Bedieningselementen automatische klimaatregeling Uconnect 4 met 7-inch display
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
48
Bedieningselementen automatische klimaatregeling Uconnect 4C/4C NAV met 8,4-inch display
49
Pictogram Omschrijving
REAR
Knop Ontdooien achter
Druk kort op de schermtoets of druk kort op de toets op het front om de achterruitverwarming en de verwarmde buiten-
spiegels in te schakelen (indien aanwezig). Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingescha-
keld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer tien minuten automatisch uitgeschakeld.
Uconnect 3
Uconnect 4/4C/4C NAV
Toetsen temperatuur omhoog en omlaag voor bestuurderszijde en passagierszijde
Biedt de bestuurder en de passagier een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op de rode toets op het front of de
rode schermtoets of druk op de temperatuurbalk en schuif deze naar de schermtoets met de rode pijl om de ingestelde
temperatuur te verhogen. Druk op de blauwe toets op het front of de blauwe schermtoets of druk op de temperatuurbalk
en schuif deze naar de schermtoets met de blauwe pijl om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING:
De getallen in het temperatuurdisplay verschijnen alleen als het systeem is uitgerust met een automatische klimaatrege-
ling.
Toets SYNC — indien aanwezig
Kies de schermtoets SYNC (synchroniseren) om de stand SYNC in of uit te schakelen. Het indicatielampje SYNC brandt
wanneer deze functie is ingeschakeld. SYNC wordt gebruikt om de temperatuurinstelling aan passagierszijde te synchro-
niseren met die aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstelling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de functie
SYNC actief is, zal deze functie automatisch worden uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
52
DISPLAY IN DE
INSTRUMENTENGROEP
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de be-
stuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand STOP/OFF, zorgt het
openen/sluiten van een portier ervoor dat het
display wordt geactiveerd en het totaal aantal
kilometers of mijlen weergeeft op de kilome-
terteller. Het display in de instrumenten-
groep is ontworpen om belangrijke informatie
over de systemen en functies van uw voertuig
weer te geven. Met behulp van een interactief
display in het instrumentenpaneel voor de
bestuurder, wordt op het display in de instru-
mentengroep weergegeven hoe systemen
werken en krijgt de bestuurder waarschuwin-
gen wanneer deze niet werken. Met de bedie-
ningselementen op het stuurwiel kunt u door
de hoofd- en submenu's bladeren en u hebt
toegang tot deze menu’s. U hebt toegang tot
de door u gewenste, specifieke informatie en
u kunt selecties maken en aanpassingen
doen.
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep heeft
een interactief scherm dat zich in de instru-
mentengroep bevindt.
Het display in de instrumentengroep bevat de
volgende menuopties:
• Snelheidsmeter
• Vehicle Info (voertuiginformatie)
• Bestuurderhulp — indien aanwezig
• Brandstofverbruik
• Ritinformatie
• Stop/Start
• Audio
• Messages (berichten)
• Screen Setup (scherm instellen)
• SnelheidswaarschuwingMet dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op
het stuur te drukken:
Bedieningstoetsen display in
instrumentengroep
1 — toets pijl naar
links4 — toets OK
2 — toets pijl om-
hoog5 — toets pijl om-
laag
3 — toets pijl naar
rechts
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
70
•Toets pijl omhoog
Druk kort op de toets met de pijlomhoogom
omhoog te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's.
•Toets pijl omlaag
Druk kort op de toets met de pijlomlaagom
omlaag te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's.
•Toets pijl naar rechts
Druk kort op de toets met de pijl naarrechts
voor toegang tot de informatieschermen of
submenuschermen van een optie in het
hoofdmenu.
•Toets pijl naar links
Druk kort op de toets met de pijl naarlinks
voor toegang tot de informatieschermen of
submenuschermen van een optie in het
hoofdmenu.
•Knop OK
Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de knopOKingedrukt om de getoonde/
geselecteerde functies te resetten waarvoor
dat mogelijk is.Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
Snelheidsmeter Stop/Start
Vehicle Info
(voertuiginformatie)Audio
Bestuurderhulp Messages (berichten)
Brandstofverbruik Screen Setup (scherm
instellen)
Dagteller Schakelindicator
(GSI)
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in het instructieboekje voor
meer informatie.
Dieseldisplays
Onder de juiste omstandigheden worden de
volgende berichten weergegeven op het dis-
play in de instrumentengroep:• Exhaust Filter Nearing Full Safely Drive at
Consistent Speeds to Clear (Roetfilter bijna
vol Rijd met veilige en constante snelheid
om de melding te wissen)
• Exhaust Filter Full – Power Reduced See
Dealer (Roetfilter vol – Vermogen geredu-
ceerd Raadpleeg dealer)
• Exhaust System Service Required – See
Dealer (Onderhoud uitlaatsysteem vereist –
Raadpleeg dealer)
• Exhaust System – Filter XX% Full Service
Required See Dealer (Uitlaatsysteem – Fil-
ter XX% vol Onderhoud vereist Raadpleeg
dealer)
• Exhaust System Regeneration in Process
Continue Driving (Uitlaatsysteem Regene-
ratie bezig Blijf rijden)
• Exhaust System – Regeneration Completed
(Uitlaatsysteem – Regeneratie voltooid)
• Engine Will Not Restart in XXXX mi
(XXXX km) Adblue Low Refill Soon (Motor
kan niet meer worden gestart na XXXX mijl
(XXXX km) Adblue laag Vul snel bij)
71
— Waarschuwingslampje storing
AdBlue-inspuitsysteem (UREUM) - indien
aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeld
verbruik van AdBlue (UREUM) van meer dan
50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dealer.
Als het niveau niet wordt aangepast, ver-
schijnt een extra waarschuwing op de vol-
gende afstanden totdat de AdBlue-tank
(UREUM) leeg is: 400 km (249 mijl),
320 km (199 mijl), 240 km (149 mijl).
Wanneer 200 km (125 mijl) resteren voordat
de AdBlue-tank (UREUM) leeg is, verschijnt
er een continu speciaal bericht op het instru-
mentenpaneel, vergezeld van een zoemerge-
luid (indien aanwezig).
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet worden
nagekeken. Wij raden u aan naar het dichtst-
bijzijnde service center te rijden en de auto
onmiddellijk te laten repareren.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
er een storing aanwezig is in het Forward
Collision Warning-systeem. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service. Raad-
pleeg de paragraaf "Forward Collision War-
ning (FCW)" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem
Deze indicator gaat branden om aan te geven
dat het Stop/Start-systeem niet correct werkt
en moet worden nagekeken. Neem contact op
met een erkende dealer voor onderhoud.
— Waarschuwingslampje storing
cruisecontrol
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de cruisecontrol niet correct
werkt en moet worden nagekeken. Neem con-
tact op met een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
79
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandenrepa-
ratiekit en neem zo snel mogelijk contact
op met een erkende dealer.
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het banden-spanningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een
veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band defect raken.
Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur
van de band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld
(ON), maar niet is geactiveerd, brandt het
controlelampje van de rijstrookdetectie con-
tinu wit. Dit gebeurt wanneer alleen de linker,
rechter of geen van beide rijstrookmarkerin-
gen wordt gedetecteerd. Wanneer slechts één
rijstrookmarkering wordt gedetecteerd, is het
systeem gereed voor het geven van visuele
waarschuwingen wanneer onbedoeld de rij-
strook wordt verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingscontrolelampje
snelheid
Het witte controlelampje gaat branden, sa-
men met een tekstbericht (Snelheidswaar-
schuwing ingesteld op xx gevolgd door een-
heid), zodra de functie is ingeschakeld.Wanneer de ingestelde snelheid wordt over-
schreden, klinkt er een aanhoudend geluids-
signaal (tot 10 seconden of totdat de snel-
heid niet meer wordt overschreden) samen
met een pop-upbericht Waarschuwing snel-
heid overtreden en het controlelampje gaat
geel knipperen.
OPMERKING:
De waarde “31” is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden geselecteerd.
— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de mul-
tifunctionele hendel naar voren (naar de voor-
kant van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.
Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld, trekt
u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84