeactiveerd, wordt de gevoe‐
ligheid van het systeem bij
hernieuwde inschakeling van het
contact ingesteld op "medium".
De instellingen "dichtbij", "medium" of "ver" worden opgeslagen wanneer
het contact wordt uitgeschakeld.
Algemene informatie9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
voor voertuigen te waarschuwen,
maar het kan ook op andere obsta‐
kels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● op bochtige wegen
● wanneer het zicht door weersom‐
standigheden beperkt is, zoals bijmist, regen of sneeuw
● wanneer de sensor geblokkeerd is door sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
slechter werkt door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. De frontcamera in de voor‐ ruit wordt gebruikt voor het detecte‐
ren van de afstand van een voertuig
dat direct voorop in de baan van de
auto rijdt. Hij is actief bij snelheden
boven 40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Rijden en bediening143Driver Information Centre 3 83. Druk
op MENU op de hendel om ? te
selecteren en draai aan het stelwiel
om de volgende afstandsindicatiepa‐
gina te kiezen.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -.- sec.
Parkeerhulp
Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt u met akoestische
signalen en displaymeldingen.Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, is het systeem automa‐
tisch klaar voor gebruik.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor potentieel
gevaarlijke obstakels achter de auto
op een afstand kleiner dan 1,5 m. De
Rijden en bediening145
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Het systeem wordt ook automatisch
geactiveerd bij een snelheid van
maximaal 11 km/u.Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als
de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen tegen potenti‐
eel gevaarlijke obstakels vóór de auto
binnen een afstand tot 80 cm en
tegen potentieel gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto binnen een
afstand tot 1,5 m.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er
een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en vóór de auto weergegeven
met veranderlijke afstandslijnen op
het Driver Information Center met Uplevel-display 3 83 of, afhankelijk
van de versie, op het Colour-Info-
Display 3 88.
Rijden en bediening147Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
Het systeem detecteert geen lage
stoepranden en onregelmatigheden
in het wegdek, bijv. op bouwterrei‐
nen. De bestuurder neemt de
verantwoordelijkheid op zich.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
De camerabeelden verschijnen op het Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de