Page 177 of 260
1.6 E.Torq E4 versie
(indien aanwezig)
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie
dop/vulopening
162P09026J001
175
Page 178 of 260
1.6 16V Multijet-versie zonder UREUM
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie
dop/vulopening
16309026J0003EM
176
ONDERHOUD EN ZORG
Page 179 of 260
1.6 16V Multijet-versie met UREUM
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie
dop/vulopening
16409026J0006EM
177
Page 180 of 260
1.3 95 pk MultiJet E6 versie
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie
dop/vulopening
16509026J0002EM
178
ONDERHOUD EN ZORG
Page 181 of 260
1.3 95 pk MultiJet E5 versie(voor bepaalde versies/markten)
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliedop/vulopening
6. Motoroliepeilstok
16609026J0005EM
179
Page 182 of 260

MOTOROLIE
155)
60)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil met
het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil tussen de
referentietekens MIN en MAX op de
peilstok staat.
Als het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, olie toevoegen via de
vulopening totdat het MAX-teken wordt
bereikt.
Trek de oliepeilstok naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
peilstok weer uit en controleer of het
peil zich tussen het MIN- en MAX-teken
op de peilstok bevindt.Motorolieverbruik
61)
2)
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van de auto, moet de
motor worden ingereden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5000 - 6000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van de motorolie de
motor enkele seconden draaien
alvorens hem uit te zetten en wacht
enkele minuten alvorens het oliepeil te
controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
62)
156)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 4 los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
RUITENSPROEIERV-
LOEISTOF
157) 158)
Verwijder, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 3 en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
REMVLOEISTOF
63)
159) 160)
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Draai, als het vloeistofniveau te laag is,
de reservoirdop 1 los en vul de vloeistof
bij zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de
reservoirdop en het omliggende
oppervlak van de vulopening. Zorg er
goed voor dat er geen verontreinigingen
in het reservoir terechtkomen als de
dop geopend wordt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met fijne zeef van maximaal
0,12 mm.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.167P2000167
180
ONDERHOUD EN ZORG
Page 183 of 260

OLIE VOOR
INSCHAKELING
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(waar aanwezig)
3)
Het olieniveau van de versnellingsbak
mag uitsluitend gecontroleerd worden
bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.
ACCU
161) 162) 163)
64)
4)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water.
Een periodieke controle bij het Fiat
Servicenetwerk is echter noodzakelijk
om de efficiëntie te verifiëren.
De accu vervangen
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties. Volg de aanwijzingen van
de fabrikant van de accu voor het
onderhoud.
NUTTIG ADVIES OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Nuttig advies om de levensduur van
de accu te verlengen
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
wanneer de auto wordt geparkeerd,
controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting
blijft branden.
schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz.) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.
Als men na aanschaf van het voertuig
elektrische accessoires wil monteren
die constante voeding vereisen (alarm
enz.), of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordtgeadviseerd contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk; het
gekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik beoordelen.
65)
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden (of
het symbool verschijnt op het display)
om dit aan te geven. Ga hiervoor als
volgt te werk: draai het stuurwiel van
het ene uiteinde naar het andere terwijl
op een rechtlijnig traject van ongeveer
honderd meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De
accu is in dit geval ook gevoeliger voor
bevriezing (dit kan reeds bij
temperaturen van -10°C gebeuren). Als
het voertuig langere tijd niet gebruikt
wordt, zie dan "Langdurige stilstand
van het voertuig” in het hoofdstuk
"Starten en rijden".
181
Page 184 of 260

BELANGRIJK
153)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
154)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
155)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
156)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
157)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.158)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
159)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
160)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
161)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
162)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
163)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
59)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
60)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
61)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.
62)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
63)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
64)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
182
ONDERHOUD EN ZORG