WAARSCHUWING!
en - als belangrijkste - het bedienen van de
remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig autorij-
den vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf "In-
stellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.
6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.
8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de parkeer-
rem altijd helemaal aan voordat u uit-
stapt. Controleer ook of de schakelhen-
del in de stand PARK staat.
89
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingescha-
keld aan de zijde van de auto waarvoor een
waarschuwing geldt, zal ook een geluidssig-
naal klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een ob-
ject wordt gedetecteerd. Wanneer een ge-
luidssignaal moet worden gegeven, wordt ook
de radio gedempt. Signaalstatus
richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssig-
naal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.Forward Collision Warning (FCW) met
risicobeperking - indien aanwezig
Bediening Forward Collision Warning (FCW)
met risicobeperking
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen om
de bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.VEILIGHEID
102
Status en gevoeligheid van FCW
De gevoeligheid van FCW en de status van
actief remmen zijn programmeerbaar via het
Uconnect systeem. Raadpleeg de paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
De standaardinstelling voor de gevoeligheid
van FCW is "Medium" (gemiddeld) en de
standaard systeemstatus is "Warning & Bra-
king" (waarschuwing en remmen). Hierdoor
kan het systeem de bestuurder met hoorbare/
zichtbare signalen waarschuwen voor een
mogelijke aanrijding met het voertuig vóór
hem/haar, en autonoom remmen.
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare/zichtbare signalen waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór hem/haar wanneer de afstand tot dit
voertuig groter is dan bij de instelling "Me-
dium" (normaal). Dit geeft de langste reactie-
tijd om een mogelijke botsing te voorkomen.Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Near"
(dichtbij), kan het systeem de bestuurder
waarschuwen voor een mogelijke aanrijding
met het voertuig vóór hem/haar wanneer de
afstand tot dit voertuig veel kleiner is. Met
deze instelling heeft u minder reactietijd dan
bij de instellingen "Far" (veraf) en "Medium"
(normaal). Hierdoor is een meer dynamische
rijervaring mogelijk.
OPMERKING:
• Door de FCW-status te veranderen naar
"Only Warning" (alleen waarschuwing) voor-
komt u dat het systeem beperkt actief remt
of extra remondersteuning biedt als de be-
stuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing,
maar blijven de geluidssignalen en visuele
waarschuwingen actief.
• Door de FCW-status te veranderen in "Off"
(uit) voorkomt u dat het systeem autonoom
remt of extra remondersteuning biedt als de
bestuurder niet voldoende hard remt in het
geval van een potentiële frontale botsing.• Het systeem onthoudt NIET de instelling
die het laatst door de bestuurder is gekozen
nadat het contact werd uitgeschakeld. Het
systeem gaat terug naar de standaardin-
stelling wanneer het voertuig opnieuw
wordt gestart.
• FCW reageert mogelijk niet op irrelevante
objecten, zoals objecten hoog boven de
weg, weerkaatsingen van de bodem, objec-
ten welke zich niet in de rijweg van de auto
bevinden, stilstaande objecten op grote af-
stand, tegemoetkomend verkeer, of voorlig-
gers met een dezelfde of een hogere snel-
heid.
• Net als bij ACC, wordt met de schermen
aangegeven dat FCW is uitgeschakeld.
Waarschuwing FCW beperkt
Als op het display in de instrumentengroep
de melding "ACC/FCW Limited Functionality"
(ACC/FCW beperkte functionaliteit) of "ACC/
FCW Limited Functionality Clean Front Wind-
shield" (ACC/FCW beperkte functionaliteit
Voorruit reinigen) wordt weergegeven, kan er
sprake zijn van een situatie waarin de wer-
king van FCW wordt beperkt. Hoewel nog
steeds met het voertuig kan worden gereden
VEILIGHEID
104
onder normale omstandigheden, is actief
remmen mogelijk niet volledig beschikbaar.
Zodra de situatie die de prestaties van het
systeem beperkte niet meer aanwezig is, her-
wint het systeem zijn volledige werking. Als
het probleem aanhoudt, breng dan een be-
zoek aan een erkende dealer.
Waarschuwing onderhoud FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en op
het display in de instrumentengroep wordt
weergegeven:
• ACC/FCW Unavailable Service Required
(ACC/FCW niet beschikbaar, onderhoud
noodzakelijk)
• Cruise/FCW Unavailable Service Required
(cruisecontrol/FCW niet beschikbaar, on-
derhoud noodzakelijk)
Dit geeft aan dat er een interne systeemsto-
ring is. Hoewel u nog steeds met de auto kunt
rijden, dient u het systeem te laten controle-
ren door een erkende dealer.
Voetganger-noodstop (PEB) - indien aanwe-
zig
De voetganger-noodstop (PEB) is een subsys-
teem van het FCW-systeem dat de bestuurder
via het display van de instrumentengroep van
geluidssignalen en visuele waarschuwingen
voorziet en automatisch afremt wanneer het
een mogelijke frontale aanrijding met een
voetganger detecteert.
Als een PEB-voorval begint bij een snelheid
van minder dan 60 km/u (37 mph), kan het
systeem afremmen om een mogelijke aanrij-
ding met een voetganger te beperken. Als een
PEB-voorval de auto volledig stopt, zorgt het
systeem ervoor dat de auto gedurende twee
seconden stil blijft staan en dat vervolgens de
remmen worden gelost. Wanneer het systeem
bepaalt dat een aanrijding met de voetganger
vóór u niet langer waarschijnlijk is, wordt het
waarschuwingsbericht uitgeschakeld.
De minimumsnelheid voor de activering van
de PEB is 5 km/u (3 mph).
WAARSCHUWING!
Voetganger noodstop (PEB) is niet bedoeld
om zelfstandig een aanrijding te voorko-
men; ook kan PEB niet elke soort van
mogelijke aanrijding met een voetganger
herkennen. De bestuurder blijft verant-
woordelijk voor de besturing van de auto
en het voorkomen van een aanrijding. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit
ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
PEB in- of uitschakelen
OPMERKING:
De standaard status van PEB is "On” (aan).
Hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met de voet-
ganger.
De PEB-knop bevindt zich in het Uconnect
display bij de instellingen van de bedienings-
elementen. Raadpleeg de paragraaf "Instel-
lingen van Uconnect" in het hoofdstuk "Mul-
timedia" in het instructieboekje voor meer
informatie.
105
• Het TPMS is geen vervanging voor het
juiste bandenonderhoud en de bestuurder
is er verantwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven met gebruik
van een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep
• Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning van één of meer
banden te laag is, gaat het ban-
denspanningslampje in de in-
strumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder ver-
schijnt in de instrumentengroep gedurende
minimaal vijf seconden de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en wordt een afbeel-
ding van de bandenspanning(en) getoond,
waarin de banden met een te lage spanning
in een andere kleur worden weergegeven.Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (in een
afwijkende kleur in de afbeelding in de in-
strumentengroep) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat ver-
meld. Zodra het systeem de nieuwe banden-
spanningen heeft ontvangen, wordt het sys-
teem automatisch bijgewerkt, krijgen de
spanningswaarden in de afbeelding in de
instrumentengroep weer de oorspronkelijke
kleur en gaat het bandenspanningsverklik-Waarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
108
Schakelprocedures
Schakelen in 4X4 LOW
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” in de instrumen-
tengroep gaat knipperen en blijft branden
wanneer het schakelen is voltooid.OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, knippert in het display in de
instrumentengroep een bericht met instruc-
ties voor het voltooien van het schakelver-
zoek.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie hierover.
Uit 4X4 LOW schakelen
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” op de instru-
mentengroep gaat knipperen en dooft nadat
het schakelen is voltooid.OPMERKING:
• Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, knippert in het display in
de instrumentengroep een bericht met in-
structies voor het voltooien van het schakel-
verzoek. Raadpleeg de paragraaf "Display
in de instrumentengroep" in het hoofdstuk
"Uw Instrumentenpaneel leren kennen"
voor meer informatie hierover.
• Het is mogelijk om naar en uit 4WD LOW te
schakelen als de auto helemaal stilstaat; er
kunnen echter problemen ontstaan omdat
de koppelingstanden dan mogelijk niet
goed zijn uitgelijnd. Mogelijk moet u een
aantal schakelpogingen doen om de koppe-
lingstanden uit te lijnen en de overschake-
ling te voltooien. De beste methode is tij-
dens het rollen van de auto tussen de 0 en
de 5 km/u (0 tot 3 mph). Als de auto sneller
rijdt dan 5 km/u (3 mph) dan verhindert het
4WD-systeem het schakelen.
Selec-Terrain schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
172
heid lager dan 24 km/u (15 mph) terwijl u
naar rechts en links stuurt om de tanden
van de koppeling te laten uitlijnen.
• Het E-Locker-systeem achter moet worden
uitgeschakeld voordat u uit de groep 4WD
LOW schakelt. Als condities/
vergrendelingen voor het schakelen naar
4WD LOW niet worden bereikt, knippert op
het display in de instrumentengroep een
bericht met instructies voor het voltooien
van het schakelverzoek.
SELEC-TERRAIN
Omschrijving
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Terrain om de ge-
wenste modus te kiezen.Selec-Terrain biedt de volgende modi:
•Auto— Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig.•Snow— Tuning ingesteld op extra stabili-
teit onder slechte weersomstandigheden.
Gebruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk van
bepaalde gebruiksomstandigheden) kan de
transmissie de tweede versnelling gebrui-
ken (in plaats van de eerste) bij het wegrij-
den om het slippen van de wielen te mini-
maliseren.
•Sport— Met deze stand wordt het schakel-
patroon van de automatische versnellings-
bak gewijzigd voor een sportievere rijstijl.
Er wordt bij hogere toerentallen opgescha-
keld dan normaal om volledig gebruik te
maken van het beschikbare motorvermo-
gen.
OPMERKING:
De stand SPORT is niet beschikbaar wanneer
4WD LOW is gekozen.
•Zand/modder— Kalibratie voor terreinrijden
op ondergronden met weinig tractie, zoals
modder, zand of nat gras. De aandrijflijn is
geoptimaliseerd voor maximale tractie.
Enig slippen kan voelbaar zijn op moeilijke
Selec-Terrain schakelaar
175
ondergronden. De elektronische remrege-
ling is ingesteld om de tractieregeling van
de gasklep en wielspin te beperken.
•Rock— Kalibratie voor terreinrijden die
alleen beschikbaar is in de groep 4WD
LOW. Op tractie gebaseerde tuning met
verbeterde bestuurbaarheid voor gebruik
tijdens terreinrijden op ondergronden met
een hoge tractie. Gebruik voor het rijden op
obstakels zoals grote rotsen, diepe sporen,
enz.
OPMERKING:
• De stand ROCK is alleen beschikbaar op
voertuigen die zijn uitgerust met het Off-
Road-pakket.
• Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen.
Raadpleeg de paragraaf "Elektronisch rem-
systeem" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.STOP/START-SYSTEEM
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen zal de motor automatisch opnieuw
worden gestart.
Dit voertuig is geüpgraded met een heavy
duty-accu, een startmotor en andere mo-
toronderdelen om de extra motorstarts aan te
kunnen.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt ingeschakeld na
elke normale motorstart. Op dat moment ac-
tiveert het systeem de modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) en, wan-
neer aan alle overige voorwaarden is voldaan,
activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTOSTOP ACTIVE (Autostop Stop/
Start-systeem actief).Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep in
het gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Waarschuwingslampjes en meldin-
gen" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen" in uw instructieboekje.
• Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht.
• De schakelhendel moet in een vooruitver-
snelling staan en het rempedaal moet wor-
den ingetrapt.
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. De in-
stellingen van de klant blijven gehandhaafd
wanneer de motor weer wordt gestart.
Raadpleeg de paragraaf "Stop/Start-systeem"
in hoofdstuk "Starten en rijden" in uw instruc-
tieboekje.
STARTEN EN RIJDEN
176