Groene waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje Wat het betekent
groenSTADSLICHT EN DIMLICHT/FOLLOW ME HOME
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
Follow me home: het lampje gaat branden als het systeem is ingeschakeld. Op het display wordt de voor
de functie ingestelde tijdsduur (in seconden) weergegeven.
groenMISTLAMPEN
Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld.
groenRICHTINGAANWIJZER LINKS
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de
rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
groenRICHTINGAANWIJZER RECHTS
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de
linker richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
groenAUTOMATISCHE UITSCHAKELING MOTOR (versies met Start&Stop-systeem)
Het lampje gaat branden wanneer de motor automatisch wordt afgezet door het Start&Stop-systeem.
57
Symbool Wat het betekent
geelSTORING REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool gaat branden als er een storing van de regensensor is. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
geelSTORING START&STOP SYSTEEM
Het symbool gaat branden om een storing van het Start&Stopsysteem aan te geven. Op
het display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
geelSTART&STOP-SYSTEEM/KOPPELING INTRAPPEN
Het symbool gaat branden om de bestuurder erop te wijzen dat het koppelingspedaal
moet worden ingetrapt om de motor te starten. Op het display wordt een speciaal bericht
weergegeven, dat in bepaalde gevallen gepaard gaat met een geluidssignaal.
geelSTORING SPEED LIMITER
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool gaat branden als er een storing van het Speed Limiter-systeem is. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk.
64
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK
19)Wanneer het symbool gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 500 km nadat het
symbool voor het eerst ging branden, ververst worden. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor
en de garantie ongeldig maken. Wanneer dit symbool gaat branden, betekent dit niet dat het oliepeil in de motor te laag is; u hoeft dus geen
motorolie toe te voegen als het lampje begint te knipperen.
20)Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
21)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool wordt
weergegeven, zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande
aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
22)Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl
het symbool brandt, is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies
van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door
bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat.
23)Wanneer de AdBlue®-tank (UREUM) leeg is, en de motor stopt, is het niet meer mogelijk om de motor te starten tot de AdBlue®-tank
(UREUM) wordt bijgevuld met ten minste 5 liter AdBlue® (UREUM).
68
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Als het systeem detecteert dat het
vooroprijdende voertuig geraakt kan
worden, kan het de auto voor mogelijk
noodremmen voorbereiden.
Als de bestuurder geen enkele actie
onderneemt om de aanrijding te
voorkomen, zal het systeem het
voertuig automatisch afremmen, als
voorbereiding op een mogelijke botsing.
Wanneer er risico op een botsing is,
als de druk op het rempedaal door de
bestuurder onvoldoende is, kan het
systeem in werking treden om de
reactie van het remsysteem te
verbeteren, waardoor de snelheid van
het voertuig verder afneemt.
Bij het heuvel oprijden op hellingen met
sterk wisselende hellingsgraden, kan
het systeem ingrijpen, door het
remsysteem te activeren.
Versies uitgerust met Start&Stop-
systeem: na afloop van de
automatische remingreep, zal het
Start&Stop-systeem gaan werken zoals
beschreven in de paragraaf
"Start&Stop-systeem" in het hoofdstuk
"Starten en rijden".
Versies uitgerust met
handgeschakelde versnellingsbak:
na afloop van de automatische
remwerking kan de motor haperen en
afslaan, tenzij het koppelingspedaal
wordt ingetrapt.Versies uitgerust met Dualogic-
versnellingsbak:de laatst opgeslagen
versnelling na de remingreep blijft
ingeschakeld.
BELANGRIJK Nadat het voertuig
gestopt is, kunnen de remklauwen
gedurende ongeveer 2 seconden
geblokkeerd worden om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden,
zoals het naderen van een bocht (zie
fig. 56) / kleine voertuigen en/of
voertuigen die niet uitgelijnd zijn met de
rijstrook (zie fig. 57) / andere voertuigen
die van rijstrook wisselen (zie fig. 58),
kan de werking van het systeem
onverwacht of vertraagd zijn.
De bestuurder moet daarom goed op
blijven letten en de controle over de
auto behouden om in alle veiligheid te
blijven rijden.
56F0Y0320C
57F0Y0321C
58F0Y0322C
75
Bedrijfsomstandigheden
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de waarschuwing
vertraagd worden of kan het gelijktijdige
drukverlies van meer dan één band
slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het ruimtebesparende
reservewiel, gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het lampje
ongeveer
75 seconden en blijft daarna vast
branden; tegelijkertijd wordt op het
display een speciaal bericht
weergegeven en verschijnen naast de
vorm van de auto, naast iedere band
de symbolen "– –".
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden.
In geval van abnormale signalen, wordt
aanbevolen de “Resetprocedure” uit
te voeren. Als de aanduidingen na een
succesvolle “Resetprocedure weer
worden weergegeven, controleer dan of
om alle vier de wielen dezelfde banden
zitten en of de banden niet beschadigd
zijn. Breng zo snel mogelijk de
standaardband weer aan in plaats van
het noodreservewiel, verwijder de
sneeuwkettingen (indien mogelijk),
controleer de gewichtsverdeling en
herhaal de “Resetprocedure” door over
een schone, geasfalteerde weg te
rijden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk, als de aanduidingen
aanhouden.BELANGRIJK
57)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
58)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om het obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
59)De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of met
optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand korter dan 10
cm: dit kan tot oogletsel leiden. De
laserstraal is ook aanwezig als de sleutel op
MAR staat, maar dan werkt hij niet, is hij
niet beschikbaar of handmatig
uitgeschakeld via het Instellingenmenu.
60)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine voertuigen
(bijv. fietsen of motorfietsen) of mensen,
dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen) en
meer in het algemeen alle obstakels die het
door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn
met modder) worden niet in aanmerking
genomen.
59F0Y0659C
77
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................106
TIJDENS PARKEREN ......................107
HANDREM ......................................107
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................108
GEBRUIK VAN DE
DUALOGIC-VERSNELLINGSBAK ...109
START&STOP-SYSTEEM ................111
CRUISECONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................112
SPEED LIMITER ..............................114
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........115
PARKEERSENSOREN.....................118
ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW®-
ACHTERUITRIJCAMERA)................120
EEN AANHANGER TREKKEN .........122
TANKEN..........................................123
ADBLUE®-ADDITIEF (UREUM)
VOOR DIESELUITSTOOT ................127
105
DE MOTOR STARTEN
95) 96)38) 39) 40) 41) 42)
Verstel voordat u de motor start, de
stoel, achteruitkijkspiegels,
buitenspiegels en maak de
veiligheidsriem correct vast.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
wacht tot het lampjeuitgaat en
trap dan het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de stand
AVV zodra het lampje
uit gaat. Laat
de contactsleutel los zodra de motor
start.
BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, het
symbool
op het display blijft
branden samen met het lampje
op
het instrumentenpaneel (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
symbool
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.
VERSIES MET
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
97)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt worden als een andere
versnelling dan de vrijstand is
ingeschakeld. Het wordt aangeraden
de versnellingspook in de vrijstand
(N) te zetten voordat de motor wordt
gestart.
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
BELANGRIJK
95)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en de
uitlaatgassen van de motor bevatten
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
96)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
106
STARTEN EN RIJDEN
De inschakeling van een lagere (of
hogere) versnelling gebeurt alleen als
het motortoerental dit toestaat.
BELANGRIJK
101)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
44)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de AUTO/
MANUAL bediening.
45)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd)
kunnen deze afbreken.
START&STOP-
SYSTEEM
102) 103)46)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af, wanneer de
auto stilstaat en aan alle voorwaarden
voor automatisch uitschakelen wordt
voldaan. De motor start weer zodra de
bestuurder verder wil rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de auto
dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stilstaande auto,
wordt de motor afgezet als de
versnellingsbak in de vrijstand staat en
het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
Versies met Dualogic-
versnellingsbak: de motor wordt
afgezet als de auto stil staat en het
rempedaal is ingetrapt. De motor wordt
ook afgezet als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
keuzehendel in de stand N (Neutraal)
staat.OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Het lampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal in.
Versies met Dualogic
versnellingsbak: als de
versnellingspook in de stand N
(Neutraal) staat, zet hem dan in een
willekeurige versnelling, of laat het
rempedaal los en zet de
versnellingspook in +, – of R.
89F0Y0615C
111