Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
• Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft de
ingestelde snelheid afnemen in stappen
van 10 km/u totdat u de knop loslaat. Op
het display van de instrumentengroep
wordt de snelheidsafname weergegeven.
Hervatten
Als er een ingestelde snelheid in het geheu-
gen is, drukt u op de knop RES (hervatten) en
haalt u uw voet van het gaspedaal af. Op het
display in de instrumentengroep wordt de
laatst ingestelde snelheid weergegeven.
OPMERKING:
• Als uw voertuig gedurende langer dan twee
seconden blijft stilstaan, dient u op de
toets RES (hervatten) te drukken of het
gaspedaal te bedienen om ACC weer in te
schakelen met de bestaande ingestelde
snelheid.• ACC kan niet worden hervat als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
WAARSCHUWING!
U dient de Resume-functie alleen te ge-
bruiken als de verkeers- en wegomstandig-
heden dat toestaan. Terugkeren naar een
ingestelde snelheid die te hoog of te laag is
voor de verkeers- of wegomstandigheden
kan tot gevaarlijke situaties leiden doordat
de auto teveel versnelt of afremt. Het ne-
geren van deze waarschuwingen kan een
aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
Uitschakelen
Druk kort op de aan/uit-knop van de Adaptive
Cruise Control (ACC) om het systeem uit te
schakelen.
“Adaptive Cruise Control (ACC) Off” [“Adap-
tive Cruise Control (ACC) Uit] wordt weerge-
geven in het display van de instrumenten-
groep om aan te geven dat de ACC is
uitgeschakeld.
Volgafstand instellen
De volgafstand voor de ACC kan worden inge-
steld door de instelling van de volgafstand te
variëren tussen vier balken (grootst), drie
balken (groot), twee balken (normaal) en één
balk (klein). Aan de hand van deze instel-
waarde voor de volgafstand en de rijsnelheid
berekent ACC de afstand tot uw voorligger.
Deze afstand wordt ingesteld. Deze afstands-
instelling verschijnt op het display in de in-
strumentengroep.
• Om de instelling van de volgafstand te
verhogen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verhogen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verhoogd met één balk
(groter).
• Om de instelling van de volgafstand te
verlagen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verlagen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verlaagd met één balk
(kleiner).
STARTEN EN RIJDEN
186
WAARSCHUWING!
• Als veilig rijden met een constante snel-
heid door de omstandigheden niet mo-
gelijk is.
Het cruisecontrolsysteem biedt twee be-
drijfsmodi:
• De modus Adaptieve cruisecontrol, die
zorgt dat een veilige afstand tussen voer-
tuigen wordt aangehouden.
• De modus Normale cruisecontrol (vaste
snelheid) voor rijden met een constante,
vooraf ingestelde snelheid. Raadpleeg
de paragraaf "Modus Normale cruise-
control (vaste snelheid)" in uw instruc-
tieboekje voor meer informatie.
De normale cruisecontrol (vaste snelheid)
reageert in deze modus niet op voorliggers.
Zorg dat u zich tijdens het rijden bewust
bent van de gekozen modus. U kunt de
modus wijzigen met de knoppen voor de
cruisecontrol. De twee bedrijfsmodi wer-
ken op verschillende manieren. Controleer
altijd welke modus u hebt gekozen.
PARKSENSE
PARKEERHULPSYSTEEM
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter de auto dat binnen het
zichtveld van de sensoren valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op
een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm
(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense-schakelaar.
Wanneer de ParkSense schakelaar
wordt ingedrukt om het systeem
uit te schakelen, wordt in de in-
strumentengroep gedurende onge-
veer vijf seconden de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven. Als de schakelhendel in de stand RE-
VERSE wordt gezet en het systeem is uitge-schakeld, wordt op het display in de
instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven zolang de schakelhendel
in REVERSE staat.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" in uw instruc-
tieboekje voor meer informatie.
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort en blijft de
LED vervolgens branden.
Display in de instrumentengroep
Het ParkSense waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer "Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselec-
teerd in het deel met door de klant te pro-
grammeren functies van het Uconnect
systeem.
STARTEN EN RIJDEN
188
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het ParkSense waarschuwingsscherm be-
vindt zich op het display in de instrumenten-
groep. Het zorgt voor visuele waarschuwingen
om de afstand tussen de achterzijde - bum-
per en het gedetecteerde obstakel weer te
geven.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.• Wanneer u ParkSense uitschakelt, wordt in
de instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitge-
schakeld) weergegeven. Zodra u ParkSense
uitschakelt, blijft het systeem bovendien
uitgeschakeld totdat u het weer inschakelt,
zelfs als u het contact uit- en inschakelt.
• Als u de schakelhendel in REVERSE zet en
ParkSense is uitgeschakeld, wordt op het
display in de instrumentengroep de mel-
ding "PARKSENSE OFF" (ParkSense uitge-
schakeld) weergegeven zolang de schakel-
hendel in REVERSE staat.
• ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
• Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren mo-
gen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, mod-
der, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensoren kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het ParkSense systeemkan obstakels achter de auto/bumper over
het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat
er een obstakel achter de auto/bumper aan-
wezig is.
• Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen wan-
neer voorwerpen, zoals fietsendragers, trek-
haken, enz., op minder dan 30 cm
(12 inch) vanaf de achterkant/
achterbumper worden geplaatst. Als dit wel
het geval is, zal het systeem een nabijgele-
gen object mogelijk interpreteren als een
sensorprobleem en verschijnt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE
REQUIRED" (parkeerhulp niet beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk) op het display in
de instrumentengroep.
• ParkSense moet worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep in de open stand
staat en de achteruitversnelling is inge-
schakeld. Een open achterklep zou ten on-
rechte kunnen worden aangezien voor een
obstakel achter de auto.
189
Als een obstakel binnen 200 cm (79 inch)
achter de achterbumper wordt gedetecteerd
terwijl het voertuig in REVERSE staat, wordt
een waarschuwing weergegeven op het dis-
play in de instrumentengroep. Bovendien
klinkt er een geluidssignaal (wanneer Sound
and Display (Geluid en weergave) wordt gese-
lecteerd in het deel met door de klant te
programmeren functies van het Uconnect
systeem). Als het voertuig het object nadert,
verandert de frequentie van het signaal van
een enkele toon per 1/2 seconde (alleen voor
achterzijde) naar langzaam (alleen voor ach-
terzijde), snel en uiteindelijk continu.
In-/uitschakelen
Het ParkSense parkeerhulpsysteem geeft tij-
dens het achter- of vooruit rijden, bijvoor-
beeld bij het inparkeren, met visuele en ge-
luidssignalen de afstand tussen de achter-
en/of voorkant van de auto en een gedetec-
teerd obstakel aan. Als uw auto is uitgerust
met een automatische versnellingsbak, wordt
de auto mogelijk automatisch geremd wan-
neer achteruit wordt ingeparkeerd en het sys-
teem een mogelijke botsing met een obstakel
detecteert.ParkSense kan uitsluitend worden geacti-
veerd wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE of DRIVE staat. Wanneer Park-
Sense bij een van deze standen van de scha-
kelhendel wordt ingeschakeld, blijft het sys-
teem actief totdat de rijsnelheid is
toegenomen tot ongeveer 11 km/u (7 mph) of
hoger. Er verschijnt een waarschuwing op het
display in de instrumentengroep die aangeeft
dat de rijsnelheid van het voertuig te hoog is
voor gebruik van ParkSense. Het systeem
wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald
tot minder dan ongeveer 9 km/u (6 mph).
In- en uitschakelen
Om het systeem in te schakelen, drukt u op
de ParkSense schakelaar op het schakelpa-
neel onder het Uconnect display.
Wanneer het systeem overgaat van ingescha-
keld naar uitgeschakeld en omgekeerd, gaat
dit altijd vergezeld van een specifiek bericht
in het display van de instrumentengroep.
Systeem ingeschakeld:LED van ParkSense
schakelaar uit.
Systeem uitgeschakeld:LED van ParkSense
schakelaar brandt continu.De LED van de ParkSense schakelaar gaat
ook branden in het geval van een storing van
het ParkSense systeem. Als de knop wordt
ingedrukt bij een systeemstoring, knippert de
LED van de ParkSense schakelaar ongeveer
vijf seconden en blijft deze daarna constant
branden.
Nadat ParkSense is uitgeschakeld, blijft het
systeem in deze staat tot de volgende inscha-
keling, zelfs als het contact van ON/RUN naar
OFF en vervolgens terug naar ON/RUN wordt
gezet.
Rijden met aanhanger
De werking van de sensoren wordt automa-
tisch uitgeschakeld wanneer de elektriciteits-
stekker van de aanhanger in de contactdoos
van de trekhaak van de auto wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch weer inge-
schakeld wanneer de stekker van de aanhan-
gerkabel uit de contactdoos wordt gehaald.
191
Het actieve parkeerhulpsysteem ParkSense
kan worden in- en uitgeschakeld met de Park-
Sense schakelaar, die zich op het schakelpa-
neel onder het Uconnect scherm bevindt.
Om het actieve parkeerhulpsys-
teem ParkSense in te schakelen,
drukt u eenmaal op de schake-
laar voor het actieve parkeer-
hulpsysteem ParkSense (LED
gaat branden).
Om het actieve parkeerhulpsysteem Park-
Sense uit te schakelen, drukt u nogmaals op
de schakelaar voor het actieve parkeerhulp-
systeem ParkSense (LED gaat uit).
Raadpleeg het instructieboekje voor meer in-
formatie.RIJSTROOKDETECTIE
Werking van rijstrookdetectie
Het rijstrookdetectiesysteem werkt bij snel-
heden van meer dan 60 km/u (37 mph) en
onder de 180 km/u (112 mph). Het rijstrook-
detectiesysteem maakt gebruik van een voor-
uitkijkcamera om rijstrookmarkeringen te de-
tecteren en meet de positie van het voertuig
binnen de markeringen.
Wanneer beide rijstrookmarkeringen zijn ge-
detecteerd en de bestuurder onbedoeld de
rijstrook verlaat (geen richtingaanwijzer inge-
schakeld), geeft het rijstrookdetectiesysteem
een voelbare waarschuwing op het stuurwiel,
alsmede een visuele waarschuwing op het
display in de instrumentengroep om de be-
stuurder erop te wijzen binnen de rijstrook-
markeringen te blijven.
De bestuurder kan de voelbare waarschuwing
op elk moment handmatig uitschakelen door
aan het stuur te trekken.Wanneer slechts één rijstrookmarkering is
gedetecteerd en de bestuurder onbedoeld de
rijstrook verlaat (geen richtingaanwijzer inge-
schakeld), geeft het rijstrookdetectiesysteem
een visuele waarschuwing via het display in
de instrumentengroep om de bestuurder erop
te wijzen op de rijstrook te blijven.
OPMERKING:
Wanneer aan de bedrijfsomstandigheden is
voldaan, controleert het rijstrookdetectiesys-
teem of de handen van de bestuurder aanwe-
zig zijn op het stuurwiel en geeft het een
visuele waarschuwing en een geluidssignaal
weer als de handen van de bestuurder niet
zijn gedetecteerd op het stuurwiel. Het sys-
teem wordt geannuleerd als de bestuurder
zijn handen niet aan het stuur heeft.
193
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen
De standaardstatus van rijstrookdetectie is
"off" (uit).
De knop LaneSense bevindt zich op het scha-
kelpaneel onder het Uconnect scherm.
Om het rijstrookdetectiesysteem
in te schakelen, drukt u op de
toets LaneSense (LED gaat uit).
Het bericht "LaneSense On" (rij-
strookdetectie ingeschakeld)
verschijnt op het display in de instrumenten-
groep.
Om het rijstrookdetectiesysteem uit te scha-
kelen, drukt u eenmaal op de toets Lane-
Sense (LED gaat aan).
OPMERKING:
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door de rijstrookdetectie
automatisch de systeemstatus (ingeschakeld
of uitgeschakeld) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld.
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie
De rijstrookdetectie geeft de huidige afwij-
king van de rijstrook aan via het display in de
instrumentengroep.
Basisdisplay in de instrumentengroep — indien
aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
zijn de rijstrookmarkeringen grijs wanneer
geen van beide rijstrookgrenzen zijn gedetec-
teerd en is het verklikkerlampje van de rij-
strookdetectie continu wit.
Links verlaten van rijstrook — alleen linker
rijstrook gedetecteerd
• Wanneer het rijstrookdetectiesysteem is in-
geschakeld, is het verklikkerlampje van de
rijstrookdetectie continu wit wanneer al-
leen de markering van de linker rijstrook is
gedetecteerd en is het systeem gereed voor
het geven van visuele en haptische waar-
schuwingen op het display in de instrumen-
tengroep wanneer onbedoeld de rijstrook
wordt verlaten.• Wanneer het rijstrookdetectiesysteem
merkt dat de rijstrook wordt benaderd en
een rijstrook wordt verlaten, geeft het rij-
strookdetectiesysteem een ononderbroken
witte lijn links, een ononderbroken grijze
lijn rechts, en een continu geel verklikker-
lampje weer.
OPMERKING:
De rijstrookdetectie werkt met hetzelfde ge-
drag voor het rechts verlaten van de rijstrook,
wanneer alleen de rechter rijstrookmarkering
is gedetecteerd.
Links verlaten van rijstrook — beide rijstroken
gedetecteerd
• Wanneer de rijstrookdetectie is ingescha-
keld, verandert de kleur van de rijstrook-
markeringen van grijs in wit om aan te
geven dat beide rijstrookmarkeringen zijn
gedetecteerd. Het verklikkerlampje van de
rijstrookdetectie is continu groen wanneer
beide rijstrookmarkeringen zijn gedetec-
teerd en is het systeem gereed voor het
geven van visuele waarschuwingen op het
display in de instrumentengroep en een
voelbare waarschuwing in het stuurwiel als
een rijstrook onbedoeld wordt verlaten.
STARTEN EN RIJDEN
194
• Wanneer de rijstrookdetectie een afwijking
van de rijstrook waarneemt, verandert de
kleur van de dikke linker rijstrookmarkering
en de dunne linker lijn in continu wit. De
kleur van het verklikkerlampje van de rij-
strookdetectie verandert van continu groen
naar continu geel. Op dit moment wordt
kracht op het stuurwiel in de tegenoverge-
stelde richting van de grens van rijstrook
uitgeoefend.
Bijvoorbeeld: als de linkerzijde van de rij-
strook wordt genaderd, draait het stuurwiel
naar rechts.
• Wanneer de rijstrookdetectie merkt dat de
rijstrook wordt benaderd en een rijstrook
wordt verlaten, knippert de dikke linker
rijstrookmarkering van wit naar grijs, blijft
de dunne linker lijn continu wit en veran-
dert de kleur van het verklikkerlampje van
de rijstrookdetectie van continu geel naar
knipperend geel. Op dit moment wordt
kracht op het stuurwiel in de tegenoverge-
stelde richting van de grens van rijstrook
uitgeoefend.
Bijvoorbeeld: als de linkerzijde van de rij-
strook wordt genaderd, draait het stuurwiel
naar rechts.OPMERKING:
De rijstrookdetectie werkt met hetzelfde ge-
drag voor het rechts verlaten van de rijstrook.
Premium display in de instrumentengroep —
indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
zijn de rijstrookmarkeringen grijs wanneer
geen van beide rijstrookgrenzen zijn gedetec-
teerd en is het verklikkerlampje van de rij-
strookdetectie continu wit.
Links verlaten van rijstrook — alleen linker
rijstrook gedetecteerd
• Wanneer het rijstrookdetectiesysteem is in-
geschakeld, is het verklikkerlampje van de
rijstrookdetectie continu wit wanneer al-
leen de markering van de linker rijstrook is
gedetecteerd en is het systeem gereed voor
het geven van visuele en haptische waar-
schuwingen op het display in de instrumen-
tengroep wanneer onbedoeld de rijstrook
wordt verlaten.
• Wanneer het rijstrookdetectiesysteem
merkt dat de rijstrook wordt benaderd en
een rijstrook wordt verlaten, geeft het rij-
strookdetectiesysteem een ononderbrokenwitte lijn links, een ononderbroken grijze
lijn rechts, en een continu geel verklikker-
lampje weer.
OPMERKING:
De rijstrookdetectie werkt met hetzelfde ge-
drag voor het rechts verlaten van de rijstrook,
wanneer alleen de rechter rijstrookmarkering
is gedetecteerd.
Links verlaten van rijstrook — beide rijstroken
gedetecteerd
• Wanneer de rijstrookdetectie is ingescha-
keld, verandert de kleur van de rijstrook-
markeringen van grijs in wit om aan te
geven dat beide rijstrookmarkeringen zijn
gedetecteerd. Het verklikkerlampje van de
rijstrookdetectie is continu groen wanneer
beide rijstrookmarkeringen zijn gedetec-
teerd en is het systeem gereed voor het
geven van visuele waarschuwingen op het
display in de instrumentengroep en een
voelbare waarschuwing in het stuurwiel als
een rijstrook onbedoeld wordt verlaten.
• Wanneer de rijstrookdetectie een afwijking
van de rijstrook waarneemt, verandert de
kleur van de dikke linker rijstrookmarkering
en de dunne linker lijn in continu geel. De
195
AdBlue (UREUM) — indien aanwezig
Uw auto is uitgerust met een systeem voor
selectieve katalytische reductie (SCR-
systeem) om te voldoen aan de zeer strenge
dieselemissienormen volgens de wetgeving
van de Europese Unie.
Het doel van het SCR-systeem is de hoeveel-
heid NOx (stikstofoxiden die motoren uitsto-
ten), dat schadelijk is voor onze gezondheid
en het milieu, tot vrijwel nul terug te brengen.
Kleine hoeveelheden AdBlue (UREUM) wor-
den vóór de katalysator in de uitlaat gespoten
waar het na verdamping de smog veroorza-
kende stikstofoxiden (NOx) omzet in onscha-
delijke stikstof (N2) en waterdamp (H2O),
twee natuurlijke componenten van de lucht
die wij inademen. U kunt in uw auto rijden
met het geruststellende idee dat uw voertuig
bijdraagt aan een schoner en gezonder milieu
voor de huidige én komende generaties.
Systeemoverzicht
Deze auto is uitgerust met een AdBlue-
inspuitsysteem UREUM) en een SCR-
katalysator (selectieve katalytische reductie)
om te voldoen aan de emissie-eisen.Het AdBlue-inspuitsysteem (UREUM) be-
staat uit de volgende onderdelen:
• AdBlue-tank (UREUM)
• AdBlue-pomp (UREUM)
• AdBlue-verstuiver (UREUM)
• Elektrisch verwarmde AdBlue-leidingen
(UREUM)
• NOx-sensoren
• Temperatuursensoren
• SCR-katalysator
Het AdBlue-inspuitsysteem (UREUM) en de
SCR-katalysator zorgen ervoor dat aan de
dieselemissie-eisen wordt voldaan met be-
houd van een uitstekend brandstofverbruik,
rijgedrag, koppel en vermogen.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor systeembe-
richten en waarschuwingen.OPMERKING:
• Uw auto is uitgerust met een AdBlue-
inspuitsysteem (UREUM). Af en toe hoort u
mogelijk een klikkend geluid bij stilstand
dat onder de auto vandaan komt. Dit is
normaal.
• De AdBlue-pomp (UREUM) blijft gedu-
rende enige tijd na het uitschakelen van de
motor in werking om het AdBlue-systeem
(UREUM) door te spoelen. Dit is de nor-
male werking en het is mogelijk hoorbaar
vanaf de achterkant van de auto.
Opslag van AdBlue (UREUM)
AdBlue (UREUM) wordt beschouwd als een
zeer stabiel product met een lange houdbaar-
heid. Als AdBlue (UREUM) wordt bewaard bij
temperaturen tussen -12 °C en 32 °C (10 °F
en 90 °F), is het ten minste één jaar houd-
baar.
AdBlue (UREUM) kan bij de laagste tempe-
raturen bevriezen. AdBlue (UREUM) kan bij-
voorbeeld bevriezen bij een temperatuur van
of onder -11 °C (12 °F). Het systeem is
ontworpen voor gebruik in deze omgeving.
201